Op 20 november 2015 heeft een doorzoeking plaatsgevonden in het bedrijfspand aan de [adres 1] in [plaats] , waarbij kartons en pallets met verpakkingsmateriaal met opschrift P&G Professional Ariel zijn aangetroffen en in beslag zijn genomen. In een afgesloten ruimte werden vervolgens facturen en afleveringsbonnen aangetroffen met betrekking tot de handel in waspoeder.Deze facturen en afleveringsbonnen stonden op naam van Majapak B.V. (hierna: Majapak), gevestigd aan de [adres 2] , [plaats] ( [plaats] ).Op deze locatie werden vervolgens verpakkingsmateriaal (12 pallets) en gevulde kartons met daarop het merk Ariel (724 stuks) aangetroffen.De huurder van dit bedrijfspand, de heer [naam huurder] , verklaarde dat hij vanaf 19 januari 2015 tot en met 18 juli 2015 het pand aan de [adres 2] in [plaats] onderverhuurde aan Majapak. Hiertoe had een Turkse mevrouw, die zich [naam 1] noemde, contact met hem opgenomen. Het huurcontract werd vervolgens getekend door, [verdachte] , van wie [naam huurder] meende dat het de echtgenoot van [naam 1] was (de rechtbank begrijpt: verdachte). [naam 1] en verdachte hebben de sleutels opgehaald en [naam 1] heeft ze aan het einde van de huurperiode ingeleverd. Een maand daarna berichtte [naam 1] hem dat zij het pand weer wilde huren in verband met een nieuwe bestelling. Zij kwam de sleutels ophalen. Gecommuniceerd werd over de huur via de e-mail met [naam 1] via [e-mail] . Er werd giraal betaald door Majapak.
De merkhouder Procter & Gamble (hierna: P&G) heeft op basis van monsters vastgesteld dat de op beide plaatsen aangetroffen kartonnen verpakkingen merkvervalste goederen betroffen en heeft aangifte gedaan.
In het verdere verloop van het onderzoek bleek dat de verpakkingen bewerkt waren door Speciaaldrukkerij TOF Soest B.V. te Soest (hierna: TOF).De eigenaar en bestuurder van TOF, de heer [naam bestuurder] , verklaarde dat hij 27.000 tot 30.000 dozen heeft gestanst voor Majapak en dat hij de opdracht hiervoor had gekregen van de heer [naam 2] en mevrouw [naam 3] . [naam bestuurder] verklaarde ook dat hij heeft gesproken met een Turkse man, [naam 4] / [naam 5] (fonetisch), en een Turkse vrouw. Zij spraken goed Nederlands. [naam 6] was hun baas, maar die is inmiddels overleden. [naam 6] kwam voor zijn overlijden ook wel eens bij de drukkerij; hij had ook zulke opdrachten en de door hem meegebrachte stansmessen werden bewaard voor een vervolgorder.
Tijdens de doorzoeking van de woning van [naam 2] en [naam 3] op de [adres 3] in [plaats] zijn onder meer drie pallets met verpakkingen Ariel en Dash, en een laptop in beslag genomen.In de laptop is een e-mailwisseling uit de periode van mei tot en met augustus 2015 gevonden met de heer [naam 7] over het ontwerp van dozen Ariel. In deze e-mails melden ‘ [naam 8] en [naam 9] ’ dat zij dozen hebben verkocht aan ‘ [naam 5] en [naam 10] , de compagnon van [naam 6] ’. Een telefoonnummer in een telefoon uit de woning [naam 2] en [naam 3] blijkt te zijn opgeslagen als ‘ [naam 5] ’ en staat op naam van de heer [naam 11] . Uit onderzoek blijkt dat in de tweede helft van 2015 tussen dit nummer en het nummer van [naam 12] zeer veelvuldig contact is geweest. In de laptop staan verder ook e-mails van augustus 2015 over het drukwerk 27.000 keer Ariel. Uit deze e-mails volgt dat de drukkerij Grafiplaza deze opdracht weigert in verband met het ontbreken van toestemming van P&G. ‘ [naam 9] [naam 2] ’ bevestigt in een e-mail dat zij geen toestemming heeft van P&G, maar meldt dat zij een andere drukkerij heeft gevonden die wel wil drukken, te weten Zalsman B.V., en verzoekt Grafiplaza om geen contact op te nemen met P&G. In de laptop staan ook e-mails over de periode van juli tot en met november 2015 met het e-mailadres van Majapak B.V., waarin is gecorrespondeerd met ‘ [naam 10] / [naam 13] en [naam 5] ’ en wordt gerefereerd aan een order van 27.000 vellen. Uit het e-mailverkeer blijkt dat de gebruiker van het e-mailadres op naam van [naam 2] bestellingen plaatst en informatie krijgt over de modellen. In een schriftje uit de administratie van [naam 2] en [naam 3] staat op ‘29/7’ een verwijzing naar 27.000 dozen en TOF. Onderaan de pagina staat de naam ‘ [verdachte] ’ en het e-mailadres van Majapak. In het schriftje staan bij ‘8/8’ de namen ‘ [naam 10] / [naam 5] ’.
Verdachte heeft verklaard dat Majapak zijn bedrijf is. Het bedrijf is gevestigd aan [adres 4] in [plaats] . De opslagruimte in [plaats] is sinds mei 2015 onderverhuurd aan Blauw Bloed Horeca, waarvoor de contactpersoon [naam 6] was. [naam 12] , die zich ook wel [naam 1] noemt, heeft hem geholpen. Zij belde, e-mailde of hielp hem met het lezen van brieven. Ook heeft [naam 12] gebeld voor de tweede huurperiode voor de loods in [plaats] . Verdachte wist dat [naam 6] al langer handelde in waspoeder. Hij heeft eens zo’n verpakking Ariel waspoeder gekocht die afkomstig was van [naam 6] , dit was slecht waspoeder, er bleef na het wassen allemaal zout in de kleding achter.