ECLI:NL:RBAMS:2019:1903

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 maart 2019
Publicatiedatum
15 maart 2019
Zaaknummer
13/751143-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van overlevering op grond van artikel 13 OLW in het kader van een Europees aanhoudingsbevel

Op 5 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door het Parket van de Procureur des Konings in België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie op 15 februari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Rwanda in 1981, was gedetineerd in Nederland en had de Oegandese nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 19 februari 2019 werd de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd, en hij werd bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, en een tolk.

De rechtbank onderzocht de grondslagen van het EAB, dat betrekking had op een vonnis van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg in Brussel, waarin de opgeëiste persoon was veroordeeld tot een vrijheidsstraf van 40 maanden voor deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. De rechtbank constateerde dat de opgeëiste persoon niet in persoon was verschenen bij de behandeling van het vonnis in België, maar dat zijn verdediging was gevoerd door een gemachtigd raadsman. Dit leidde tot de conclusie dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing was.

Echter, de rechtbank stelde vast dat de opgeëiste persoon was veroordeeld voor feiten die geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied waren gepleegd, en dat de officier van justitie geen vordering had gedaan om de overlevering te laten plaatsvinden ondanks deze omstandigheden. Gezien het feit dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW zich voordeed, besloot de rechtbank de overlevering te weigeren. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er werd geen gewoon rechtsmiddel tegen deze uitspraak open gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751143-19 (EAB II)
RK nummer: 19/1087
Datum uitspraak: 5 maart 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 15 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 15 februari 2019 door het Parket van de Procureur des Konings (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Rwanda) op [geboortedatum] 1981,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [plaats] ,
gedetineerd in het [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 februari 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Engelse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Oegandese nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een vonnis van de Nederlandstalige rechtbank van eerste aanleg Brussel, sectie correctioneel d.d. 28 juni 2018, referentie 52127/2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 40 maanden, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor genoemde vonnis.
Dit vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
3.1.1.
Inhoud van de stukken
Onderdeel d) van het EAB houdt onder meer het volgende in:
Gelieve te vermelden of de betrokkene in persoon is verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing:
(…)
2. [X] neen, de betrokkene is niet in persoon verschenen op het proces dat heeft geleid tot de beslissing.
3. Indien u het vakje “neen” (keuzemogelijkheid 2) heeft aangekruist, gelieve een van de volgende gevallen te bevestigen:
(…)
X 3.2 de betrokkene was op de hoogte van het voorgenomen proces, heeft een zelf gekozen of van overheidswege toegewezen raadsman gemachtigd zijn verdediging op het proces te voeren, en is op het proces ook werkelijk door die raadsman verdedigd;
(…)
4. Gelieve voor het in punt (…) 3.2 (…) aangekruiste vakje te vermelden op welke wijze aan de desbetreffende voorwaarde is voldaan:
[opgeëiste persoon] werd vertegenwoordigd door zijn raadsman Meester Wouter SMET en werd op tegenspraak veroordeeld.
3.1.2.
Oordeel van de rechtbank
Blijkens het EAB is de opgeëiste persoon niet in persoon verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, maar is zijn verdediging gevoerd door een gemachtigd raadsman. Aldus is sprake van de situatie als omschreven in artikel 12, sub b, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat de opgeëiste persoon – zowel blijkens de verklaring van de opgeëiste persoon zelf als de e-mail van 18 februari 2019 van de Substituut-procureur des Konings van parket Halle-Vilvoorde – hoger beroep heeft ingesteld tegen het hiervoor genoemde vonnis. Aldus is (nog) geen sprake van een onherroepelijk vonnis en heeft de opgeëiste persoon nog de mogelijkheid deze beslissing aan te vechten.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1, te weten:
deelneming aan een criminele organisatie;
en onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank heeft – op grond van de feitomschrijving in het onderhavige EAB – geconstateerd dat de opgeëiste persoon is veroordeeld wegens deelname aan een criminele organisatie die is gespecialiseerd in de invoer van khat vanuit Oeganda naar Nederland via de luchthaven van Zaventem, meermalen gepleegd tussen 7 januari en 3 augustus 2016. De plaats waar het oogmerk van de organisatie wordt verwezenlijkt – in dit geval Nederland – is mitsdien de plaats waar dit strafbare feit is gepleegd. De rechtbank merkt verder op dat artikel 4, punt 7 Kaderbesluit 2002/584/JBZ (waarvan artikel 13 OLW de omzetting vormt) uitdrukkelijk naar het recht van de uitvoerende lidstaat verwijst voor de beantwoording van de vraag of het feit geheel of gedeeltelijk op het grondgebied van die lidstaat is gepleegd.
Aldus stelt de rechtbank vast dat het EAB betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft ter zitting niet de vordering overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gedaan.
De rechtbank overweegt dat de overlevering daarom dient te worden geweigerd op grond van artikel 13, eerste lid onder a OLW.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat de weigeringsgrond van artikel 13 OLW zich voordoet, dient de overlevering te worden geweigerd.

7.Beslissing

WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het Parket van de Procureur des Konings.
HEFT OPhet bevel tot gevangenneming.Aldus gedaan door
mr. J.A.A.G. de Vries, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Wijkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 5 maart 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.