ECLI:NL:RBAMS:2019:2418

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
2 april 2019
Publicatiedatum
2 april 2019
Zaaknummer
13-751081-19 Rk 19-656
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot identiteitskwesties en juridische garanties

Op 2 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) dat was ingediend door de Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen, afdeling Mechelen. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, die onder verschillende aliassen bekend is en niet op de zitting is verschenen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon geen Nederlandse nationaliteit heeft en dat hij gedetineerd is in Nederland.

De vordering tot overlevering is behandeld op een openbare zitting op 19 maart 2019, waarbij de officier van justitie mr. R. Vorrink en de gemachtigde raadsman mr. R.H.J. Strak aanwezig waren. De opgeëiste persoon heeft afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen over de overlevering.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon bevestigd aan de hand van dactyloscopisch onderzoek en vastgesteld dat hij gezocht wordt door de Belgische autoriteiten voor een vonnis van de Correctionele Rechtbank Antwerpen, waarbij een vrijheidsstraf van dertig maanden is opgelegd. De rechtbank heeft de juridische garanties in het EAB beoordeeld en geconcludeerd dat de opgeëiste persoon na overlevering op de hoogte zal worden gesteld van zijn rechten, waaronder het recht op verzet en hoger beroep.

Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan, en heeft zij de overlevering toegestaan. De uitspraak is gedaan door mr. A.K. Glerum als voorzitter, samen met mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.T.C. de Vries, en is uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER
Parketnummer: 13/751081-19 (EAB I)
RK nummer: 19/656
Datum uitspraak: 2 april 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 25 januari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 augustus 2016 door
de Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen, afdeling Mechelen(België)en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon]
geboren te [geboortedag] 1986 te [geboorteplaats] (Marokko)
alias op [geboortedag 2] 1986 te [geboorteplaats 2] (Irak)
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
gedetineerd in het [detentieadres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 19 maart 2019. Het onderzoek heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink en de gemachtigde raadsman van de opgeëiste persoon, mr. R.H.J. Strak, advocaat te Rotterdam.
De raadsman heeft zich met betrekking tot de vordering gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
De opgeëiste persoon is niet ter zitting verschenen en heeft bij verklaring van 6 maart 2019 afstand gedaan van zijn recht om ter zitting aanwezig te zijn.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht en vastgesteld dat de bovenvermelde personalia in zoverre juist zijn dat op grond van de stukken die zich in het dossier bevinden (te weten: vergelijkend dactyloscopisch onderzoek) vastgesteld kan worden dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk de door de Belgische autoriteiten gezochte persoon is en dat hij in elk geval niet de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een voor tenuitvoerlegging vatbaar vonnis van de Correctionele Rechtbank Antwerpen, afdeling Mechelen, MC1 kamer, van 18 mei 2016, waarbij aan de opgeëiste persoon een vrijheidsstraf is opgelegd voor de duur van dertig maanden.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf, door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De straf moet nog geheel worden uitgezeten.
Het vonnis betreft de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon aanwezig was bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, sub a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, sub d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld dat
( i) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en
( ii) de opgeëiste persoon wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder d) het volgende verklaard:
"Vonnis gewezen bij verstek en:
(…)
- de betrokkene is niet persoonlijk gedagvaard of anderszins in kennis gesteld van de datum en de plaats van de terechtzitting die tot het verstekvonnis heeft geleid, noch heeft hij een zelf gekozen of een door de Staat aangewezen raadsman gemachtigd om zijn verdediging bij het proces te voeren, noch is hij bij het proces werkelijk door zijn raadsman verdedigd, noch werd de beslissing aan hem persoonlijk betekend, maar [hij] geniet de volgende juridische garanties na zijn overlevering aan de rechterlijke autoriteiten (dergelijke garanties kunnen vooraf worden gegeven):
Juridische garanties:
- de beslissing zal hem na overlevering onverwijld persoonlijk betekend worden, en
- de betrokkene zal na de betekening van de beslissing uitdrukkelijk worden geïnformeerd
over zijn recht op een verzet procedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het
recht heeft aanwezig te zijn, waarbij de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en
nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, en die kan leiden tot herziening van de
oorspronkelijke beslissing, en
- de betrokkene zal geïnformeerd worden over de termijn waarover hij beschikt om verzet
of hoger beroep aan te tekenen, namelijk15 dagen.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet deze verklaring aan de eisen van artikel 12, sub d, OLW en is de in dit artikel bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.

5.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

Het EAB heeft betrekking op feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. In die situatie staat artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW de overlevering niet toe.
Met een beroep op artikel 13, tweede lid, OLW heeft de officier van justitie gevorderd dat wordt afgezien van deze weigeringsgrond. Uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling behoort overlevering aan de autoriteiten plaats te vinden.
De volgende argumenten zijn aangevoerd:
- dat het onderzoek reeds in België is aangevangen;
- dat medeverdachten zich in België bevinden;
- dat het bewijs zich in België bevindt;
- dat de verdovende middelen zijn ingevoerd in België;
- dat de Belgische rechtsorde is geschokt.
Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie naar het oordeel van de rechtbank in redelijkheid tot haar vordering kunnen komen. Daarom moet van bedoelde weigeringsgrond worden afgezien.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 2, 5, 7 en 13 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]aan
de Procureur des Konings bij het Parket van de Procureur des Konings te Antwerpen, afdeling Mechelen (België)ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraf, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 2 april 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.