In deze jeugdzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 31 december 2018 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte, geboren in 1998, die beschuldigd werd van het medeplegen van verkrachting van een 15-jarig meisje. De rechtbank heeft de zaak behandeld na een zitting op 18 december 2018, waarbij de officier van justitie, mr. F.E.A. Duyvendak, en de raadsman, mr. C.C. Polat, aanwezig waren. De tenlastelegging omvatte primair het medeplegen van verkrachting en subsidiair het medeplegen van ontuchtige handelingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig was en dat zij bevoegd was om de zaak te behandelen.
De verdediging voerde aan dat de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaard moest worden vanwege overschrijding van de redelijke termijn voor vervolging. De rechtbank erkende deze overschrijding, maar oordeelde dat dit niet leidde tot niet-ontvankelijkheid, maar dat het wel in de strafmaat meegenomen zou worden. De rechtbank concludeerde dat er voldoende bewijs was voor de beschuldigingen, waaronder WhatsApp-berichten en verklaringen van de aangeefster, die onder druk was gezet om seksuele handelingen te verrichten.
De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het medeplegen van verkrachting, waarbij hij samen met anderen de aangeefster had gedwongen tot seksuele handelingen door bedreiging met het openbaar maken van een filmpje. De rechtbank legde een werkstraf op van 60 uren, met vervangende jeugddetentie van 30 dagen, en kende een schadevergoeding toe aan de benadeelde partij van € 2.173,92, te vermeerderen met wettelijke rente.