ECLI:NL:RBAMS:2019:2560

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 maart 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
13/703263-13
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het opzettelijk aanwezig hebben van harddrugs en softdrugs met vrijspraak voor witwassen

Op 28 maart 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het opzettelijk aanwezig hebben van 994 gram cocaïne en 398 gram hennep. De verdachte werd op 17 oktober 2013 in Amsterdam aangehouden, samen met een medeverdachte, na observaties door de politie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en de medeverdachte samen het café binnenliepen en later schichtig wegrenden, wat duidt op hun wetenschap van de drugs in de tas. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan het aanwezig hebben van de drugs, en dat hij als medepleger moet worden beschouwd. De officier van justitie had gevorderd tot een gevangenisstraf van vier maanden, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank heeft echter besloten om de verdachte te veroordelen tot een gevangenisstraf van twee maanden, met aftrek van het voorarrest. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de beschuldiging van witwassen, omdat de verdachte een verifieerbare verklaring had gegeven over de herkomst van het geld dat bij hem was aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat het Openbaar Ministerie onvoldoende bewijs had geleverd voor de beschuldiging van witwassen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/703263-13 (Promis)
Datum uitspraak: 28 maart 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1988,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
laatst opgegeven woon-of verblijfplaatsen: [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 14 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat de gemachtigde raadsman, mr. T.J.F. Wassenaar, naar voren heeft gebracht.
De zaak tegen verdachte is gelijktijdig, maar niet gevoegd behandeld met de strafzaken tegen de medeverdachten [medeverdachte 1] (13/703262-13), [medeverdachte 2] (13/703264-13) en [medeverdachte 3] (13/703265-13).

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging ter zitting van 14 maart 2019 – ten laste gelegd dat hij:
Feit 1
op 17 oktober 2013 in Amsterdam met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of overgedragen en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk 994 gram cocaïne aanwezig heeft gehad;
Feit 2
op 17 oktober 2013 in Amsterdam met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk heeft afgeleverd en/of overgedragen en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk 398 gram hennep aanwezig heeft gehad; en
Feit 3
op 17 oktober 2013 in Amsterdam met een ander of anderen, althans alleen, zich schuldig heeft gemaakt aan het witwassen van een geldbedrag van € 16.900,-.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1
De dagvaarding is geldig en deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de tenlastegelegde feiten.
3.2
Het niet-ontvankelijkheidsverweer van de verdediging
De raadsman van verdachte stelt zich op het standpunt, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in de vervolging van verdachte, nu de redelijke termijn, waarbinnen deze strafzaak behoort te zijn afgedaan, fors is overschreden. Hoewel volgens de jurisprudentie van de Hoge Raad een schending van de redelijke termijn doorgaans geen niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie met zich brengt, zijn er uitzonderingsgevallen bekend. De raadsman van verdachte verwijst naar een uitspraak van de Rechtbank Amsterdam van 27 mei 2015. [1] Die zaak heeft ook zes jaar stil gelegen en volgens de raadsman van verdachte geldt de strafzaak van verdachte ook als uitzonderingsgeval, temeer gelet op de betekeningsperikelen.
3.3
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het Openbaar Ministerie ontvankelijk is in de vervolging van verdachte. Er kan worden geconstateerd dat de redelijke termijn fors is overschreden, maar dat dient niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie te leiden, maar tot uitdrukking te komen in de op te leggen straf.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank overweegt ten aanzien van dit verweer als volgt.
Als uitgangspunt geldt dat de behandeling van een zaak ter terechtzitting binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen met een eindvonnis moet zijn afgerond. In deze zaak is verdachte op 17 oktober 2013 in verzekering gesteld. Die dag geldt als de dag waarop voornoemde termijn is aangevangen, omdat verdachte daaraan de verwachting heeft mogen ontlenen dat tegen hem terzake van enig strafbaar feit strafvervolging zou worden ingesteld. Dit betekent dat het vonnis voor 17 oktober 2015 had moeten worden uitgesproken. In april 2014 werd het onderzoek afgerond en naar het oordeel van de rechtbank had de zaak in principe midden 2014 weer kunnen worden behandeld en tot een eindvonnis kunnen leiden.
De rechtbank komt tot de conclusie dat de redelijke termijn, zoals bedoeld in artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (hierna: EVRM) is overschreden met een periode van ruim vier jaar, wat niet te wijten is aan de ingewikkeldheid van de zaak of de invloed van de verdediging.
De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 17 juni 2018 [2] geoordeeld dat een overschrijding van de redelijke termijn, niet tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie in de strafvervolging leidt, ook niet in uitzonderlijke gevallen. Regel is dat een overschrijding van de redelijke termijn wordt gecompenseerd door vermindering van de straf die zou zijn opgelegd indien de termijn niet zou zijn overschreden.
De rechtbank heeft – zoals ook door de raadsman van verdachte is betoogd – in een aantal vonnissen, waaronder die van 27 mei 2015, geoordeeld dat deze door de Hoge Raad geformuleerde regel nuancering behoeft en dat het niet-ontvankelijk verklaren van het Openbaar Ministerie in uitzonderlijke gevallen wel tot de mogelijkheid behoort.
Hoewel in onderhavige zaak inderdaad sprake is van een overschrijding van de redelijke termijn, is deze overschrijding, gelet op alle omstandigheden van het geval, naar het oordeel van de rechtbank niet zodanig dat dit tot niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie zou moeten leiden. Van belang is daarbij dat het een ernstige verdenking betreft van het aanwezig hebben, afleveren, overdragen en of vervoeren van een grote hoeveelheid drugs en het witwassen van een groot geldbedrag. De rechtbank acht het niet aangewezen om de officier van justitie niet-ontvankelijk te verklaren. De rechtbank zal de door de Hoge Raad bepaalde algemene regel toepassen, dat mocht er tot een bewezenverklaring van de tenlastegelegde feiten worden gekomen, het nadeel dat verdachte heeft ondervonden van de termijnoverschrijding zal worden verdisconteerd in een eventueel op te leggen straf.
De officier van justitie is derhalve ontvankelijk. Er zijn ten slotte geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Wat betreft het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Op de camerabeelden is te zien dat verdachte met medeverdachte [medeverdachte 2] op 17 oktober 2013 het café [naam café] binnenloopt. Op de beelden is niet te zien dat verdachte de gele Jumbo tas vasthield, maar wel dat medeverdachte [medeverdachte 2] de tas in zijn handen had. Vervolgens is op de beelden te zien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op enig moment samen weglopen, schichtig om hun heen keken en beiden wegrenden. Verdachte had wetenschap van de in de gele Jumbo tas aangetroffen drugs, anders zou hij niet schichtig om zich heen keken en wegrennen.
Ten aanzien van het onder 3 tenlastegelegde feit stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat het geldbedrag is aangetroffen bij het scrotum van verdachte. Gelet op de hoeveelheid van het geldbedrag en de plek waar het is verstopt, is er sprake van een witwasvermoeden. Er is ook sprake van een verhullingshandeling, want verdachte heeft het geldbedrag verstopt bij zijn scrotum. Ook gaat het om witwassen met een gronddelict, vanwege het onder 1 en 2 ten laste gelegde. Het is evident dat met drugshandel veel geld wordt verdiend. Ook past het bedrag bij een dergelijke handeling. Gelet op het witwasvermoeden dient verdachte een concrete en min of meer verifieerbare verklaring af te leggen. Verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft gespaard en dat hij een deel van het bedrag van zijn moeder heeft gekregen. Deze verklaring is onvoldoende onderbouwd, zodat hieraan voorbij gegaan wordt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman van verdachte heeft zich, onder verwijzing naar zijn pleitaantekeningen, op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde feiten niet wettig en overtuigend bewezen kunnen worden verklaard.
Ten aanzien van het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte enige betrokkenheid heeft bij de aangetroffen drugs. Verdachte heeft de gele Jumbo tas niet vastgehouden en was in het café [naam café] niet betrokken bij een overdracht. Op de tas is wel een vingerafdruk gevonden van medeverdachte [medeverdachte 2] , maar geen sporen van verdachte.
Wat betreft het onder 3 ten laste gelegde heeft de raadsman aangevoerd dat verdachte het geldbedrag in zijn onderbroek droeg, omdat Amsterdam een plek is waar veel zakkenrollers actief zijn. Verder heeft verdachte vanaf het begin, bij het politieverhoor, verklaart dat hij het bedrag heeft gespaard en deels van zijn moeder heeft gekregen. Hij wilde met het geldbedrag een camper kopen en kerstinkopen doen. Verdachte heeft daarmee een concrete en verifieerbare verklaring voor de legale herkomst van het geld gegeven.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder 3 ten laste gelegde
Aan verdachte is onder feit 3 ten laste gelegd dat hij zich, al dan niet als medepleger, schuldig heeft gemaakt aan witwassen van € 16.900,-. De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen.
Beoordelingskader
De rechtbank stelt voorop dat voor een bewezenverklaring van witwassen allereerst zal moeten worden vastgesteld of de feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien die situatie zich voordoet, mag van verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van dat voorwerp. Deze verklaring dient concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk te zijn. Het ligt dan op de weg van het Openbaar Ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, mogelijke alternatieve herkomst van het voorwerp. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal moeten blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat het voorwerp waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat dus een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Witwasvermoeden
Allereerst zal moeten worden vastgesteld of de aangedragen feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen.
Bij de insluittingsfouillering van verdachte is tussen zijn bovenbenen, tegen zijn scrotum, een pakket samengebonden bankbiljetten aangetroffen. Later bleek dit een bedrag van € 16.900,- te zijn.
Gelet op de hoogte, de vindplaats van het contante geldbedrag, dat is aangetroffen bij het scrotum van verdachte, alsmede het aantreffen van drugs in de gele Jumbo tas die dicht bij de plek waar verdachte is aangehouden zijn aangetroffen, is er zonder meer sprake van een witwasvermoeden. Van verdachte mag onder de gegeven omstandigheden worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geld, welke verklaring concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is.
De verklaring van verdachte
Verdachte heeft bij de politie verklaard dat hij het geld bij zijn scrotum had verborgen, omdat hij bang was het bedrag kwijt te raken. Hij heeft ook verklaard dat hij met het geld een camper wilde kopen en kerstinkopen wilde doen. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verder verklaard dat hij geen bankrekening heeft, het geld deels gespaard heeft en hij een deel van zijn moeder heeft gekregen. Ook is er bij de raadkamer gevangenhouding van 4 november 2013 een geschreven verklaring van de moeder van verdachte overlegd, waarin zij schrijft dat ze op 10 oktober 2013 € 10.000,- cash geld aan haar zoon heeft gegeven. Daar is ook een bankafschrift bijgevoegd waaruit blijkt dat een geldopname heeft plaatsgevonden van de bankrekening van de moeder van verdachte ter hoogte van € 10.000,-.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte een concrete, verifieerbare-en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven waaruit blijkt dat het geld niet van misdrijf afkomstig is.
Het Openbaar Ministerie heeft verder geen nader onderzoek verricht naar de verklaring van verdachte.
Conclusie
Gezien de duidelijke en verifieerbare verklaring van verdachte ten aanzien van een alternatieve herkomst van het geld, welke verklaring verdachte al in een vroeg stadium van het onderzoek heeft afgelegd, had het Openbaar Ministerie nader onderzoek moeten doen naar feiten en omstandigheden die de legale herkomst van het geld met een voldoende mate van zekerheid zouden kunnen uitsluiten. Nu dergelijk onderzoek achterwege is gebleven, zijn er geen feiten en omstandigheden aannemelijk geworden op grond waarvan kan worden vastgesteld dat het niet anders kan zijn dan dat het geld - onmiddellijk of middellijk - uit misdrijf afkomstig is. Naar oordeel van de rechtbank is dan ook niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan witwassen, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
4.3.2.1 Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van het dossier en het verhandelde ter zitting uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 17 oktober 2013 zagen verbalisanten verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op het terras van het café [naam café] . Vervolgens is gezien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] van het terras wegliepen en dat medeverdachte [medeverdachte 2] de gele tas vasthield. Daarna renden beide verdachten weg, keken ze met gespannen gezichtsuitdrukking en keken ze continue schichtig om zich heen. Vervolgens zijn verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] door de politie staande gehouden en is de gele Jumbo tas op vijf meter afstand van de plek van aanhouding gevonden. In die tas zat een vuilniszak met daarin een gesealde stevige doorschijnende plastic zak met daarin gedroogde henneptoppen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] zijn toen aangehouden.
In de gele Jumbo tas zat een stevige plastic zak met gedroogde henneptoppen, ook zat een hard pakket in de tas. Later bleek uit de drugsrapportage van R.F. Kranenburg dat die tas een sealbag bevatte met daarin 398 gram gedroogde plantendelen van hennep en een plastic zak met 994 gram cocaïne. Verder is op de vuilniszak in de Jumbo tas een bruikbaar dactyloscopisch spoor aangetroffen dat leidt naar medeverdachte [medeverdachte 2] .
Tot slot zijn de camerabeelden ter zitting bekeken en is door de rechtbank op de beelden waargenomen dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] op 17 oktober 2013 het café [naam café] binnenlopen. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft dan al een gele jumbo tas vast. Op de beelden is medeverdachte [medeverdachte 2] te herkennen aan zijn pet. Enige tijd later is op de beelden te zien dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte 2] het café weer verlaten. Medeverdachte [medeverdachte 2] heeft op dat moment ook de gele Jumbo tas vast.
4.3.2.2 De beoordeling van de tenlastegelegde feiten
De rechtbank gaat ervan uit dat medeverdachte [medeverdachte 2] de gele Jumbo tas met daarin 994 gram cocaïne en 398 gram hennep bij zich heeft gedragen.
Op de beelden is te zien dat medeverdachte [medeverdachte 2] de gele Jumbo tas waarin de drugs zijn aangetroffen vasthield. Verdachte is op de beelden telkens te zien met medeverdachte [medeverdachte 2] . Ze kwamen samen het café in lopen en verlieten het café ook samen. Verder keken beiden schichtig om hun heen, hadden zij beiden een gespannen gezichtsuitdrukking en renden zij samen weg toen zij kennelijk hoogte kregen van de aanwezigheid van politie. Gelet op de waarde van de aanzienlijke hoeveelheid drugs en de risico’s die aan het transporteren daarvan zijn verbonden, schrijft de rechtbank de waargenomen spanning, de schichtigheid en het gezamenlijke wegrennen toe aan de wetenschap bij beide verdachten van het feit dat zij drugs vervoerden. Gelet op diezelfde risico’s is niet aannemelijk dat verdachte voor de gezelligheid met [medeverdachte 2] en deze tas vol drugs op pad was; kennelijk hadden zij een gezamenlijk plan en doel met dit gezamenlijk uitgevoerde transport. Hoewel niet volledig duidelijk is geworden wat zij precies bij [naam café] kwamen doen met een tas drugs, is ook ten aanzien van dit bezoek niet aannemelijk dat het geen enkele relatie had met de drugs die zij vervoerden, gelet op de eerder genoemde risico’s. Bij [naam café] is gezien dat beide verdachten contact maakten met andere personen en gesprekken voerden. Ook verdachte nam daaraan deel. Verdachte heeft zich bovendien op geen enkel moment van [medeverdachte 2] gedistantieerd. De rechtbank concludeert dat verdachte niet alleen wist dat er drugs in de tas van [medeverdachte 2] zaten, maar dat hij ook een zodanige rol had in het aanwezig hebben daarvan dat van ondergeschikt belang is wie van de twee verdachten de tas vasthield. Beide verdachten waren samen op pad met een hoeveelheid drugs en hadden daar met zijn tweeën de beschikkingsmacht over.
Gelet op het bovenstaande had verdachte wetenschap van de hennep en cocaïne en had hij de beschikkingsmacht hierover. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verdachte zich dan ook schuldig gemaakt aan het aanwezig hebben van 994 gram cocaïne en 398 gram hennep op 17 oktober 2013. Nu medeverdachte [medeverdachte 2] kennelijk ook de wetenschap van en de beschikkingsmacht over de cocaïne en hennep had, wordt verdachte als medepleger beschouwd.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
Feit 1
op 17 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, 994 gram, van een materiaal bevattende cocaïne.
Feit 2
op 17 oktober 2013 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van 398 gram hennep.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie houdt rekening met de richtlijnen van het Openbaar Ministerie die voor soortgelijke feiten een gevangenisstraf voor de duur van 7 tot 9 maanden voorschrijven, maar de officier van justitie heeft gelet op de overschrijding van de redelijke termijn, hetgeen tot strafkorting dient te leiden, gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen onder 1, 2 en 3 geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier maanden, met aftrek van het voorarrest.
Voorts heeft de officier van justitie gerekwireerd tot verbeurdverklaring van de geldbedragen die bij verdachte in beslag zijn genomen, te weten het geldbedrag van € 16.900,- en € 1.255,-. Ook heeft officier van justitie gevorderd de brandblusser te onttrekken aan het verkeer, aangezien deze kennelijk bedoeld is voor de handel in drugs en de overige in beslaggenomen goederen aan verdachte terug te geven.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman verzoekt verdachte van het onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde vrij te spreken.
De raadsman verzoekt alle inbeslaggenomen goederen aan verdachte terug te geven.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van het aanwezig hebben van 994 gram cocaïne en het medeplegen van het aanwezig hebben van 398 gram hennep. Hierdoor heeft hij een bijdrage geleverd aan de verspreiding van hard- en softdrugs.
Overschrijding van de redelijke termijn
De overschrijding van de redelijke termijn, onder verwijzing naar wat de rechtbank in rubriek 3.4 heeft overwogen, komt voor compensatie in de vorm van strafvermindering in aanmerking.
De straf
De rechtbank heeft acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS), maar ziet, gelet op de wijze waarop de feiten zijn gepleegd, tezamen met medeverdachte [medeverdachte 2] en gelet op het feit dat er zowel cocaïne als hennep bij verdachte is aangetroffen, aanleiding om in beginsel hoger dan de LOVS-oriëntatiepunten te straffen. In het onderhavige geval houdt de rechtbank echter rekening met een overschrijding van de redelijke termijn en aangezien deze overschrijding niet aan verdachte te wijten is, vindt de rechtbank een gevangenisstraf die gelijk is aan de duur van het voorarrest, te weten twee maanden, passend en geboden.

9.Beslag

9.1
De beslaglijst
Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
STK pakketpost (4626302)
1 STK brandblusser Kl: rood (4649267)
Geld buitenlands: 1x 5 GBP (4626348)
1 STK Zaktelefoon Samsung (4626360)
1 STK Zaktelefoon Nokia Kl: zwart (4626363)
1 STK Zaktelefoon Nokia Kl: grijs (4626366)
Geld Euro € 16.900,- (4626328)
Geld Euro € 1.255,- (4626303)
9.2
De beslissing van de rechtbank
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp met nummer 2 wordt onttrokken aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, nu dit voorwerp is aangetroffen bij gelegenheid van het onderzoek naar de door verdachte begane misdrijven, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en het van zodanige aard is, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan verdachte
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen met de nummers 1, 3, 4, 5, 6, 7 en 8 worden teruggegeven aan verdachte.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet en de artikelen 36b, 36d, 47 en 57 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Feit 1
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Feit 2
medeplegen van het opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
De straf
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
2 (twee) maanden.
Beveeltdat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Het beslag
Verklaart
onttrokken aan het verkeer:
1 STK brandblusser Kl: rood (4649267).
Gelast de
teruggaveaan
[verdachte]van:
1 STK pakketpost (4626302)
3. Geld buitenlands: 1x 5 GBP (4626348)
4. 1 STK Zaktelefoon Samsung (4626360)
5. 1 STK Zaktelefoon Nokia Kl: zwart (4626363)
6. 1 STK Zaktelefoon Nokia Kl: grijs (4626366)
7. Geld Euro € 16.900,- (4626328)
8. Geld Euro € 1.255,- (4626303)
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Overbosch, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en L. Dolfing rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 28 maart 2019.
Bijlage I – [--]
Bijlage II – [==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]
[==]

Voetnoten

2.ECLI:NL:HR:2008:BD2578, NJ 2008/358, m.nt. P.A.M. Mevis.