ECLI:NL:RBAMS:2019:2631

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
11 april 2019
Zaaknummer
13/701869-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot diefstal in vereniging met braak in bestelauto en vrijspraak van andere tenlastegelegde feiten

Op 11 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan een poging tot auto-inbraak. De zaak betreft meerdere tenlasteleggingen, waaronder diefstal met geweld en poging tot diefstal in vereniging. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting op 28 maart 2019 gehouden, waarbij de officier van justitie, mr. S. Sondermeijer, de vordering heeft gepresenteerd en de verdediging is gevoerd door mr. C. Crince Le Roy.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 30 mei 2018 heeft geprobeerd in te breken in de bestelauto van [persoon 2]. Getuigen hebben verklaard dat zij hebben gezien hoe de verdachte en zijn mededader de ruit van de auto hebben ingeslagen. De rechtbank heeft de verklaringen van de getuigen als betrouwbaar beoordeeld, ondanks de tegenstrijdige verklaringen van de verdachten. De rechtbank heeft geoordeeld dat de poging tot auto-inbraak bewezen kan worden, terwijl de andere tenlastegelegde feiten niet bewezen zijn verklaard.

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de diefstal van de tas van [persoon 1] en de diefstal uit de hotelkamer, omdat het bewijs daarvoor onvoldoende was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een jeugddetentie van vier dagen en een taakstraf van zestig uren, met inachtneming van het advies van de reclassering om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het feit dat de verdachte een 'first offender' is en zijn leven op orde heeft.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701869-18 (Promis)
Datum uitspraak: 11 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 2000,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 maart 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Sondermeijer en van wat verdachte en zijn raadsman mr. C. Crince Le Roy naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat, na wijziging op de zitting – tenlastegelegd dat hij zich in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan
1. diefstal met geweld van de tas van [persoon 1] op 24 mei 2018;
2. poging tot diefstal in vereniging door middel van braak in de bestelauto van [persoon 2] op 30 mei 2018;
3. diefstal in vereniging van meerdere goederen van [persoon 1] door middel van een valse sleutel op 24 mei 2018.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen.
Ten aanzien van diefstal van de tas van [persoon 1] en de diefstal van goederen uit haar hotelkamer (het onder 1 en 3 tenlastegelegde) heeft de officier van justitie het volgende betoogd. Bij verdachte wordt tijdens de insluitingsfouillering een EuroBonus GOLD pas op naam van [persoon 1] aangetroffen, terwijl enkele dagen daarvoor aangifte is gedaan door [persoon 1] van diefstal van haar tas met daarin – onder meer – diverse pasjes. In de tas van [persoon 1] zat daarnaast ook een hotelkeycard, waarmee – kort na de diefstal van de tas – de hotelkamer van [persoon 1] is leeggeroofd. Verdachte heeft verklaard dat hij de pas van [persoon 1] in de buddyseat van zijn scooter heeft gevonden. Die verklaring is ongeloofwaardig. Verbalisanten herkennen verdachte op de camerabeelden van het hotel. Zij zien verdachte samen met iemand anders het hotel binnenlopen. Ook is te zien dat die andere persoon met een op een laptop gelijkend voorwerp naar buiten loopt. Verdachte is niet met een logisch alternatief scenario gekomen. Dat betekent dat kan worden bewezen dat hij de tas van [persoon 1] heeft gestolen en met de hotelkeycard de hotelkamer heeft leeggeroofd.
Ten aanzien van de poging tot inbraak in de bestelauto van [persoon 2] (het onder 2 tenlastegelegde) heeft de officier van justitie het volgende aangevoerd. Getuige [getuige 1] heeft verklaard dat zij vanuit haar woning zag dat twee jongens probeerden in te breken in een voor haar woning geparkeerde bestelauto. Zij zag dat een van de jongens – de bestuurder van de scooter – achter de bestelauto stond, terwijl de andere jongen – de bijrijder – richting de bestelauto liep. Zij hoorde vervolgens een knal, alsof er een ruit werd ingetikt. Zij zag dat het alarm van de bestelauto afging, waarna de jongen weer achterop de scooter sprong en de twee jongens samen wegreden. De jongens zijn daarna nog enkele keren teruggekomen, maar werden telkens afgeschrikt door het alarm, aldus getuige [getuige 1] . Getuige [getuige 1] heeft ook een foto van de jongens gemaakt. Deze foto zit in het dossier. De verklaring van getuige [getuige 1] wordt bovendien ondersteund door de verklaring van getuige [getuige 2] (haar zoon) die het voorval eveneens heeft gezien. Het gaat om betrouwbare getuigen. Zij waren namelijk alert vanwege een eerdere auto-inbraak in de straat. Daartegenover staan de niet betrouwbare verklaringen van verdachten. De verdachten geven weliswaar toe dat zij de personen zijn op de foto die getuige [getuige 1] heeft gemaakt, maar leggen verder wisselende en tegenstrijdige verklaringen af. Dat zouden zij niet doen als zij niets te verbergen hadden. Dat maakt dat de poging tot auto-inbraak bewezen kan worden.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte moet worden vrijgesproken van al het tenlastegelegde. Hij heeft daartoe het volgende betoogd.
Aangeefster [persoon 1] heeft geen duidelijk signalement gegeven van de daders van de straatroof. Het signalement is onvoldoende concreet om aan verdachte te linken. Bij verdachte is weliswaar een week na de diefstal een pas aangetroffen op naam van [persoon 1] , maar daarover heeft hij een verklaring afgelegd. Hij had deze pas gevonden in zijn buddyseat nadat hij zijn scooter had uitgeleend. Het enkele voorhanden hebben van de gestolen pas is – gelet op de verklaring van verdachte – onvoldoende om vast te kunnen stellen dat hij deze bankpas ook heeft gestolen. Voor de diefstal van de tas van [persoon 1] is daarom onvoldoende bewijs.
Verdachte ontkent ook betrokkenheid bij de diefstal uit de hotelkamer van [persoon 1] . Hij wordt door de verbalisanten herkend op de camerabeelden van het hotel. Die herkenningen zijn echter onvoldoende overtuigend. De verbalisanten hebben verdachte immers eerst gehoord, en pas daarna herkennen zij hem op de beelden. Ook zijn de herkenningen niet concreet, hetgeen ook niet mogelijk is nu op de camerabeelden geen onderscheidende uiterlijke kenmerken kunnen worden waargenomen. Ondanks eventuele gelijkenissen, kan daarom niet worden vastgesteld dat verdachte de persoon op de beelden is. Daar komt nog bij dat niet is gebleken dat de personen op de beelden in de hotelkamer van [persoon 1] zijn geweest. De camerabeelden zien immers enkel op de ingang van het hotel. Ook blijkt uit de camerabeelden niet dat de goederen die door deze personen naar buiten worden gedragen, de goederen betreffen die zijn weggenomen. Tot slot zijn de gestolen goederen ook niet bij verdachte aangetroffen. Het voorgaande maakt dat verdachte ook van dat feit moet worden vrijgesproken.
Ten aanzien van de poging tot auto-inbraak is het volgende aangevoerd. De verdachten zijn – nadat de autoruit is ingetikt – in de omgeving van de bestelauto geweest, dat blijkt uit de foto van getuige [getuige 1] . Dat betekent echter niet dat zij die ruit hebben ingetikt. Dat de verklaringen van verdachten niet helemaal op elkaar aansluiten, maakt deze verklaringen nog niet onbetrouwbaar. Aangever [persoon 2] heeft van de auto-inbraak niets waargenomen. Daarnaast komen de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] niet met elkaar overeen. Getuige [getuige 1] heeft aangegeven dat de verdachten drie keer zijn teruggekomen. Ook heeft zij verklaard dat ze een knal heeft gehoord, terwijl haar zoon, getuige [getuige 2] , daarover niets verklaart. Hieruit kan worden afgeleid dat de verdachten pas zijn waargenomen nadat de autoruit al was ingetikt. Het is goed mogelijk dat de getuigen verdachten verwarren met andere jongens. Mocht al bewijsbaar zijn dat verdachten degenen zijn die de autoruit hebben vernield, dan nog is geen sprake van een poging tot auto-inbraak, maar van een vernieling. Verdachten hebben immers niet geprobeerd om iets weg te nemen. Gelet op het voorgaande moet verdachte van de poging tot auto-inbraak worden vrijgesproken.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Vrijspraken van feiten 1 en 3
Bij verdachte is een pas op naam van [persoon 1] aangetroffen. Deze pas bevond zich in haar tas, die een week eerder is gestolen. In diezelfde tas zat ook een hotelkeycard. Met die hotelkeycard zijn – kort na de diefstal van de tas – diverse goederen uit haar hotelkamer weggenomen. Bij de ingang van het betreffende hotel hingen camera’s, waarvan de beelden zijn bekeken door verbalisanten. Zij herkennen verdachte op de beelden. De rechtbank acht deze herkenning niet betrouwbaar en zal uitleggen waarom. Een van de verbalisanten benoemt een aantal algemene en summiere uiterlijke kenmerken op basis waarvan hij verdachte herkent, te weten zijn licht getinte huiskleur, donkere wenkbrauwen en spitse neus. Die kenmerken kunnen ook goed passen bij een het uiterlijk van een willekeurige derde. De andere verbalisant licht in het geheel niet toe waaraan hij verdachte herkent. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat beide verbalisanten onderdeel uitmaken van het onderzoeksteam. Een van hen heeft verdachte eerder nog verhoord. De herkenningen moeten dan ook in die context worden geplaatst. Dat zou anders zijn als een verbalisant verdachte zou herkennen, omdat hij hem al voorafgaand aan het incident kende. De rechtbank heeft de camerabeelden zelf ook bekeken en constateert dat – nog daargelaten de vraag of de jongens op de beelden ook de personen zijn die spullen uit de hotelkamer van [persoon 1] hebben meegenomen – een herkenning met voldoende mate van zekerheid op basis daarvan niet mogelijk is. De beelden bevatten – zoals betoogd door de raadsman – onvoldoende onderscheidende uiterlijke kenmerken. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat verdachte goederen heeft weggenomen uit de hotelkamer van [persoon 1] . Ook de diefstal van haar tas kan niet worden bewezen. Het enkele aantreffen van haar pas bij verdachte, is – mede gelet op zijn verklaring daaromtrent – onvoldoende om te kunnen vaststellen dat hij de diefstal heeft gepleegd. Bovendien heeft [persoon 1] een summier signalement van de daders gegeven. Ook op basis daarvan kan de rechtbank niet vaststellen of verdachte de persoon is geweest die de tas heeft weggenomen. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 1 en 3 tenlastegelegde.
Feit 2
Ten aanzien van feit 2 komt de rechtbank wel tot een bewezenverklaring. Vooropgesteld kan worden dat de ruit van de bestelauto van aangever [persoon 2] is ingeslagen op 30 mei 2018, terwijl deze stond geparkeerd aan de [straat] te Amsterdam. Buurtbewoners zijn hiervan getuige geweest. Getuige [getuige 1] heeft direct na het voorval een gedetailleerde verklaring afgelegd omtrent hetgeen zij heeft waargenomen, welke verklaring bovendien wordt ondersteund door de verklaring van haar zoon, getuige [getuige 2] . Zij heeft ook een foto gemaakt van de jongens die volgens haar de autoruit insloegen. Verdachten zijn naar aanleiding van die foto aangehouden. Dat de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] als tegenstrijdig en daarmee onbetrouwbaar terzijde moeten worden geschoven – zoals aangevoerd door de raadsman – wordt niet gevolgd. De verklaringen zijn immers niet tegenstrijdig; zij volgen elkaar juist op en vinden aldus steun in elkaar. Getuigen [getuige 1] en [getuige 2] hebben daarnaast ook geen reden om niet naar waarheid te verklaren, hetgeen anders ligt voor de verdachten. De verdachten hebben bovendien telkens wisselende verklaringen afgelegd. Eerst geven zij aan dat zij in het geheel niet in de buurt van de bestelbus zijn geweest. Later zeggen beiden wel langs de bestelbus te zijn gereden en dat zij daar glas hebben zien liggen. De rechtbank acht de verklaringen van de verdachten dan ook niet aannemelijk en gaat uit van de verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2] . Verder is de rechtbank van oordeel dat uit de gedragingen van de verdachten – zoals die blijken uit de verklaringen van getuigen [getuige 2] en [getuige 1] – kan worden afgeleid dat zij de autoruit insloegen met het kennelijke doel om iets weg te nemen. Door het afgaan van het alarm zijn zij vertrokken, maar zij zijn meermalen teruggekeerd naar de bestelbus. In het geval een vernieling het doel was geweest, zouden zij niet zijn teruggekeerd. Dat maakt dat het onder 2 tenlastegelegde bewezen kan worden.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Onder 2
op 30 mei 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen geld en/of goederen uit een bestelauto (Mercedes Benz, voorzien van kenteken [kenteken] ) toebehorend aan [persoon 2] en zich daarbij de toegang tot die bestelauto te verschaffen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader, naar die bestelauto is toegegaan, waarna zijn mededader, met kracht met een hard en/of zwaar voorwerp de ruit van die bestelauto heeft ingeslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1, 2 en 3 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren subsidiair 120 dagen vervangende hechtenis.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met het feit dat verdachte ‘first offender’ is en hij zijn leven op orde heeft. Hij verzoekt om een taakstraf op te leggen en de eis van de officier van justitie te matigen.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met een ander schuldig gemaakt aan een poging tot auto-inbraak. Zij hebben op klaarlichte dag een autoruit ingeslagen. Dat is een zeer hinderlijk feit voor met name het slachtoffer, al was het alleen al vanwege de schade aan zijn auto. Ook weegt de rechtbank bij de strafoplegging mee dat verdachte en zijn mededader met hun handelen gevoelens van onveiligheid in de buurt hebben veroorzaakt.
De rechtbank heeft ook gekeken naar het strafblad van verdachte van 4 maart 2019. Hieruit blijkt dat verdachte nog niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten.
Verder is acht geslagen op het reclasseringsrapport van 18 oktober 2018. Geadviseerd wordt om het jeugdstrafrecht toe te passen. Verdachte woont bij zijn ouders en is ontvankelijk voor pedagogische beïnvloeding. Verdachte heeft niet eerder trajecten binnen de jeugdreclassering doorlopen en is een ‘first offender’. Ook is hij nog schoolgaand. Een vrijheidsbenemende straf wordt niet geadviseerd, omdat het wenselijk is dat verdachte zijn dagbesteding behoudt en zijn opleiding kan voortzetten. Verder wordt het risico op recidive als laag ingeschat. Verdachte lijkt zijn leven op orde te hebben en heeft voldoende zelfinzicht. In dit stadium wordt reclasseringstoezicht met bijzondere voorwaarden daarom niet nodig geacht. Een straf zonder bijzondere voorwaarden wordt dan ook geadviseerd. De rechtbank neemt de conclusies over en zal het advies van de reclassering volgen.
Ook is gekeken naar de oriëntatiepunten voor jeugdigen die Nederlandse strafrechters toepassen. Bij een diefstal met braak of verbreking uit een auto is het uitgangspunt een taakstraf van 60 uur. De rechtbank neemt dat als uitgangspunt bij de straf en houdt verder rekening met het feit dat het in dit geval om een poging ging.
De rechtbank is van oordeel dat een jeugddetentie voor de duur van 4 dagen met aftrek in combinatie met een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren met een proeftijd van 1 jaar passend is. De rechtbank hoopt dat de strafdreiging die uitgaat van een voorwaardelijke taakstraf van 60 uren, verdachte er in de toekomst van weerhoudt opnieuw strafbare feiten te plegen. Er is afgeweken van de eis van de officier van justitie omdat de rechtbank (anders dan de officier van justitie) alleen de poging tot inbraak in de bestelbus bewezen acht en de rechtbank het jeugdstrafrecht wel van toepassing vindt. De rechtbank merkt op dat verdachte reeds 4 dagen in voorarrest heeft gezeten, en verdachte dus niet opnieuw detentie hoeft te ondergaan.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij

Ten aanzien van het onder 1 en 3 tenlastegelegde:
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 3.385,43 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van betaling.
Nu verdachte wordt vrijgesproken van de feiten waarop voornoemde vordering betrekking heeft, wordt de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 45, 47, 77c, 77g, 77i, 77n, 77p, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg en 311van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
Poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
4 (vier) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Veroordeelt verdachte verder tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende
jeugddetentiezal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
1 (één) jaarbepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Verklaart
[persoon 1]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. M. Vaandrager en E.G.M.M. van Gessel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 april 2019.
[...]