Beoordeling
9. Het verzoek van [verzoekster] is ingevolge artikel 7:686a lid 4 BW tijdig ontvangen, zodat [verzoekster] ontvankelijk is in haar verzoek.
10. De kantonrechter dient te beoordelen of de reden die [verweerster] aan het ontslag op staande voet ten grondslag heeft gelegd objectief en subjectief bezien als een dringende reden kwalificeert als bedoeld in artikel 7:677 BW. Bij de beoordeling van de gerechtvaardigdheid van het ontslag moeten de omstandigheden van het geval in onderlinge samenhang worden bezien. De aard en de ernst van het gedrag van [verzoekster] spelen daarbij een rol, evenals de duur van de arbeidsovereenkomst en ook de (persoonlijke) omstandigheden van [verzoekster] en de gevolgen die een ontslag op staande voet voor haar heeft.
11. Hiertoe wordt het volgende overwogen. [verzoekster] heeft een eigen verslag gemaakt van het gesprek tussen haar en [naam p&o medewerker] op 10 juli 2018, waaruit met name blijkt dat [naam p&o medewerker] weinig geloof hechtte aan de waarachtigheid van haar ziekmelding. [verweerster] heeft betwist dat dit een accurate weergave is. Wat hiervan zij, wel staat vast dat het gesprek op 10 juli 2018 tussen [verzoekster] en personeelsfunctionaris [naam p&o medewerker] zodanig uit de hand is gelopen, dat dit voor [verzoekster] aanleiding was om op 11 juli 2018 een melding te doen bij de politie van bedreiging. Ook heeft zij voortzetting van het gesprek, dat aanvankelijk bedoeld was om een Plan van Aanpak op te stellen vanwege de ziekmelding, met [naam p&o medewerker] geweigerd omdat zij zich bedreigd voelde door [naam p&o medewerker] , waarbij zij zich met name zorgen maakte om haar kinderen en haar echtgenoot.
12. Geoordeeld wordt dat [verweerster] aanvankelijk verstandig op de situatie heeft gereageerd door [verzoekster] niet te forceren om opnieuw met [naam p&o medewerker] in gesprek te gaan. In plaats daarvan hebben de algemeen directeur en de vestigingsdirecteur op 19 juli 2018 met [verzoekster] gesproken en is een casemanager van de Arbodienst aangesteld om in plaats van [naam p&o medewerker] de re-integratie van [verzoekster] te begeleiden.
13. Toen [naam p&o medewerker] ondanks deze maatregelen toch weer telefonisch contact met [verzoekster] opnam op (in ieder geval) 25 september 2018, was de bedrijfsarts op de hoogte van de inmiddels bij [verzoekster] vastgestelde angststoornis. Dat dit wellicht niet bij de directie van [verweerster] bekend was, neemt niet weg dat zij zich er wel degelijk van bewust was dat [verzoekster] grote moeite had met [naam p&o medewerker] . Om die reden had [verweerster] immers zelf al maatregelen getroffen. In die contekst is niet begrijpelijk dat [verweerster] zodanig zwaar tilt aan de reactie van [verzoekster] op de belpoging van [naam p&o medewerker] , dat zij meent dat dit een ontslag op staande voet rechtvaardigt. Daar komt bij dat zo de inhoud van de sms van 25 september 2018 van de echtgenoot van [verzoekster] al als bedreigend kan worden ervaren, er in elk geval geen sprake is van een ernstig bedreigende tekst. Veeleer lijkt er sprake te zijn van een verontruste echtgenoot die zich zorgen maakt om het welzijn van zijn (langdurig arbeidsongeschikte) vrouw. Ook de e-mail van [verzoekster] aan alle medewerkers enige minuten later moet in dit licht worden beoordeeld. Normaalgesproken zou een dergelijk bericht disproportioneel zijn. Echter, nu [verzoekster] ondanks haar melding bij onder meer de politie en de directie toch weer werd benaderd door [naam p&o medewerker] , is niet geheel onbegrijpelijk dat zij zich gedwongen heeft gevoeld om naar dit extreme middel te grijpen.
14. Ook als ervan wordt uitgegaan dat er objectief gezien onvoldoende aanleiding was voor zo’n vergaande actie, dan nog is er onder deze omstandigheden onvoldoende aanleiding om over te gaan tot ontslag op staande voet. Van [verweerster] had als professionele werkgever mogen worden verwacht dat zij alvorens tot dit uiterste middel over te gaan eerst alle alternatieven had onderzocht. Dit klemt met name omdat zij [verzoekster] niet eerst in de gelegenheid heeft gesteld om haar actie (en die van haar man) nader toe te lichten.
15. [verweerster] heeft ter zitting bij monde van vestigingsdirecteur [naam directeur] nog toegelicht dat door de e-mail van [verzoekster] grote onrust is ontstaan en dat de positie van [naam p&o medewerker] beschadigd is. Dat neemt niet weg dat niet is gebleken dat niet ook op andere manier had kunnen worden ingegrepen, bijvoorbeeld door het sturen van een rectificatie.
16. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de door [verweerster] gestelde dringende reden voor het gegeven ontslag op staande voet ontbreekt en dit ontslag derhalve niet rechtsgeldig is gegeven.
17. Uit artikel 7:681 lid 1sub a BW volgt dat de kantonrechter op verzoek van de werknemer een billijke vergoeding kan toekennen, indien de werkgever heeft opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Een opzegging die niet rechtsgeldig wordt geacht is als zodanig in beginsel al ernstig verwijtbaar, omdat dan is opgezegd in strijd met artikel 7:671 BW. Nu hiervoor is geoordeeld dat het ontslag de opzegging van de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is, zal het verzoek van [verzoekster] om toekenning van een billijke vergoeding dan ook worden toegewezen.
18. In zijn beschikking van 30 juni 2017 (ECLI:NL:HR:2017:1187 [naam partij] ) heeft de Hoge Raad een aantal uitgangspunten geformuleerd voor de begroting van de billijke vergoeding. De Hoge Raad overweegt dat de begrotingswijze en omvang van de billijke vergoeding moeten aansluiten bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij op de rechter een motiveringsplicht rust. Voorts dient de billijke vergoeding naar haar aard in relatie te staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van de werkgever en niet tot de gevolgen van het ontslag, maar kan met die gevolgen wel rekening worden gehouden bij het bepalen van de omvang van de billijke vergoeding, voor zover deze zijn toe te rekenen aan het verwijt dat de werkgever kan worden gemaakt. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding kan worden gelet op hetgeen de werknemer aan loon zou hebben genoten als de opzegging zou zijn vernietigd. Het zal van de omstandigheden van het geval afhangen welke verdere duur van de arbeidsovereenkomst daarbij in aanmerking moet worden genomen. Daarbij is mede van belang of de werkgever de arbeidsovereenkomst ook op rechtmatige wijze zou hebben kunnen beëindigen, en op welke termijn dit dan had mogen gebeuren en vermoedelijk zou zijn gebeurd. Tot de mee te wegen omstandigheden behoort onder meer de mate waarin de werkgever van de grond voor de vernietigbaarheid van de opzegging een verwijt valt te maken. Voorts kan daartoe behoren - voor zover het om in de toekomst te derven loon gaat - of de redenen die de werknemer heeft om af te zien van vernietiging van de opzegging aan de werkgever zijn toe te rekenen. Bij de vaststelling van de billijke vergoeding kan ook ermee rekening worden gehouden of de werknemer inmiddels ander werk heeft gevonden, en met de inkomsten die hij daaruit dan geniet, en met de (andere) inkomsten die hij in redelijkheid in de toekomst kan verwerven. Bij de vergelijking tussen de situatie zonder de vernietigbare opzegging en de situatie waarin de werknemer zich thans bevindt, dient bovendien de eventueel aan de werknemer toekomende transitievergoeding te worden betrokken. Voor zover elementen van de vaststelling van de billijke vergoeding zien op de vergoeding van schade van de werknemer, lenen de wettelijke regels van artikel 6:95 e.v. BW zich voor overeenkomstige toepassing. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er uiteindelijk om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter. 19. Bepalende aspecten bij de vaststelling van de hoogte van de billijke vergoeding zijn het feit dat [verweerster] als goed werkgever de situatie naar aanleiding van het eigenmachtige telefoontje van [naam p&o medewerker] op 25 september 2018 en de reacties daarop van [verzoekster] en haar echtgenoot had dienen te onderzoeken, bijvoorbeeld door [verzoekster] haar kant van het verhaal te laten vertellen en haar in staat te stellen aanvullende informatie te geven, alvorens de schuld van de ontstane situatie eenzijdig bij [verzoekster] te leggen en over te gaan tot de vergaande maatregel van ontslag op staande voet. Het is niet onmogelijk dat in dat geval nader onderzoek zou hebben uitgewezen dat de verhoudingen tussen partijen zodanig onder spanning zijn komen te staan, dat voortzetting van het dienstverband niet wenselijk was, ook gelet op de gezondheidssituatie van [verzoekster] . Het had op de weg van [verweerster] gelegen om in dat geval een regulier ontbindingsverzoek op grond van artikel 7:671b BW in te dienen en de uitkomst daarvan af te wachten.
20. Bij een dergelijke gang van zaken zou, bij inwilliging van het verzoek, de arbeidsovereenkomst naar verwachting ten minste hebben voortgeduurd tot 1 april 2019. Daarbij bestaat een gerede kans dat aan [verzoekster] ten laste van [verweerster] tevens een billijke vergoeding zou zijn toegekend. Het was immers [naam p&o medewerker] die namens [verweerster] ondanks de instructie om geen contact meer met [verzoekster] op te nemen toch heeft gebeld op 25 september 2018. Deze handeling moet aan [verweerster] worden toegerekend, wat in deze contekst tot ernstige verwijtbaarheid aan haar kant zou hebben geleid.
21. Partijen hebben desgevraagd ter zitting verklaard dat [verzoekster] gedurende het eerste ziektejaar 100% van het laatst verdiende salaris en gedurende het (eventuele) tweede ziektejaar 70%. Bij een eventuele WW-uitkering zou [verweerster] aanspraak maken op 75% van het laatstverdiende salaris. Ook betrekt de kantonechter de aan [verzoekster] toekomende transitievergoeding en gefixeerde schadevergoeding bij zijn oordeel alsmede het feit dat [verzoekster] een voor haar voorheen zeer passende werkkring verliest. Ten aanzien van dit laatste wordt wel opgemerkt dat geenszins is uit te sluiten dat [verzoekster] te zijner tijd weer op haar vakgebied aan het werk zal komen, gelet op de grote vraag naar basisschoolleerkrachten.
22. De kantonrechter ziet aanleiding om de transitievergoeding en de gefixeerde schadevergoeding in de billijke vergoeding te verdisconteren en acht, alles tegen elkaar afgezet en afgerond, een totale vergoeding van € 40.000,00 bruto billijk.
23. Bij deze uitkomst komen de proceskosten voor rekening van [verweerster] als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij.