ECLI:NL:RBAMS:2019:2852

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
18 april 2019
Zaaknummer
18/5006
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening AOW-uitkering naar de norm van gehuwde; geen zorgrelatie vastgesteld

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 16 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Duitsland, en de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de hoogte van zijn AOW-uitkering. Eiser ontving een AOW-pensioen naar de norm voor alleenstaanden, maar de Svb heeft vastgesteld dat hij een gezamenlijke huishouding voert met een andere persoon, wat betekent dat hij recht heeft op een lagere AOW-uitkering naar de norm van gehuwden. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze beslissing, maar de Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser en de persoon met wie hij samenwoont, voldoen aan het huisvestingscriterium, aangezien zij op hetzelfde adres wonen. Echter, de rechtbank oordeelt dat er geen sprake is van een zorgrelatie die de uitzondering op de AOW-regels rechtvaardigt. Eiser heeft niet aangetoond dat hij over een eigen woning beschikt, wat een vereiste is voor de zorgrelatie. De rechtbank concludeert dat de Svb terecht de AOW-uitkering van eiser heeft herzien naar de norm van een gehuwde, omdat er sprake is van een gezamenlijke huishouding.

De rechtbank wijst het beroep van eiser af en stelt dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling of schadevergoeding, aangezien er geen onrechtmatig besluit is genomen. Eiser kan binnen zes weken na verzending van de uitspraak hoger beroep instellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5006

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 16 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Duitsland), eiser,

en
de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank,verweerder (hierna: de Svb).

Procesverloop

Bij besluit van 28 april 2016 (het primaire besluit) heeft de Svb besloten dat eiser recht heeft op een pensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) naar de norm van een gehuwde.
Bij besluit van 24 november 2017 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 april 2019. Partijen waren niet aanwezig.

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
Eiser, geboren op [geboortedatum] 1939, is sinds 1962 woonachtig in Duitsland en ontvangt een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande. Naar aanleiding van eisers melding in 2014 dat hij is verhuisd, wordt onderzoek gedaan naar zijn woonsituatie. Naar aanleiding van het onderzoek en de van eiser verkregen informatie heeft de Svb vastgesteld dat eiser een gezamenlijke huishouding voert. Er volgt (onder meer) een boetebesluit, een herziening van eisers recht op AOW en een terugvordering van ten onrechte betaalde AOW-uitkering. Eiser heeft nadien een klacht ingediend bij de Nationale Ombudsman over zijn (communicatie) problemen met de Svb. Naar aanleiding van het contact met de Nationale Ombudsman heeft de Svb eisers klacht aangemerkt als een verzoek tot herziening van zijn recht op AOW.
1.2.
De Svb heeft (opnieuw) aan eiser informatie gevraagd over zijn woonsituatie. Eiser heeft op 21 maart 2016 gereageerd en heeft daarbij een ingevulde checklist meegestuurd. In de checklist heeft eiser zijn woonsituatie nader toegelicht. Bij het primaire besluit heeft de Svb vastgesteld dat eiser een gezamenlijke huishouding voert met [de persoon 1] (hierna: [de persoon 1] ) in plaats van met [de persoon 2] (hierna: [de persoon 2] ). Eiser heeft daarom volgens de Svb recht op een AOW-pensioen voor samenwonenden.
1.3.
Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Bij besluit van 23 december 2016 heeft de Svb het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het door eiser daartegen ingestelde beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 22 juni 2017 (AMS 17/866, niet gepubliceerd) gegrond verklaard, waarbij de Svb is opgedragen een nieuw besluit te nemen op het door eiser gemaakte bezwaar tegen het primaire besluit.
2.1.
Bij het bestreden besluit heeft de Svb het primaire besluit gehandhaafd. Hieraan heeft de Svb ten grondslag gelegd dat eiser voldoet aan het huisvestingscriterium en het zorgcriterium. Eiser voldoet daarom aan de criteria voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding in de zin van de AOW. Dit betekent dat eiser vanaf 1 april 2016 een lagere AOW-uitkering krijgt.
2.2.
De Svb heeft bij brief van 24 november 2017 eiser eveneens meegedeeld dat de in het verleden opgelegde boete en de terugvordering is komen te vervallen. Eiser krijgt een nabetaling over zijn AOW-uitkering over de periode 1 augustus 2015 tot en met 31 maart 2016.
Standpunten van partijen
3. Eiser voert – samengevat – aan dat geen sprake is van een gemeenschappelijke huishouding, maar dat hij bij [de persoon 1] woont om voor hem te zorgen en dat er een zorgrelatie bestaat. Verder stelt eiser dat hij de Nederlandse en Duitse samenleving veel kosten bespaard. Eiser wil een uitkering naar de norm van een alleenstaande en vordert daarnaast vergoeding van de schade die hij heeft geleden in de afgelopen vier jaar.
4. De Svb verwijst naar het bestreden besluit. Verder overweegt de Svb dat in de periode 1 januari 2007 tot 28 november 2014 een specifieke regeling gold voor zorgrelaties. Voorwaarde was dat beide personen ieder beschikken over een woning en daarvoor de financiële lasten dragen. Op grond van overgangsrecht blijft deze regeling gelden voor zorgrelaties die voor 28 november 2014 ingaan of zijn ingegaan, zolang aan de voorwaarden is voldaan. Omdat eiser niet voldoet aan de eis van het hebben van een zelfstandige woning, heeft er geen onderzoek plaatsgevonden of er mogelijk sprake is van een zorgrelatie.
Toepasselijke wetgeving
5. Op grond van artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de AOW wordt voor de toepassing van deze wet als gehuwd of als echtgenoot mede aangemerkt de ongehuwde meerderjarige die met een andere ongehuwde meerderjarige een gezamenlijke huishouding voert, tenzij het een bloedverwant in de eerste graad betreft. Het vierde lid van genoemd artikel bepaalt dat sprake is van een gezamenlijke huishouding indien twee personen hun hoofdverblijf in dezelfde woning hebben (het huisvestingscriterium) en zij blijk geven zorg te dragen voor elkaar middels het leveren van een bijdrage in de kosten van de huishouding dan wel anderszins (het criterium van de wederzijdse zorg).
6. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de AOW, in combinatie met artikel 9, vijfde lid, van de AOW, heeft de gehuwde pensioengerechtigde een zelfstandig recht op ouderdomspensioen ter hoogte van 50% van het minimumloon, terwijl de ongehuwde pensioengerechtigde 70% van het minimumloon ontvangt.
7. Op grond van artikel 17, tweede lid, van de AOW vindt geen herziening van het ouderdomspensioen plaats indien:
a. sprake is van zorg voor een pensioengerechtigde die hulpbehoevend is als bedoeld in artikel 1, onder j, van de Algemene nabestaandenwet (Anw);
b. door deze zorg een gezamenlijke huishouding ontstaat van twee pensioengerechtigden, en
c. de pensioengerechtigde en de hulpbehoevende pensioengerechtigde ieder beschikken over een woning en daarvoor de financiële lasten dragen.
Het oordeel van de rechtbank
8. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) moet de vraag of in een bepaald geval sprake is van een gezamenlijke huishouding worden beantwoord aan de hand van objectieve criteria. Daarbij zijn de omstandigheden die tot het voeren van een gezamenlijke huishouding hebben geleid, de motieven van de betrokkenen en de aard van hun onderlinge relatie niet van belang.
Huisvestingscriterium
9. Partijen zijn het erover eens dat eiser en [de persoon 1] (in ieder geval) met ingang van 1 april 2016 op hetzelfde adres wonen en daar hun hoofdverblijf hebben. Aan het huisvestingscriterium is dus voldaan.
Het criterium van de wederzijdse zorg
10. Of voldaan is aan het criterium van wederzijdse zorg kan blijken uit een bepaalde mate van financiële verstrengeling tussen de betrokkenen die verder gaat dan het uitsluitend delen van de woonlasten en hiermee samenhangende lasten. Indien van een zodanige verstrengeling niet of slechts in geringe mate sprake is, kunnen ook andere feiten en omstandigheden voldoende zijn om aan te nemen dat de betrokkenen in zorg voor elkaar voorzien. Een afweging van alle ten aanzien van betrokkenen gebleken feiten en omstandigheden, die niet van subjectieve aard zijn, zal bepalend zijn voor het antwoord op de vraag of aan het zorgcriterium in een concreet geval is voldaan (zie de uitspraak van de Raad van 15 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4622).
11. De rechtbank stelt vast dat eiser meermalen expliciet aangeeft dat hij voor [de persoon 1] zorgt. Ook blijkt dit uit alle omstandigheden die eiser in zijn beroepschrift naar voren brengt. [de persoon 1] kookt. Er is verder sprake van (meer of mindere mate van) financiële verstrengeling. Met dit alles is in beginsel voldaan aan de criteria van een gezamenlijke huishouding. Voor zover eiser een beroep doet op de uitzondering zoals opgenomen in artikel 17, tweede lid, van de AOW, dat sprake is van een zorgrelatie, kan dit niet slagen. Vaststaat dat eiser met [de persoon 1] op één adres woont en eiser heeft niet gesteld dat hij over een eigen woning beschikt.
12. De rechtbank is daarom van oordeel dat verweerder terecht eiser een AOW-uitkering toekent naar de norm van een gehuwde.
13. De rechtbank begrijpt dat eiser graag een oordeel wil over de daadwerkelijke uitwerking van zijn verzorging voor [de persoon 1] voor de Nederlandse en Duitse samenleving. Eiser vindt dat hij wordt gestraft voor zijn hulp aan [de persoon 1] , terwijl de verzorging die hij biedt de Nederlandse en Duitse samenleving juist (veel) geld bespaart. Verder blijkt uit eisers toelichting dat hijzelf (zeer) sober leeft en veel kosten van [de persoon 1] voor zijn rekening neemt. De rechtbank merkt daar nog over op dat het niet gaat om de vraag of eisers hulp aan [de persoon 1] in financieel opzicht gunstig is voor de belastingbetaler, maar om de vraag of eisers situatie voldoet aan de wettelijke criteria voor het aannemen van een gezamenlijke huishouding. Dat is in het geval van eiser zo. Dat neemt niet weg dat het zeer te loven is dat eiser zoveel hulp en steun biedt aan [de persoon 1] . Eisers onbaatzuchtige inzet om te waarborgen dat [de persoon 1] aan het openbare leven kan deelnemen is zeer genereus. Dit kan echter niet leiden tot een toekenning van een AOW-uitkering naar de norm van een alleenstaande.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk. De AOW-uitkering is terecht herzien naar de norm van een gehuwde, omdat sprake is van een gezamenlijke huishouding in de zin van de AOW.
15. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
16. Het verzoek om schadevergoeding dient te worden afgewezen nu geen sprake is van een onrechtmatig besluit.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 16 april 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.