beoordeling
6.
Nietigheid dagvaarding ten aanzien van SDS?
SDS heeft opgeworpen dat de dagvaarding nietig is, nu deze ten aanzien van haar geen of onvoldoende gronden bevat. Dit beroep wordt verworpen. In de dagvaarding wordt uiteengezet dat en waarom SDS wordt aangesproken in haar rol als overnemende partij en dat zij daarbij, kort samengevat, steken heeft laten vallen. Daarbij komt dat SDS kennelijk niet geheel buiten beeld is, naast SES De Drecht, nu zij bij brief van september 2017 [eiseres] expliciet informeert over op handen zijnde fusieplannen met MaBo B.V.. Van gronden om tot nietigheid van de dagvaarding te concluderen is dan ook niet gebleken.
Tussen partijen is in geschil of [eiseres] recht kan doen gelden op, eveneens kort gezegd, aansluiting bij en pensioenopbouw volgens de regels van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn, hierna PFZW. Zij baseert haar aanspraak op de overgang van onderneming dan wel op de (nakoming van de) arbeidsovereenkomst die zij na de overgang van onderneming met SES De Drecht is aangegaan.
8.
Overgang onderneming van Cordaan naar SDS/SES De Drecht in 2012?
Partijen hebben uitvoerig gedebatteerd over de vraag of per 1 maart 2012 sprake is geweest van een overgang van (een onderdeel van de) onderneming in de zin van artikel 7:662 e.v. BW. Gedaagden hebben betwist dat van een dergelijke overgang sprake is, maar zij hebben niet weersproken dat de receptie- en alarmeringsdiensten die Cordaan voorafgaand aan 1 maart 2012 in opdracht van Stadgenoot door onder meer [eiseres] heeft doen uitvoeren door Cordaan aan SDS/SES De Drecht op basis van een overeenkomst zijn overgedragen. Ook overigens is naar het oordeel van de kantonrechter voldaan aan de voorwaarden die in artikel 7:663 BW aan de overgang van rechten en verplichtingen jegens een werknemer in het kader van de overgang van een onderneming worden gesteld.
9. De vraag is echter of hiermee ook onverkort de met Cordaan gemaakte afspraken rond de aanspraak op de opbouw van pensioen bij PFZW op SDS/SES De Drecht zijn overgegaan. De kantonrechter is van oordeel dat deze kwestie in deze zaak in het midden kan blijven, nu er tussen [eiseres] en SES De Drecht een (nadere) arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen. In deze overeenkomst zijn tevens bedingen met betrekking tot de pensioenaanspraak te vinden, welke naar het oordeel van de kantonrechter in de plaats komen van eventuele tot dan toe geldende aanspraken op dit punt. De onderhavige zaak verschilt in dit opzicht met die van een collega van [eiseres] , de heer Bij de Vaate, in welke zaak de kantonrechter te Amsterdam op 15 januari 2018 een beslissing heeft gegeven, tegen welke beslissing hoger beroep is ingesteld. In het geval van Bij de Vaate is er van een nadere arbeidsovereenkomst met de opvolgend werkgeefster waarmee hij (over de hele linie) heeft ingestemd geen sprake. [eiseres] daarentegen heeft, zoals onbetwist is komen vast te staan, ingestemd met een met ingang van 1 maart 2012 geldende arbeidsovereenkomst met SES De Drecht. In deze arbeidsovereenkomst zijn nadere afspraken te vinden (zie r.o. 1.16) over onder meer pensioen.
10.
Aanspraak op aansluiting bij en pensioenopbouw volgens PFZW op grond van arbeidsovereenkomst met SES De Drecht?
[eiseres] heeft naar voren gebracht dat haar vordering tevens op basis van de arbeidsovereenkomst dient te worden toegewezen. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft [eiseres] op dit punt het gelijk aan haar zijde. Daartoe wordt het volgende overwogen.
11. Volgens artikel 7 van deze arbeidsovereenkomst draagt de werkgever zorg voor een pensioen. Desgevraagd heeft de directeur van SES De Drecht ter zitting meegedeeld dat aan deze toezegging invulling is gegeven door inhoudingen op het loon te plegen. Deze inhoudingen worden tot op heden door SES De Drecht “intern” gespaard. Van verdere reglementering of het onderbrengen bij een externe partij is tot op heden geen sprake geweest. Aan de uitnodigingen van PFZW om tot vrijwillige aansluiting over te gaan is SES De Drecht steeds niet overgegaan.
12. Aldus doende lijkt SES De Drecht in strijd te handelen met artikel 7:655 BW in samenhang met artikel 7 van de Pensioenwet, nu [eiseres] op geen enkele wijze nader is geïnformeerd over de invulling van de pensioenovereenkomst. Daarnaast staat de handelwijze van SES De Drecht op gespannen voet met artikel 23 van de Pensioenwet, in welk artikel is bepaald dat een werkgever is gehouden, kort gezegd, de pensioenaanspraak extern onder te brengen. Nu de vordering van [eiseres] niet op schendingen van deze verplichtingen is gebaseerd, zal deze kwestie niet verder worden besproken.
13. Volgens artikel 11 (r.o. 1.16) van de arbeidsovereenkomst is de Cao VVT 2010-2012 van toepassing. Het betreft hier een zogenaamd incorporatiebeding, hetgeen inhoudt dat partijen hebben afgesproken dat de bepalingen van de betreffende Cao op de tussen hen bestaande arbeidsovereenkomst van toepassing zijn. Volgens vaste rechtspraak (zie Hoge Raad 8 juli 2004 (ECLI:NL:HR:2004:AO7000) dient bij eventuele uitleg van het incorporatiebeding de zogenaamde Haviltex-norm te worden toegepast. 14. SES De Drecht betwist dat [eiseres] via een beroep op artikel 3.1.14 van deze Cao recht kan doen gelden op aansluiting bij PFZW, nu zij niet onder de werkingssfeer van deze Cao valt. De kantonrechter overweegt dat in artikel 3.1.14 is bepaald dat de rechten en verplichtingen van de werkgever en de werknemer, betrekking hebbend op de voor de werknemer geldende pensioenregeling, daaronder begrepen de regeling inzake de vaststelling van de hoogte van de jaarlijkse premie, worden geregeld in de bepalingen van het pensioenreglement van het Pensioenfonds Zorg en Welzijn c.q. in een in het kader van dit pensioenfonds goedgekeurde regeling. De vraag is dus hoe in het onderhavige geval het zinsdeel “betrekking hebbend op de voor de werknemer geldende pensioenregeling” moet worden uitgelegd.
15. De kantonrechter stelt voorop dat uit de brieven van het PFZW (r.o. 1.18 en 1.19) is af te leiden dat vrijwillige aansluiting van SES De Drecht tot de mogelijkheden behoort. In die zin staat in beginsel niets aan aansluiting bij PFZW in de weg. Het feit dat geen sprake is van verplichte aansluiting doet hieraan, anders dan SES De Drecht lijkt aan te voeren, niet af.
16. Verder is van belang dat SES De Drecht ook steeds de indruk heeft gewekt dat de facto een aansluiting bestond bij PFZW. [eiseres] heeft onbetwist naar voren gebracht dat de OP- en de AP premies op dezelfde wijze werden ingehouden als ten tijde van haar dienstverband bij Cordaan. Daarnaast stond op haar loonstrook vermeld, zoals ook uit de in geding gebrachte voorbeelden blijkt, dat rekening is gehouden met de “DTFAC PFZW”, hetgeen ook duidt op een verbinding met PFZW.
17. Temeer nu SES De Drecht is tekortgeschoten in het geven van invulling van haar verplichtingen uit hoofde van de pensioenovereenkomst (zie r.o. 12), komt het erop aan wat partijen bedoeld hebben met de verwijzing naar de Cao en meer in het bijzonder naar artikel 3.1.14 daarvan. Gegeven voormelde omstandigheden en gelet op hetgeen partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten, is de kantonrechter van oordeel dat de rechten en plichten die voortvloeien uit de tussen partijen bestaande pensioenovereenkomst, worden beheerst door de bepalingen van het pensioenreglement van PFZW.
18.
Toerekenbare tekortkoming SES De Drecht en bespreking vorderingen
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat SES De Drecht toerekenbaar is tekort-geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de arbeidsovereenkomst. Zij is daarom gehouden tot vergoeding van de geleden en eventueel nog te lijden schade van [eiseres] .
19. Het beroep op verjaring door SES De Drecht wordt verworpen. De verjaringstermijn bedraagt ingevolge artikel 3:310 BW vijf jaar. Door de brief van de gemachtigde van [eiseres] van 24 mei 2018 (r.o. 1.21) is een eventuele verjaring gestuit. Dat betekent dat het beroep op verjaring hoogstens betrekking kan hebben op schade die betrekking heeft op de periode van 1 maart 2012 tot en met 24 mei 2013. De termijn begint echter pas te lopen vanaf het moment van bekendheid met de schade bij [eiseres] . Naar de mening van SES De Drecht was dat vanaf 1 maart 2012 het geval, omdat toen al duidelijk is gemaakt dat de pensioenregeling die bij Cordaan gold niet zou worden overgenomen. Naar het oordeel van de kantonrechter ligt de zaak tenminste genuanceerder. In de brief van Cordaan van 16 februari 2012 staat dat de kwestie van het al dan niet aangesloten blijven bij PFZW nog niet 100% zeker is. [eiseres] heeft aangevoerd dat het voor haar nadien niet erg helder was hoe een en ander was geregeld, ook gelet op de vermeldingen op haar loonstrook, zoals hiervoor besproken. Uit de zaak van haar collega Bij de Vaate werd haar eerst duidelijk hoe het werkelijk zat. Onder deze omstandigheden en mede gelet op de onzekerheid die SES De Drecht zelf in het leven heeft geroepen door geen transparante regeling te treffen ten aanzien van de invulling van de pensioenovereenkomst, is de kantonrechter van oordeel dat ervan moet worden uitgegaan dat [eiseres] niet vijf jaar voor 1 maart 2017 van eventuele schade op de hoogte is geweest. Het beroep op verjaring treft daarom geen doel.
20. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat SES De Drecht jegens [eiseres] verplicht is ervoor zorg te dragen dat zij deelneemt in PFZW, en dat SES De Drecht aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden en nog zal lijden zolang SES De Drecht dit niet doet. SES De Drecht zal daarom worden veroordeeld om zich binnen 30 dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis met terugwerkende kracht per 1 september 2018, althans per een datum waarover met PFZW overeenstemming wordt bereikt vrijwillig, contractueel, aan te sluiten bij PFZW en [eiseres] als deelnemer aan te melden bij het PFZW, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 100,00 per dag of gedeelte van een dag dat SES De Drecht hiermee in gebreke blijft, met een maximum van € 50.000,00.
21. [eiseres] heeft een actuariële berekening overgelegd van de schade die zij als gevolg van het tekortschieten van SES De Drecht heeft geleden in verband met gederfd pensioen. Dat betreft over de periode van 1 maart 2012 tot 1 september 2018 een bedrag van € 37.108,00. SES De Drecht heeft de juistheid van de berekening niet of onvoldoende bestreden. Ook dit onderdeel van de vordering van [eiseres] zal daarom, inclusief de gevorderde wettelijke rente vanaf de dag van dagvaarden, worden toegewezen, nu het schade betreft waarvan vaststaat dat deze rechtstreeks voortvloeit uit het nalaten van SES De Drecht. De wettelijke verhoging zal worden afgewezen, nu de schade geen loon betreft in de zin van artikel 7:625 BW.
22. [eiseres] heeft een actuaris moeten inschakelen om voormelde berekening op te stellen en zij vordert vergoeding van de kosten ter grootte van € 834,90. SES De Drecht heeft betwist tot vergoeding hiervan te zijn gehouden. De kantonrechter overweegt dat, nu de berekening heeft gediend ter onderbouwing van de vordering van schade van [eiseres] , het om kosten in de zin van artikel 6:96 lid 2 BW gaat, welke kosten voor vergoeding in aanmerking komen. Ook dit onderdeel van de vordering zal daarom worden toegewezen.
23.
Afwijzing vordering tegen SDS
In het voorgaande heeft de kantonrechter de aanspraken van [eiseres] op basis van de in 2012 met SES De Drecht aangegane arbeidsovereenkomst gehonoreerd. Van een arbeidsovereenkomst met SDS is geen sprake, zodat de tegen deze stichting ingediende vorderingen zullen worden afgewezen, met veroordeling van [eiseres] in de kosten, welke kosten, gelet op de nauwe samenhang met het verweer in de zaak tegen SES De Drecht, op nihil worden begroot.
Als de in hoofdzaak in het ongelijk gestelde partij zal SES De Drecht de kosten van deze procedure hebben te dragen, welke kosten worden begroot op € 79,00 aan griffierecht, € 800,00 in verband met salaris gemachtigde en € 360,00 in verband met de door [eiseres] betaalde eigen bijdrage toevoeging, in totaal € 1.239,00. De in deze zaak gemaakte explootkosten zijn in verband met de verleende toevoeging door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling aan de griffier van de voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De nakosten zullen als na te melden worden toegewezen.