ECLI:NL:RBAMS:2019:3053

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 april 2019
Publicatiedatum
29 april 2019
Zaaknummer
13/669005-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afpersing tijdens winkeloverval met geweldsbedreiging

Op 26 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 2 januari 2019 een filiaal van Action in Amsterdam heeft overvallen. De verdachte, geboren in 1964 en gedetineerd in een Penitentiair Psychiatrisch Centrum, werd beschuldigd van afpersing door de kassière onder bedreiging met een mes te dwingen tot de afgifte van 220 euro. Tijdens de zitting op 12 april 2019 heeft de officier van justitie, mr. A. Kristic, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsman, mr. E.D. van Tellingen, hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank heeft de verklaringen van de verdachte en de aangeefster, alsook die van een getuige, gewogen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangeefster betrouwbaar was en dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan afpersing. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte de kassière met een mes had bedreigd en haar had gedwongen geld af te geven.

De rechtbank heeft de strafbaarheid van het feit vastgesteld en geoordeeld dat er geen rechtvaardigingsgronden waren die de verdachte zouden ontslaan van strafbaarheid. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 30 maanden geëist, waarvan 15 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een lagere straf, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder psychische problemen en verslavingsproblematiek. De rechtbank heeft uiteindelijk een gevangenisstraf van 24 maanden opgelegd, waarvan 10 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar en bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en opname in een forensische zorginstelling. Tevens werd de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen gelast, omdat de verdachte zich tijdens de proeftijd aan een strafbaar feit had schuldig gemaakt. De rechtbank heeft de ernst van het delict en de impact op de samenleving in overweging genomen bij het bepalen van de straf.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669005-19 (Promis) + 16/065136-16 (TUL) + 13/042810-18 (TUL)
Datum uitspraak: 26 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ,
gedetineerd in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum [plaats] te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 april 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Kristic en van wat verdachte en zijn raadsman mr. E.D. van Tellingen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt verweten dat hij op 2 januari 2019 een filiaal van Action heeft overvallen.
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 2 januari 2019 te Amsterdam met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van 220 euro, in elk geval enig geldbedrag, dat aan een derde, te weten aan Action (filiaal [filiaal] ) toebehoorde,
door die [aangeefster] een mes te tonen en/of dat mes in de richting van die [aangeefster] vast te houden en/of dat mes in de richting van die [aangeefster] te bewegen en/of te zeggen dat hij geld wilde en dat het snel moest.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan. De officier van justitie heeft zich daartoe gebaseerd op de verklaring van verdachte, de aangifte en de verklaring van de getuige [naam getuige] .
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat niet bewezen kan worden dat verdachte het mes in de richting van aangeefster heeft gehouden dan wel bewogen, en heeft zich voor het overige ten aanzien van het bewijs gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen in bijlage 1 wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan afpersing.
De rechtbank overweegt daartoe in het bijzonder het volgende.
Verdachte heeft verklaard dat het klopt dat hij op 2 januari 2019 in de Action was, dat hij toen een mes had en dat hij tegen de aangeefster heeft gezegd dat zij hem geld moest geven. Hij heeft echter ontkend dat hij met het mes in zijn hand richting de aangeefster heeft bewogen. Daartegenover staat evenwel de verklaring van aangeefster, inhoudende dat verdachte een mes in zijn hand had en dat hij daarmee in haar richting heeft bewogen. De rechtbank heeft geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van de aangeefster te twijfelen. De verklaring van aangeefster wordt bovendien in voldoende mate ondersteund door de verklaring van de getuige [naam getuige] , inhoudende dat hij heeft gezien dat verdachte een mes in zijn hand had en voorovergebogen naar de aangeefster stond. De rechtbank legt daarom de verklaring van verdachte dat hij het mes slechts op de band heeft gelegd, als ongeloofwaardig terzijde.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
op 2 januari 2019 te Amsterdam met het oogmerk om zich wederrechtelijk te bevoordelen door bedreiging met geweld [aangeefster] heeft gedwongen tot de afgifte van 220 euro, dat aan een derde, te weten aan Action (filiaal [filiaal] ) toebehoorde, door die [aangeefster] een mes te tonen en dat mes in de richting van die [aangeefster] vast te houden en dat mes in de richting van die [aangeefster] te bewegen en te zeggen dat hij geld wilde en dat het snel moest.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 30 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 15 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering voorgesteld.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht bij een mogelijke strafoplegging acht te slaan op de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij in het bijzonder rekening dient te worden gehouden met zijn psychische omstandigheden en verslavingsproblematiek. De raadsman heeft voorts verzocht er rekening mee te houden dat verdachte de afpersing heeft bekend, dat hij spijt heeft betuigd en dat hij vindt hij straf heeft verdiend.
De raadsman heeft de rechtbank daarom verzocht om een gevangenisstraf op te leggen voor de duur van 16 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het reclasseringsadvies van 10 april 2019. Een klinische opname acht zijn cliënt nodig. Het klinisch onderzoek dat aan een opname vooraf moet gaan, kan in zes maanden worden afgerond.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan afpersing, waarbij hij onder dreiging met een mes de kassière heeft gedwongen tot afgifte van het geld uit de kassa. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke misdrijven als gevolg van hetgeen hen is overkomen nog langdurig nadelige psychische gevolgen kunnen ondervinden. [aangeefster] heeft de politie verteld in paniek te zijn geweest en dat zij echt bang was dat verdachte haar neer zou steken met het mes.
Daarnaast hebben dergelijke misdrijven ook impact buiten de kring van de direct betrokkenen. Overvallen worden immers als schokkend ervaren door de samenleving in het algemeen en door winkeliers in het bijzonder. Hierdoor nemen binnen de samenleving gevoelens van onveiligheid toe.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd en zoekt aansluiting bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Bij de toepassing van deze oriëntatiepunten is uitgegaan van “overval winkel met licht geweld/bedreiging geweld” waar een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op staat voor de duur van twee jaren. De rechtbank neemt dit als uitgangspunt bij het bepalen van de op te leggen straf.
Verdachte is vaker veroordeeld, onder andere voor een overval op een wokrestaurant in 2016. Op het moment dat verdachte de overval op Action pleegde, liep hij in twee proeftijden. Aan hem zijn namelijk voorwaardelijke gevangenisstraffen opgelegd in verband met het plegen van geweldsfeiten. De rechtbank ziet daarin reden de aan verdachte op te leggen straf te verhogen.
Straf verminderend neemt de rechtbank in aanmerking dat met onderhavig feit geen grote paniek, forse schade of letsel is ontstaan. Bezoekers en medewerkers van Action hebben niet in de gaten gehad dat de kassière werd gedwongen geld aan verdachte te geven.
De rechtbank heeft kennis genomen van het reclasseringsadvies d.d. 10 april 2019. Bij verdachte is sprake van een langdurige alcoholverslaving, een verstandelijke beperking, psychische problematiek en aan alcohol gerelateerde cognitieve beperkingen. Vastgesteld wordt dat ten aanzien van verdachte een hoog recidiverisico bestaat, alsmede een hoog risico op het onttrekken aan voorwaarden. Behandeling in een ambulant kader is niet mogelijk. Om te voorkomen dat verdachte zonder enige hulpverlening en een passende verblijfsplek detentie verlaat, wordt het noodzakelijk geacht dat een passend vervolgtraject wordt georganiseerd. Tijdens een klinische opname zou onderzocht kunnen worden welke ondersteuning nodig blijft na uitstroom. Gezien de complexe problematiek is het van belang dat het traject passend is bij zijn problematiek en beperkingen. Voor het aanvragen van een indicatiestelling is aanvullende diagnostiek nodig waarbij verdiepingsdiagnostiek volstaat. Bij het bepalen van de strafmaat dient binnen het onvoorwaardelijke strafdeel voldoende ruimte te zijn om verdiepingsdiagnostiek te laten uitvoeren en vervolgens de klinische aanmelding te realiseren. Geadviseerd wordt een (gedeeltelijk) voorwaardelijke straf op te leggen met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden een meldingsplicht, opname in een forensische zorginstelling, begeleid of beschermd wonen en medewerking aan verdiepingsdiagnostiek.
De rechtbank kan zich vinden in de conclusies van de reclassering en zal deze volgen. Alhoewel de oorzaak van de overval deels kan worden gevonden in de geconstateerde alcoholproblematiek die bij verdachte speelt, levert dit naar het oordeel van de rechtbank geen straf verminderende omstandigheid op. Verdachte heeft hier immers in belangrijke mate zelf voor gekozen. Niet gebleken is dat hij vanwege zijn alcoholverslaving niet meer in staat was om zijn gedrag te bepalen. Wel houdt de rechtbank rekening met de verstandelijke beperkingen van verdachte, zoals zijn lage IQ.
Verdachte heeft verklaard dat hij graag hulp wil en bereid is zich te houden aan de door de reclassering voorgestelde voorwaarden. De rechtbank acht het voor zowel verdachte als voor de maatschappij van belang dat verdachte langdurig begeleid zal worden. De rechtbank zal alles overwegende aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden,
waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met daaraan verbonden de na te noemen bijzondere voorwaarden.

8.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

8.1.
Tul met parketnummer 16/065136-16
Bij de stukken bevindt zich de op 7 januari 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van diezelfde datum, in de zaak met parketnummer 16/065136-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 26 september 2016 van de politierechter te Utrecht, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht, met bevel dat deze straf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.
8.2.
Tul met parketnummer 13/042810-18
Bij de stukken bevindt zich de op 7 januari 2019 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam van diezelfde datum, in de zaak met parketnummer 13/042810-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 13 april 2018 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 4 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 317 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
afpersing.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
10 (tien) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in
artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich binnen twee dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij de verslavingsreclassering in de regio van vestiging. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat gedurende de proeftijd nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren;
2. zich op indicatiestelling laat opnemen in een forensische zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De opname start op het moment dat het voorwaardelijk strafdeel ingaat. De opname duurt maximaal de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de forensische zorginstelling geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling. Als de reclassering een overgang naar ambulante zorg, begeleid wonen of maatschappelijke opvang gewenst vindt, werkt de veroordeelde mee aan de indicatiestelling en plaatsing;
3. verblijft in een instelling voor begeleid/beschermd wonen, nog nader te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend aan de klinische opname. Het verblijf duurt maximaal de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde dient zich te houden aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
4. meewerkt aan verdiepingsdiagnostiek door een psycholoog of psychiater, om zodoende een klinische opname mogelijk te maken.
Geeft aan de reclassering opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de bij genoemd vonnis van 26 september 2016 opgelegde voorwaardelijke straf, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 20 (twintig) dagen met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Gelast de tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 13 april 2018, namelijk een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) weken.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.M. Jongkind, voorzitter,
mrs. S. van Eunen en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C.L. Lugthart en E.A. Harland, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 april 2019.
Bijlage – [---]

[---]

[---]

[---]

[---]