ECLI:NL:RBAMS:2019:3145

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 april 2019
Publicatiedatum
1 mei 2019
Zaaknummer
13/741246-18 (A) + 13/011140-18 (B) + 13/684324-17 (TUL)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen poging woninginbraak en mishandeling van levensgezel

Op 11 april 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van medeplegen van poging tot woninginbraak en mishandeling van zijn levensgezel. De zaak omvatte drie parketnummers, waarbij de verdachte betrokken was bij twee pogingen tot woninginbraak en een mishandeling. De rechtbank heeft de feiten op basis van getuigenverklaringen en forensisch bewijs beoordeeld. De mishandeling vond plaats op 22 december 2018, waarbij de verdachte zijn levensgezel heeft geslagen, wat resulteerde in letsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde feiten, met uitzondering van de kwalificatie van de relatie met het slachtoffer, wat leidde tot een partiële vrijspraak. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 10 maanden, waarvan 4 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij als gevolg van de bewezen feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummers: 13/741246-18 (A) + 13/011140-18 (B) + 13/684324-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 11 april 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren in [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1996,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] ,
thans gedetineerd in [detentieadres] .

1.Onderzoek op zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 28 maart 2019.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. K. Duker, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.P.A. Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is in
zaak Aten laste gelegd dat:
1. hij op of omstreeks 18 juli 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening in/uit een woning (gelegen aan [adres] ) weg te nemen een of meer goederen en/of geld van zijn/hunner gading, geheel of ten dele toebehorend aan [naam] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak, verbreking en/of inklimming, opzettelijk met zijn mededader(s), althans alleen, naar die woning is toegegaan, waarna hij, verdachte en/of zijn mededader(s), althans een of meer van hen een of meer ramen van die woning heeft/hebben vernield met een bloempot en/of door een glaslat te verwijderen en/of met een breekvoorwerp en/of (vervolgens) via een raam die woning is/zijn binnengegaan;
2. hij op of omstreeks 22 december 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, zijn levensgezel, [naam slachtoffer] , heeft mishandeld door eenmaal of meermalen (met kracht) in/op/tegen het gezicht en/of het hoofd, althans op/tegen het lichaam van voornoemde [naam slachtoffer] , te slaan en/of te stompen;
Aan verdachte is in
zaak Bten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 11 maart 2017 omstreeks 05:00 uur, in ieder geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Diemen, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning gelegen aan [adres 2] weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 2] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goederen en/of geld onder zijn/hun bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking, met een of meer van zijn mededader(s), althans alleen, naar voornoemde woning is gegaan, waarna hij, verdachte en/of een van zijn mededader(s) een steen heeft/hebben gepakt en/of (vervolgens) (daarmee) een ruit van die woning heeft/hebben ingeslagen.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden. Zij heeft daartoe de in haar ogen relevante bewijsmiddelen opgesomd.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich bij pleidooi op het standpunt gesteld dat het in zaak A onder 1 ten laste gelegde feit bewezen kan worden.
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken. Zij heeft daartoe aangevoerd dat uit vaste jurisprudentie blijkt dat er voor een bewezenverklaring van mishandeling van een levensgezel als bedoeld in artikel 304 Wetboek van Strafrecht sprake moet zijn van een relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met een relatie tussen echtgenoten of geregistreerde partners. Verdachte is niet verloofd en woont niet samen met aangeefster [naam slachtoffer] . Nu ook uit het dossier niet blijkt van een mate van hechtheid met [naam slachtoffer] zoals bedoeld in voornoemd artikel 304, moet verdachte van dit deel van de tenlastelegging worden vrijgesproken, aldus de raadsvrouw.
Verder heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat verdachte ook van de ten laste gelegde mishandeling moet worden vrijgesproken wegens gebrek aan wettig en overtuigend bewijs. Zij heeft daartoe aangevoerd dat de melder tijdens het verhoor bij de rechter-commissaris veel minder stellig heeft verklaard dan bij de politie. Verder heeft de raadsvrouw gewezen op de wisselende verklaringen van [naam slachtoffer] . Nu niet is vast te stellen wat er precies gebeurd is, kan het feit niet worden bewezen.
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit wegens gebrek aan bewijs. Zij heeft aangevoerd dat het glasvergelijkend onderzoek van het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) niet voor het bewijs kan worden gebezigd. Er kan namelijk niet worden vastgesteld welke goederen horen bij de SIN-nummers en of deze zien op de bij verdachte in beslag genomen goederen. Zo heeft de politie het over een jas die in beslag zou zijn genomen, terwijl het NFI het heeft over een broek. Dit is ook van belang omdat er meerdere goederen in beslag zijn genomen bij zowel verdachte als bij de [naam medeverdachte] .
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht dit feit bewezen en overweegt daartoe als volgt. Aangeefster [naam] heeft verklaard dat haar zoon op woensdag 18 juli 2018 is gebeld door de alarmcentrale. De inbraak in de woning op [adres] te Amsterdam zou hebben plaatsgevonden tussen 03:00 en 04:00 uur ’s nachts. Er zijn meerdere ramen vernield en er is geprobeerd om de deur te forceren. Op camerabeelden bij de woning is te zien dat in die nacht meerdere personen rond de woning lopen, dat er een bloempot tegen een ruit gegooid wordt en dat ramen worden vernield en glaslatten worden verwijderd. Volgens aangeefster is niets weggenomen. Bloedsporen op een kozijn en op een ruit bij de kantoorruimte geven een match met het DNA van verdachte.
3.3.2
Bewijsoverweging ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank is van oordeel dat wettig en overtuigend is bewezen dat verdachte zich aan de ten laste gelegde mishandeling schuldig heeft gemaakt en overweegt daartoe als volgt. De melder verklaart dat zij in een auto een man en een vrouw zag slaan. Enkele minuten later treffen de verbalisanten die ter plaatse zijn gekomen verdachte en [naam slachtoffer] aan. De verbalisanten zien bij [naam slachtoffer] een bloedneus en een zwelling onder haar oog, die steeds groter leek te worden. De melder heeft weliswaar ruim twee maanden later bij de rechter-commissaris verklaard dat zij niet zeker weet of zij stoten heeft waargenomen, maar dat maakt niet dat de rechtbank twijfelt aan de inhoud van de melding gedaan vlak na het incident. Het verweer wordt verworpen.
3.3.3
Partiële vrijspraak ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat [naam slachtoffer] de levensgezel van verdachte is. Uit het dossier is namelijk niet op te maken dat tussen verdachte en [naam slachtoffer] sprake was van relatie die qua hechtheid vergelijkbaar is met die tussen echtgenoten of geregistreerde partners. [1] De rechtbank zal dan ook verdachte van dit deel van de tenlastelegging vrijspreken.
3.3.4
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
Op 11 maart 2017 kwam er om 05:07 uur een melding van woninginbraak binnen bij de politie. Ter plaatse werd de verbalisant aangesproken door de melder die verklaarde dat ze rond 04:30 uur glasgerinkel hoorde en twee jongens zag wegrennen. De melder heeft verklaard dat beide jongens donker gekleed waren, een gemiddelde lengte en een gemiddeld postuur hadden en dat een van de jongens een witte pet op zijn hoofd had. Ze zag verder een auto de straat in rijden waarna ze zag dat dezelfde twee jongens terug kwamen lopen en een van de jongens op uitkijk ging staan, terwijl de jongen met de witte pet naar het ingegooide raam toe liep. De melder zag dat de jongen met de witte pet glas uit de sponning haalde, terwijl hij handschoenen droeg en dat er op een gegeven moment glas viel en beide jongens wegrenden. De melder zag de jongens wegrennen in de richting van de straat [adres 3] en zag dat kort hierna verbalisanten de straat in kwamen rijden. Verbalisanten hebben vervolgens rond 05:15 uur op [adres 4] een voertuig staande gehouden, dat uit de [adres 3] kwam rijden. In dit voertuig zaten verdachte en [naam medeverdachte] . Verbalisanten hebben in het voertuig gekeken en zagen handschoenen, een donkerkleurige jas en een wit petje liggen. Hierop zijn verdachte en [naam medeverdachte] aangehouden.
Op grond van het door de melder gegeven signalement, de plek waar verdachte is aangehouden, de korte tijd tussen de melding en de aanhouding en de bij verdachte aangetroffen spullen die overeenkomen met het signalement in onderlinge samenhang bezien komt de rechtbank tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte een van de personen is geweest die op 11 maart 2017 bij de woning aan [adres 2] is gezien. De enkele ontkenning van verdachte dat hij er niets mee te maken heeft, acht de rechtbank, mede gelet op het tijdstip waarop hij zich in die buurt bevond, onvoldoende om de redengevendheid van al het voorgaande te ontkrachten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte zich tezamen en in vereniging met [naam medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan de poging tot woninginbraak. Nu de rechtbank het glasvergelijkend onderzoek niet gebruikt voor de bewezenverklaring, zal niet worden ingaan op het daarover gevoerde verweer.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlagevervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
op 18 juli 2018 te Amsterdam, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning, gelegen aan [adres] , weg te nemen goederen en/of geld van hunner gading, toebehorend aan [naam] , en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of dat geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, opzettelijk met zijn mededader, naar die woning is toegegaan, waarna hij, verdachte of zijn mededader, althans een van hen, ramen van die woning heeft vernield met een bloempot en door een glaslat te verwijderen;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
op 22 december 2018 te Amsterdam [naam slachtoffer] heeft mishandeld door meermalen tegen het gezicht en het hoofd van voornoemde [naam slachtoffer] te slaan;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
op 11 maart 2017 omstreeks 05:00 uur, in ieder geval gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, te Diemen tezamen en in vereniging met een ander ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een woning gelegen aan [adres 2] weg te nemen goederen en/of geld, in elk geval enig goed, toebehorende aan [naam 2] , en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen en/of geld onder hun bereik te brengen door middel van braak, met zijn mededader naar voornoemde woning is gegaan, waarna hij, verdachte of zijn mededader een steen heeft gepakt en vervolgens daarmee een ruit van die woning heeft ingeslagen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 13 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering.
7.2
Strafmaatverweer van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om aan verdachte geen langere gevangenisstraf op te leggen dan de tijd die hij al in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan op zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van twee pogingen tot woninginbraak. Bij beide woningen zijn meerdere ramen beschadigd. Dat er beide keren niets is weggenomen en het slechts bij een poging is gebleven, is niet aan verdachte en zijn mededaders te danken, maar aan omstandigheden van buitenaf zoals het afgaan van een alarm (zaak A, feit 1) en glasgerinkel dat kennelijk noopte tot het ontvluchten van die plaats (zaak B). Woninginbraken veroorzaken niet alleen materiële schade, maar maken ook een forse inbreuk op de privacy van slachtoffers. Het handelen van verdachte draagt dan ook bij aan gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving. Verdachte heeft bij het plegen van de strafbare feiten slechts zijn eigen gewin in gedachten gehad en kennelijk geen enkele rekening gehouden met de gevolgen van zijn daden voor de slachtoffers.
Verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan mishandeling van zijn vriendin [naam slachtoffer] door tegen haar gezicht en haar hoofd te slaan. Zij heeft daarbij pijn en letsel opgelopen. Verdachte heeft hiermee een ernstige inbreuk gemaakt op haar lichamelijke integriteit.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 13 maart 2019 blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld wegens het plegen van vermogensdelicten .Verdachte liep ten tijde van het plegen van de in zaak A bewezen verklaarde feiten in een proeftijd en hij heeft de in zaak B bewezen verklaarde feiten gepleegd terwijl hij in een andere zaak in een schorsing liep. Dit heeft verdachte er kennelijk niet van weerhouden om wederom strafbare feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 28 februari 2019. Uit dit rapport blijkt – kort samengevat – dat verdachte is opgegroeid in Marokko en een belast verleden heeft. Hij had moeite om aansluiting te vinden met de Nederlandse samenleving. Er is sprake van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten en het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Op het moment dat verdachte een duidelijke structuur wordt geboden, lijkt het beter met hem te gaan. In het rapport wordt geadviseerd verdachte te veroordelen tot een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld bijzondere voorwaarden, waaronder plaatsing bij Stichting Exodus, locatie Utrecht, omdat deze instelling een zeer strakke structuur biedt en het van belang is dat verdachte enige tijd buiten Amsterdam verblijft om zo afstand te kunnen nemen van negatieve sociale netwerken.
De rechtbank houdt bij de straftoemeting rekening met de toepassing van artikel 63 Wetboek van Strafrecht omdat verdachte op 26 januari 2018 is veroordeeld voor het plegen van andere misdrijven.
De rechtbank heeft verder acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Voor een voltooide woninginbraak geldt in geval van recidive een gevangenisstraf van vijf maanden. De rechtbank houdt er in strafverminderende zin rekening mee dat het in dit geval gaat om pogingen tot woninginbraak. In strafverzwarende zin houdt de rechtbank er rekening mee dat het gaat om meerdere pogingen gepleegd door twee of meer verenigde personen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 10 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 4 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering is geadviseerd recht doen aan de door verdachte gepleegde strafbare feiten.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [naam 2] vordert als gevolg van het in zaak B ten laste gelegde feit € 450,66 (vierhonderdvijftig euro en zesenzestig eurocent) aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De officier van justitie heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. De vordering is door de verdediging niet betwist. De gevorderde schadevergoeding komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor. De vordering zal daarom worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 11 maart 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Verder wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog zal maken, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [naam 2] wordt, als extra waarborg voor betaling, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.
Verdachte is niet tot vergoeding van bovengenoemd bedrag gehouden voor zover dit al door zijn mededader is voldaan.

9.Beslag

De rechtbank zal ten aanzien van de inbeslaggenomen kleding (5351009) en de inbeslaggenomen sportschoenen (5351011) de teruggave aan verdachte gelasten.

10.Vordering tot tenuitvoerlegging na voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 28 december 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/684324-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 januari 2018 van de meervoudige strafkamer van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van de op 3 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan strafbare feiten heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

11.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45, 57, 63, 300 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

12.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1 en 2 en het in zaak B ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het in zaak A onder 1 ten laste gelegde
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
Ten aanzien van het in zaak A onder 2 ten laste gelegde
mishandeling;
Ten aanzien van het in zaak B ten laste gelegde
poging tot diefstal door twee of meer verenigde personen, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
10 (tien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
4. zich een dag na vrijlating bij Leger des Heils Jeugdbescherming en Reclassering meldt op het adres [adres 5] te Amsterdam. Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren.
5. zich zo lang de reclassering dat nodig vindt laat behandelen door Inforsa of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
6. verblijft bij Stichting Exodus, locatie Utrecht, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang buiten Amsterdam, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start vanaf de datum opname en duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
7. meewerkt aan controle van het gebruik van alcohol en zo nodig cannabis om het middelengebruik te beheersen. De reclassering kan urineonderzoek en ademonderzoek gebruiken voor de controle. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
De rechtbank geeft aan Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering (gevestigd aan de [adres 5] te Amsterdam) opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [naam 2] , tot een bedrag van € 450,66 (vierhonderdvijftig euro en zesenzestig eurocent), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 11 maart 2017, tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag behoudens voor zover deze vordering reeds door of namens een ander is betaald.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting ten behoeve van [naam 2] , een bedrag van
€ 450,66 (vierhonderdvijftig euro en zesenzestig eurocent), te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 11 maart 2017, tot aan de dag van algehele voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 9 (negen) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelast de
teruggaveaan
[naam verdachte]van:
  • Kleding (5351009);
  • Sportschoenen (5351011).
Gelastde
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 13/684324-17, zijnde een gevangenisstraf voor de duur van
zes maanden, met aftrek overeenkomstig artikel 27 Wetboek van Strafrecht.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.C.J. Hamming, voorzitter,
mrs. L. Dolfing en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.T. St Rose, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 11 april 2019.
[...]
[...]

[...]

[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]
[...]