Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.De procedure
2.De feiten
3.Het geschil
4.De beoordeling
980,00
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 29 april 2019 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een huurder, aangeduid als [eiser], en de stichting De Alliantie. De huurder probeerde de ontruiming van zijn kantoorruimte te voorkomen, nadat de kantonrechter had geoordeeld dat de huurovereenkomst per 16 augustus 2018 was geëindigd. De huurder had op 25 april 2019 hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis en vorderde schorsing van de tenuitvoerlegging van het vonnis, totdat op het hoger beroep onherroepelijk was beslist.
De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de huurder de kantoorruimte sinds januari 2013 huurde en dat de kantonrechter eerder had geoordeeld dat de huurovereenkomst was beëindigd vanwege het houden van een hennepkwekerij in de kantoorruimte. De huurder betwistte de juistheid van de eerdere uitspraak en stelde dat hij onder druk was gezet om de huuropzegging te ondertekenen. De voorzieningenrechter oordeelde dat de huurder niet kon aantonen dat er sprake was van een juridische of feitelijke misslag in het eerdere vonnis. De voorzieningenrechter concludeerde dat De Alliantie het recht had om de huurovereenkomst te ontbinden en dat de huurder niet voldoende had aangetoond dat hij in een noodtoestand zou komen door de ontruiming.
Uiteindelijk heeft de voorzieningenrechter de gevraagde voorzieningen geweigerd en de huurder veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van De Alliantie zijn begroot op € 1.619,00. Dit vonnis is openbaar uitgesproken op 29 april 2019.