ECLI:NL:RBAMS:2019:33

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 januari 2019
Publicatiedatum
3 januari 2019
Zaaknummer
13/751721-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak over Pools verzoek tot overlevering met aanvullende vragen over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen

Op 4 januari 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een zaak betreffende een Pools verzoek tot overlevering. De zaak betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de rechtbank in Poznań op 2 oktober 2017. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie behandeld op zittingen op 16 november en 6 december 2018. Tijdens deze zittingen zijn vragen gesteld over de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen, naar aanleiding van eerdere uitspraken van de rechtbank waarin werd vastgesteld dat er structurele gebreken zijn in de Poolse rechtsorde die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in gevaar brengen.

De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om verdere informatie van de Poolse autoriteiten te verkrijgen over de waarborging van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht. De rechtbank heeft de uitvaardigende autoriteit gevraagd om antwoorden op specifieke vragen over de situatie van de rechterlijke macht in Polen en de mogelijke gevolgen voor de opgeëiste persoon. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak verlengd en het onderzoek heropend, waarbij de officier van justitie de gelegenheid kreeg om de vragen aan de Poolse autoriteiten voor te leggen.

De rechtbank heeft benadrukt dat zij onvoldoende informatie heeft om een weloverwogen beslissing te nemen over de overlevering en dat de dialoog met de Poolse autoriteiten moet worden voortgezet. De rechtbank heeft de vragen die zij heeft gesteld, alsook de antwoorden die zij heeft ontvangen, besproken met de betrokken partijen. De zaak is voor onbepaalde tijd geschorst, met de opdracht aan de officier van justitie om binnen vier weken de antwoorden van de Poolse autoriteiten te verkrijgen en een vervolgzitting te plannen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751721-18
RK-nummer: 18/6479
Datum uitspraak: 4 januari 2019
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 september 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 2 oktober 2017 door
the Circuit Court in Poznań(Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 november 2018
De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 november 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
Ter sprake gekomen is dat de rechtbank in een andere zaak bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) een aantal vragen heeft geformuleerd over – zakelijk weergegeven – de waarborg van de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Het Openbaar Ministerie heeft deze vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd. Bij brief van 5 november 2018 heeft
the Regional Courtin
Poznań,de vragen beantwoord.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om de inhoudelijke discussie over de Poolse rechtsstaat voort te kunnen zetten tijdens een aan dit onderwerp gewijde themazitting op 6 december 2018.
De rechtbank heeft aan de raadsman daarnaast gelegenheid gegeven om ten minste één week voor de volgende zitting stukken, met index en voorzien van een duidelijke onderbouwde conclusie, over te leggen in het kader van een gelijkstellingsverweer.
Aan de officier van justitie is de gelegenheid gegeven om voor de volgende zitting aan de uitvaardigende justitiële autoriteit (nogmaals) te vragen of ecstasy als werkzame stof MDMA bevat.
Zitting 6 december 2018
De rechtbank heeft, met instemming van partijen het onderzoek op 6 december 2018 voortgezet in de stand waarin dat onderzoek zich op het moment van de schorsing bevond.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. M. Diependaal, de opgeëiste persoon en diens raadsman, mr. T.H.L. Kneepkens. De opgeëiste persoon is bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.
De raadsman heeft verklaard dat de opgeëiste persoon niet in staat is zijn beroep op artikel 6, vijfde lid OLW te onderbouwen; het verweer wordt niet gehandhaafd.
De officier van justitie heeft nadere informatie van de uitvaardigende autoriteit met betrekking tot de ecstasy in het geding gebracht.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Sluiting onderzoekDe rechtbank heeft op 21 december 2018 het onderzoek gesloten, met instemming van partijen, buiten hun aanwezigheid. De uitspraak is bepaald op 4 januari 2019, 12:30 uur.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft opnieuw de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van arrestatiebevelen, afgegeven door
the District Court in Poznań – Stare Miastoen gedateerd 6 mei 2016 en 16 november 2016.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van Polen strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
Mede gelet op de brief van 3 december 2018, afkomstig van
the Regional Court in Poznań, waarin is vermeld
‘we would like to inform you that (…) both aphetamine and ecstasy contain MDMA’is de rechtbank van oordeel dat de feiten, genoegzaam zijn omschreven.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 5, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van Polen een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.Artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Inleiding
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:RBAMS:2018:5925) een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (
hierna: HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak C-216/18 PPU (
hierna: het arrest). De rechtbank verwijst in zoverre naar de tussenuitspraak van 16 augustus 2018.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak overwogen:
“Uit het arrest volgt dat wanneer, zoals in deze zaak, de persoon tegen wie een Europees aanhoudingsbevel is uitgevaardigd, zich tegen zijn overlevering aan de uitvaardigende rechterlijke autoriteit verzet met het argument dat sprake is van structurele of op zijn minst fundamentele gebreken die volgens hem een nadelig effect op de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in de uitvaardigende lidstaat kunnen hebben en dus zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern kunnen aantasten, de uitvoerende rechterlijke autoriteit, wanneer zij over de overlevering van de opgeëiste persoon aan genoemde lidstaat heeft te beslissen, (naar analogie van het arrest [naam 1] en [naam 2] , punt 88(Rechtbank: HvJ 5 april 2016, C‑404/15 en C‑659/15 PPU, EU:C:2016:198)
gehouden is te beoordelen of hij een reëel gevaar loopt dat dit grondrecht zal worden geschonden.
Bij deze beoordeling moet de uitvoerende rechterlijke autoriteit achtereenvolgens de volgende drie vragen beantwoorden:

1. Dreigt een reëel gevaar dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van de uitvaardigende lidstaat betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van die staat in gevaar brengen?

2. In hoeverre kunnen de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van de uitvaardigende lidstaat betreft, zoals die uit de ter beschikking staande gegevens blijken, gevolgen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties van die staat die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen?

3. Zijn er, in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen, zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt.

De rechtbank heeft vervolgens in de eerder genoemde tussenuitspraak van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032) de eerste vraag beantwoord en vastgesteld dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen, alsmede dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast.
De rechtbank heeft in deze tussenuitspraak vervolgens overwogen:
“Gelet op de hiervoor genoemde vaststelling en het in meergenoemd arrest van het HvJ gegeven toetsingskader, moet de rechtbank vervolgens concreet en nauwkeurig beoordelen of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen.
Hiertoe dient de rechtbank in de eerste plaats te onderzoeken in hoeverre de structurele of fundamentele gebreken wat de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties in Polen betreft, gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank heeft vervolgens overwogen dat zij voor de beantwoording van deze - tweede - vraag behoefte heeft aan een actueel en concreet beeld van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
De rechtbank heeft de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78. De rechtbank heeft een aantal vragen geformuleerd en verzocht in ieder geval informatie te verstrekken over de volgende onderwerpen:
de personele wijzigingen die zich sinds de inwerkingtreding van de wijziging van de wet inzake de organisatie van de gewone rechtbanken hebben voorgedaan, in het bijzonder de wijzigingen met betrekking tot de (vice)voorzitters en rechters;
de regels en procedures met betrekking tot de toewijzing van zaken aan kamers of rechters binnen de bevoegde rechterlijke instanties en de behandeling daarvan;
de tuchtzaken of andere disciplinaire maatregelen die (vice)voorzitters en rechters van de genoemde rechterlijke instanties sindsdien hebben geraakt, bijvoorbeeld in de vorm van wijzigingen met betrekking tot de bezoldiging;
de procedures die de opgeëiste persoon ter beschikking staan om schendingen van het hem toekomende recht op een onafhankelijk gerecht te kunnen aanvechten, en de waarborgen waarmee zij zijn omgeven;
buitengewoon beroep.
De rechtbank heeft de uitvaardigende Poolse autoriteit bovendien uitgenodigd tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
Zoals hiervoor vermeld zijn de hiervoor genoemde vragen ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en heeft de rechtbank vervolgens een antwoord van de Poolse justitiële autoriteit ontvangen.
Zitting van 6 december 2018, standpunten
De antwoorden zijn ter zitting van 6 december 2018 met de opgeëiste persoon, de raadsman en officier van justitie besproken.
Standpunt raadsman
De vragen zijn beantwoord door
the Regional Courtin
Poznańen niet door een van beide rechtbanken, Piła of Szamotuły, die bevoegd zouden zijn om over de zaak van de opgeëiste persoon te oordelen. Zodoende is geen antwoord van de juiste rechtbank ontvangen.
De vraag of er structurele of fundamentele gebreken kleven aan de rechtsorde in Polen en of het gevaar op een eerlijk proces voor de opgeëiste persoon in de kern wordt aangetast kan wat de raadsman betreft alleen maar bevestigend worden beantwoord. Om die reden dient de verzochte overlevering te worden geweigerd. Er is bovendien genoeg gelegenheid geweest om de vragen van de rechtbank te beantwoorden. Nu deze gelegenheid niet is benut moet dit leiden tot de niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in de vordering.
Standpunt officier van justitieZoals de rechtbank in de uitspraak van 16 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS2018:5925) heeft weergegeven, moet de rechtbank drie vragen beantwoorden: allereerst of er fundamentele gebreken zijn ten aanzien van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in Polen, vervolgens of deze gebreken gevolgen kunnen hebben op het niveau van de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen en tenslotte of hierdoor concreet een gevaar op een oneerlijk proces dreigt voor de opgeëiste persoon.
De eerste vraag is door de rechtbank reeds bevestigend beantwoord in de uitspraak van
4 oktober 2018, ECLI:NL:RBAMS:2018:7032.
Wat de tweede vraag betreft: de antwoorden die zijn gegeven zijn summier en zijn afkomstig van de regionale rechtbank in Poznań, omdat nog niet duidelijk welke rechtbank de strafzaak in eerste instantie zal behandelen, the District Court in Piła of the District Court in Szamotuły. Wat dit punt betreft refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank. Voor een positieve beantwoording van de derde vraag heeft de opgeëiste persoon echter onvoldoende zwaarwegende gronden aangevoerd.
Verklaring opgeëiste persoonDe opgeëiste persoon heeft verklaard dat hij eerder slechte ervaringen heeft opgedaan met de bejegening door de politie in Polen van arrestanten/gevangenen en dat hij bang is te worden gechanteerd, waardoor zijn detentie langer zal duren. Hij vreest onder druk te worden gezet om over anderen te verklaren en dat hij het zal moeten bezuren indien hij dat weigert. Daarbij maakt de opgeëiste persoon geen verschil tussen de politie in Polen en de rechterlijke macht. Voorts vreest hij geen toegang te zullen krijgen tot een arts of een tandarts als hij eenmaal in Polen gedetineerd zal zijn.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is na sluiting van het onderzoek ter zitting tot de conclusie gekomen dat het wenselijk is dat de dialoog met de uitvaardigende justitiële autoriteit wordt voortgezet. Zij beschikt op dit moment nog over onvoldoende informatie om zich een afdoende actueel en concreet beeld te kunnen vormen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen. Aangezien deze informatie ook relevant kan zijn voor de hiervoor genoemde - derde - vraag of concreet een gevaar voor een oneerlijk proces voor de opgeëiste persoon moet worden aangenomen, komt zij aan de beantwoording van deze vraag ook nog niet toe.
De rechtbank verzoekt de uitvaardigende Poolse autoriteit dan ook nogmaals om haar, gelet op de aanbevelingen in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, te voorzien van informatie om haar in staat te stellen een oordeel te vormen over de actuele en concrete gevolgen van de recente Poolse wetgeving voor de rechterlijke instanties die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de gezochte persoon zal worden onderworpen, als bedoeld in rechtsoverweging 74 van het arrest
.
Bovendien herhaalt de rechtbank haar uitnodiging aan de uitvaardigende Poolse autoriteit tot het verschaffen van andere gegevens die zij voor de door deze rechtbank te nemen beslissing van belang acht in het bijzonder ook gegevens waarmee kan worden aangetoond dat het gevaar voor een aantasting van het grondrecht van de opgeëiste persoon op een onafhankelijk gerecht en daarmee zijn grondrecht op een eerlijk proces kan worden uitgesloten.
In vervolg op de reeds verstrekte informatie vraagt de rechtbank in het bijzonder aandacht voor het volgende:
I. De rechtbank heeft geconstateerd dat de vragen door
the Regional Courtin Poznań zijn beantwoord terwijl het EAB is uitgevaardigd door de
Circuit Court. Kunt u dit toelichten?
II. De rechtbank beschikt niet over een beantwoording van de eerder gestelde vragen ten aanzien van de instanties die in eerste aanleg bevoegd zouden zijn, te weten
the District Court in Piłaofwel
the District Court in Szamotuły.
Ten aanzien van vraag A1:
Blijkens het gegeven antwoord is/zijn één of meer (vice)presidenten ontslagen. Wat is de reden voor dit/deze ontslag(en)?
Zijn de betreffende personen nog werkzaam als rechter of bekleden zij in het geheel niet langer een functie op deze rechtbank? Zo nee, waarom niet?
Ten aanzien van vraag A4:
1. De rechtbank verzoekt dat deze vraag zal worden doorgeleid naar een instantie die bevoegd en in de gelegenheid is deze vraag te beantwoorden.
Ten aanzien van vraag C1:
1. De rechtbank verzoekt dat deze vraag zal worden doorgeleid naar een instantie die bevoegd en in de gelegenheid is deze vraag te beantwoorden.
Ten aanzien van vraag E1:
Blijkens verstrekte informatie waren (ten tijde van de beantwoording) nog geen zaken behandeld door het Hooggerechtshof. Zijn er wel zaken aanhangig gemaakt?
Zijn er adviezen uitgebracht?
Alleen antwoord door/over één instantie:
De verstrekte informatie met betrekking tot de vragen A1, A2, A3, A4, C1, C2, C3, E1 ziet op de Regional Court die de zaak zal gaan behandelen. Zijn er meerdere rechterlijke instanties bevoegd om te oordelen over de zaak van deze opgeëiste persoon, bijvoorbeeld na het instellen van beroep?
Geen antwoord gegeven op reeds gestelde vraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank dat de vragen worden doorgeleid naar een bevoegd(e) persoon of instantie, indien een of meerdere vragen niet kunnen worden beantwoord.
Eindvraag:
Tot slot verzoekt de rechtbank de uitvaardigende justitiële autoriteit alle zaken die in deze dialoog van belang zijn maar wellicht buiten het kader van de gestelde vragen vallen, te vermelden.
Conclusie
Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het onderzoek heropenen en voor onbepaalde tijd schorsen, teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de hiervoor genoemde vragen aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voor te leggen.
De vragen dienen binnen vier weken na de uitspraak te worden beantwoord. Binnen vier weken na ontvangst van de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit zal een vervolgzitting worden gepland.

6.Beslissing

HEROPENTen
SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk Pools tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.K. Glerum en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 4 januari 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.