ECLI:NL:RBAMS:2019:3359

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 mei 2019
Publicatiedatum
8 mei 2019
Zaaknummer
13/258338-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en bedreiging van ex-partner in de huiselijke sfeer

Op 3 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van mishandeling en bedreiging van zijn ex-partner. De zaak kwam voort uit een incident op 6 december 2018, waarbij de verdachte opzettelijk zwaar lichamelijk letsel zou hebben toegebracht aan de ex-partner, en in de periode daarna haar en haar familie zou hebben bedreigd. Tijdens de zitting op 19 april 2019 was de verdachte aanwezig, en de rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie, mr. R. Bosman, in overweging genomen, evenals de verdediging door mr. R. Pothast.

De rechtbank oordeelde dat het bewijs voor de zware mishandeling niet voldoende was, omdat niet kon worden vastgesteld dat het letsel op 6 december door de verdachte was veroorzaakt. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling, omdat er voldoende bewijs was dat hij zijn ex-partner had mishandeld tijdens een uit de hand gelopen ruzie. De rechtbank achtte de verklaring van de ex-partner geloofwaardig, ondersteund door getuigenverklaringen en foto’s van het letsel.

Daarnaast werd de verdachte ook schuldig bevonden aan bedreiging, specifiek door een sms-bericht te sturen waarin hij dreigende woorden gebruikte. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 28 dagen, met een contactverbod van twee jaar met de ex-partner, en bepaalde dat de tijd in voorlopige hechtenis in mindering zou worden gebracht op de straf. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten, vooral omdat deze zich in de huiselijke sfeer hadden afgespeeld, en dat dit een strafverzwarende omstandigheid was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM
VONNIS
Parketnummer: 13/258338-18
Datum uitspraak: 3 mei 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 1977, ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .
1. Onderzoek ter terechtzitting
Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 19 april 2019. Verdachte was hierbij aanwezig.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R. Bosman, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. R. Pothast, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – ten laste gelegd dat
1. hij op 6 december 2018 in Amsterdam opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] (primair), dan wel [slachtoffer] heeft mishandeld (subsidiair) met zwaar lichamelijk letsel als gevolg, te weten ribkneuzingen/fracturen en schade aan het trommelvlies/gehoorschade;
2. hij in de periode van 6 december tot en met 12 december 2018 in Amsterdam [slachtoffer] en haar familie en naasten heeft bedreigd.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1, primair ten laste gelegde zware mishandeling. Immers blijkt niet uit het procesdossier dat het aangetroffen zwaardere letsel is veroorzaakt door het incident op 6 december 2018. Uit de letselverklaring blijkt dat weliswaar sprake is van onder andere twee ribfracturen en tijdelijk gehoorverlies, maar ook blijkt hieruit dat niet duidelijk is wanneer dit letsel is ontstaan. De aard en omvang van het overige aangetroffen letsel, de meerdere flinke blauwe plekken die zijn aangetroffen op de rug, armen en in het gezicht van [slachtoffer] , duiden niet op zwaar lichamelijk letsel. Het onder 1, subsidiair ten laste gelegde, de mishandeling, kan, afgezien van het onderdeel dat ziet op zwaar lichamelijk letsel, op grond van het voorgaande wel worden bewezen. Dat [slachtoffer] zichzelf de verwondingen heeft toegebracht omdat zij van verdachte (haar partner) af wilde, is niet aannemelijk geworden. Dat de blauwe plekken heviger zijn nu [slachtoffer] lijdt aan een auto-immuunziekte, maakt niet dat dit letsel uit het niets is ontstaan. De letselverklaring bevestigt de verklaring van [slachtoffer] . Ook zijn door de getuige, en tevens de zus van [slachtoffer] , de hevige emoties en verwondingen na het incident waargenomen, en heeft zij foto’s van het letsel van [slachtoffer] gemaakt. Wat vervolgens na het incident heeft plaatsgevonden, speelt vervolgens mee voor de overtuiging. Verdachte heeft in de periode na het incident, van 6 tot 12 december 2018 namelijk verschillende sms-berichtjes met bedreigingen aan [slachtoffer] en haar familie gestuurd en heeft een bloempot stukgegooid bij de woning van de moeder van [slachtoffer] . Gelet hierop kunnen ook de onder 2 ten laste gelegde bedreigingen worden bewezen.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling, nu het letsel niet kan worden gekwalificeerd als zwaar lichamelijk letsel. De onder 1, subsidiair ten laste gelegde mishandeling kan worden bewezen, maar verdachte dient wel te worden vrijgesproken van het onderdeel dat ziet op zwaar lichamelijk letsel. Het door verdachte gegeven alternatieve scenario, inhoudende dat [slachtoffer] is begonnen met het toepassen van geweld, kan niet worden uitgesloten, waardoor dient te worden uitgegaan van de lezing van verdachte. Er is sprake geweest van een uit de hand gelopen ruzie. De blauwe plekken passen bij de handelingen die verdachte heeft verricht om zich te verdedigen. De omvang van de blauwe plekken hoeft overigens, gelet op de auto-immuunziekte van [slachtoffer] , niet veel te zeggen over de intensiteit en kracht waarmee deze zijn toegebracht. Verdachte heeft daarna een sms-bericht naar [slachtoffer] gestuurd met de tekst: “Ik heb jou niks geflikt.” Dit toont aan dat verdachte [slachtoffer] niets heeft aangedaan. [slachtoffer] heeft tien dagen na het incident pas aangifte gedaan, hierdoor is verdachte niet in staat geweest om foto’s te maken van het letsel dat bij hem door [slachtoffer] is veroorzaakt. Dit tijdsverloop is van belang voor de beoordeling van de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] . Ook de letselverklaringen zijn van zes en zeven dagen na het incident. Op grond van al het voorgaande kan niet worden uitgesloten dat het letsel ook op een andere manier kan zijn ontstaan. De aangifte is daarnaast onvoldoende onderbouwd en komt niet overeen met wat [slachtoffer] in de GGD letselrapportage heeft verklaard.
De raadsman heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van de bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde feit.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van het onder 1, primair ten laste gelegde
De rechtbank acht, met de raadsman en de officier van justitie, de onder 1 primair ten laste gelegde zware mishandeling niet bewezen zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Uit het procesdossier kan niet worden afgeleid dat verdachte zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer] . Uit de letselverklaringen blijkt weliswaar dat onder meer sprake is van een tweetal ribfracturen, gehoorverlies en een trommelvliesperforatie, maar niet blijkt wanneer of hoe dit letsel is ontstaan. Met betrekking tot de trommelvliesperforatie geldt dat deze blijkens de letselverklaring mogelijk is ontstaan door een vreemd lichaam in het oor. Ten aanzien van de ribfracturen geldt dat deze weliswaar op een scan zijn te zien, maar dat uit de medische verklaring blijkt dat onduidelijk is of het gaat om recente of oude fracturen. Hierom kan niet bewezen worden verklaard dat dit letsel op 6 december 2018 door verdachte is veroorzaakt. Het overige letsel, de blauwe plekken op de rug, zij, armen, hals en in het gezicht van [slachtoffer] , kunnen niet worden aangemerkt als zwaar lichamelijk letsel.
3.3.2
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 1, subsidiair ten laste gelegde
Nu niet kan worden bewezen dat sprake is geweest van zwaar lichamelijk letsel, wordt verdachte van het onderdeel dat hierop ziet vrijgesproken.
3.3.3
Bewezenverklaring van het onder 1, subsidiair ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte [slachtoffer] heeft mishandeld. Uit het procesdossier valt af te leiden dat sprake is geweest van een uit de hand gelopen ruzie in de huiselijke sfeer. Er is aangifte gedaan door [slachtoffer] en er is een letselverklaring van het letsel dat zij heeft opgelopen, bestaande uit meerdere flinke blauwe plekken verspreid over haar lichaam. De rechtbank acht de lezing van [slachtoffer] geloofwaardig, maar zal de bewezenverklaring beperken tot de onderdelen van de tenlastelegging die worden ondersteund door overige bewijsmiddelen in het procesdossier. Daarbij betrekt de rechtbank onder meer de getuigenverklaring van de zus van [slachtoffer] . Zij heeft immers de heftige emoties bij haar zus waargenomen direct nadat het incident heeft plaatsgevonden en heeft foto’s gemaakt van het letsel. Aangeefster [slachtoffer] heeft onder meer verklaard dat verdachte haar oren met beide handen vastpakte, zijn handen keihard dichtkneep en draaide. Toen [slachtoffer] begon te schreeuwen, heeft verdachte volgens [slachtoffer] haar hoofd naar beneden geduwd en hard tussen zijn benen geklemd. [slachtoffer] verklaart ook dat verdachte haar tweemaal hard op haar ribben heeft gestompt. Al deze geweldshandelingen worden naar het oordeel van de rechtbank ondersteund door de letselverklaring en door de foto’s die door de zus van [slachtoffer] zijn gemaakt. De zus heeft daarover tegen de politie verklaard dat [slachtoffer] na de mishandeling naar hun moeder is gegaan, waar zij ook was. De zus verklaart dat zij toen het letsel heeft gezien en daar foto’s van heeft gemaakt. De rechtbank heeft geen reden om aan de verklaring van de zus van [slachtoffer] te twijfelen.
Verdachte heeft een andere verklaring over hetgeen zich heeft afgespeeld. Hij verklaart dat [slachtoffer] fysiek agressief tegen hem werd en dat hij in reactie daarop haar oren heeft vastgepakt en haar op de bank heeft gegooid. Toen [slachtoffer] hem vervolgens besprong, zou hij haar van zich af hebben gegooid, waarna zij tegen een deur aankwam. Hij ontkent [slachtoffer] met haar hoofd naar beneden te hebben geduwd en haar hoofd tussen zijn benen te hebben geplaatst waarna hij zijn benen hard dicht heeft geknepen. De rechtbank acht deze ontkennende verklaring van verdachte niet geloofwaardig nu dit in ieder geval op onderdelen wordt weerlegd door de bewijsmiddelen. De blauwe plekken in de hals van [slachtoffer] passen immers wel bij het door [slachtoffer] beschreven klemmen van het hoofd tussen de benen door verdachte, maar zijn niet verklaarbaar in de door verdachte gegeven versie van wat er is gebeurd. De meerdere blauwe plekken die blijkens de letselverklaring op de linkerzij van aangeefster zijn vastgesteld, passen naar het oordeel van de rechtbank ook veel meer bij meerdere harde stompen dan bij een val tegen een deur, ook wanneer in aanmerking wordt genomen dat [slachtoffer] door haar auto-immuunziekte sneller blauwe plekken oploopt dan anderen. De rechtbank zal daarom aan de verklaring van verdachte voorbij gaan.
3.3.4
Gedeeltelijke vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging van de familie en/of naasten van [slachtoffer] , zodat verdachte hiervan dient te worden vrijgesproken. Het ten laste gelegde vernielen van de deur van de woning van de moeder met een bloempot is geen gedraging waardoor bij de familie/naasten van [slachtoffer] de redelijke vrees voor hun leven, of de vrees om lichamelijk letsel op te lopen, zou kunnen ontstaan. Uit de verklaring van de moeder van [slachtoffer] blijkt bovendien dat de deur niet daadwerkelijk is vernield. Ook de ten laste gelegde woorden ‘degene die naast je zit weet al dat hij dood is’ leveren geen bedreiging op van de familie van [slachtoffer] of [slachtoffer] zelf, nu deze woorden niet aan hen waren gericht, maar indirect aan haar vermeende nieuwe partner. Uit het dossier blijkt niet dat de bedreiging een mogelijk nieuwe partner van [slachtoffer] heeft bereikt, zodat ook de bedreiging van een naaste van [slachtoffer] niet bewezen kan worden.
Het sms-bericht dat door verdachte op 12 december 2018 is verzonden naar [slachtoffer] met de woorden ‘maak ze allemaal af’, levert wel een bedreiging op, gericht aan [slachtoffer] . De woorden zijn gericht aan [slachtoffer] en van dien aard dat bij haar de redelijke vrees voor haar leven of voor zwaar lichamelijk letsel kon ontstaan. Verdachte heeft ook bekend dit bericht naar [slachtoffer] te hebben gestuurd.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
op 6 december 2018 te Amsterdam, zijn toenmalige levensgezel, [slachtoffer] , heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer]
- de oren met zijn, verdachtes, handen vast te pakken en vervolgens
- de oren met zijn, verdachtes, handen hard dicht te knijpen en vervolgens
- het hoofd naar beneden te duwen en vervolgens
- het hoofd tussen zijn, verdachtes, benen te plaatsen en zijn, verdachtes, benen hard dicht te knijpen en
- meermalen met de vuist tegen het lichaam te stompen.
ten aanzien van feit 2:
op 12 december 2018 te Amsterdam, zijn toenmalige levensgezel, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door die [slachtoffer] dreigend de woorden toe te voegen “Maak ze allemaal af.”
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
Verdachte komt ten aanzien van feit 1 geen beroep op noodweer toe, omdat het procesdossier geen blijk geeft van een noodweersituatie. Het procesdossier biedt geen aanknopingspunten voor het door verdachte geschetste alternatieve scenario, waarbij het initiatief tot geweld lag bij [slachtoffer] . Er dient te worden uitgegaan van de lezing van [slachtoffer] .
5.2
Standpunt van de verdediging
Er was sprake van noodweer. Verdachte had het recht om zichzelf te verdedigen en dient om die reden te worden vrijgesproken. Volgens verdachte is [slachtoffer] degene geweest die is begonnen met het toepassen van geweld door verdachte in zijn gezicht te slaan en vervolgens op zijn rug te springen en hem te krabben. Verdachte heeft zich afgeweerd door haar bij haar oren te pakken en op de bank te gooien en haar, toen zij hem besprong, van zich af te gooien, waarna zij tegen de deur aankwam. Met zijn handelen, het van zich afgooien, heeft verdachte voldaan aan de proportionaliteits- en subsidiariteitseis. Het door verdachte geschetste alternatieve scenario wordt door het procesdossier onvoldoende weersproken, waardoor van de lezing van verdachte dient te worden uitgegaan.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsman nu een noodweersituatie niet aannemelijk is geworden. Het procesdossier biedt daarvoor geen aanwijzingen en ook ter terechtzitting zijn geen feiten en omstandigheden aangevoerd die maken dat de rechtbank een ander oordeel is toegedaan.
Het onder 1, subsidiair bewezen geachte feit is dan ook volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden. Dit geldt ook voor feit 2.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregel

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 150 dagen, waarvan 124 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en met daaraan de bijzondere voorwaarden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering, waaronder een behandelverplichting en een meldplicht, gecombineerd met een contactverbod met [slachtoffer] en haar familie. Subsidiair heeft de officier van justitie verzocht om de maatregel conform artikel 38v Sr op te leggen, inhoudende dat verdachte geen contact met [slachtoffer] en haar familie mag hebben.
7.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De verdediging heeft primair bepleit dat oplegging van een gevangenisstraf, gelijk aan de reeds ondergane voorlopige hechtenis, afdoende is. Verdachte heeft zich de afgelopen vijf jaar niet schuldig gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast heeft een langere gevangenisstraf grote gevolgen voor zijn werk als zzp’er.
Subsidiair dient, gelet op de reeds ondergane voorlopige hechtenis, een voorwaardelijke taakstraf te worden opgelegd, met daaraan als bijzondere voorwaarde verbonden het contactverbod. De door de reclassering geadviseerde voorwaarden zijn onvoldoende onderbouwd nu verdachte niet is gediagnosticeerd, er niet is vastgesteld dat sprake is van een agressieprobleem en ook zijn er geen aanwijzingen voor problematisch middelengebruik.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van deze vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en mishandeling van zijn ex-partner. Dit zijn ernstige feiten, die plaats hebben gevonden in de huiselijke sfeer. De mishandeling heeft plaatsgevonden in de woning waar verdachte met zijn toenmalige partner verbleef. Dit is juist de plek waar zij zich toen veilig moest kunnen voelen. Verdachte heeft met zijn handelen niet alleen letsel veroorzaakt bij zijn ex-partner, ook heeft hij inbreuk gemaakt op haar persoonlijke levenssfeer.
De rechtbank houdt rekening met wat in vergelijkbare zaken aan straffen wordt opgelegd en kijkt hierbij ook de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht, die bij een mishandeling met enig letsel en bij bedreiging uitgaan van een geldboete. Dat de feiten hebben plaatsgevonden binnen de huiselijke sfeer geldt als strafverzwarende omstandigheid.
Ook weegt de rechtbank mee dat uit het strafblad van verdachte van 22 maart 2019 blijkt dat hij in de afgelopen vijf jaar niet is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Uit dit strafblad volgt dan ook geen reden om aan verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
Tot slot heeft de rechtbank gekeken naar het reclasseringsadvies van 8 april 2019. De reclassering adviseert oplegging van reclasseringstoezicht in combinatie met een behandelverplichting. De rechtbank neemt de conclusies uit dit advies niet over, nu niet vaststaat dat in het algemeen bij verdachte sprake is van problemen met agressie of middelengebruik. Mogelijk risico op recidive richting aangeefster kan naar het oordeel van de rechtbank voldoende worden ondervangen door het opleggen van de maatregel van artikel 38v Sr, strekkende tot beperking van de vrijheid ter voorkoming van strafbare feiten. Deze maatregel behelst een contactverbod ten aanzien van aangeefster [slachtoffer] . Met dit verbod hoopt de rechtbank te bereiken dat [slachtoffer] de rust in haar leven krijgt waarnaar zij verlangt, welk verlangen blijkt uit haar schriftelijke slachtofferverklaring, en de kans op recidive door verdachte wordt verminderd. Het verbod geldt voor de duur van twee jaar. Voor iedere keer dat verdachte het verbod overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd van één week. De rechtbank acht het noodzakelijk dat de voorwaarden dadelijk uitvoerbaar worden verklaard nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt tegenover [slachtoffer] .
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf gerechtvaardigd voor de duur die verdachte reeds in voorlopige hechtenis en in verzekering heeft doorgebracht, zodat verdachte in de praktijk geen gevangenisstraf meer hoeft uit te zitten.

8.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 38v, 57, 285, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.

9.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 1, primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1, subsidiair en feit 2 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1, subsidiair:
mishandeling, begaan tegens zijn levensgezel;
ten aanzien van feit 2:
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht dan wel met zware mishandeling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
28 (achtentwintig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Legt op de maatregeldat verdachte voor de duur van
twee jaarop geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met [slachtoffer] , geboren op [geboortedag 2] 1982, wonende op de [adres] .
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
1 (één) weekvoor
iedere keerdat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde
maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en zich belastend zal gedragen jegens een bepaalde persoon of bepaalde personen, beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Heft op het – geschorste – bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. O.P.M. Fruytier, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en N. Swart, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.A. Mud, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 3 mei 2019.
Bijlage I [...]
Bijlage II [...]
[...]
[...]
[...]
[...]

4.[...]