ECLI:NL:RBAMS:2019:3561

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 mei 2019
Publicatiedatum
16 mei 2019
Zaaknummer
13-751154-19 19-1431
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste en enige aanleg
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van een persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot fraude en de rechtsstaat in Polen

Op 16 mei 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 22 februari 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Polen in 1983, was zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland en was uit anderen hoofde gedetineerd. De rechtbank heeft de zaak behandeld op openbare zittingen op 16 april en 2 mei 2019, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon en de inhoud van het EAB zijn onderzocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn die aan de overlevering in de weg staan. De opgeëiste persoon was beschuldigd van fraude, waarbij hij valse documenten had ingediend om financiële voordelen te verkrijgen. De rechtbank heeft ook de zorgen over de Poolse rechtsstaat en de mogelijkheid van een eerlijk proces in Polen in overweging genomen. Ondanks de geuite zorgen over de onafhankelijkheid van de Poolse rechterlijke macht, concludeerde de rechtbank dat er geen zwaarwegende gronden waren om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar liep op een oneerlijk proces.

De rechtbank heeft uiteindelijk besloten de overlevering toe te staan, waarbij zij zich baseerde op de antwoorden van de Poolse autoriteiten op vragen over de rechtsstaat. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een zorgvuldige afweging van de rechtsstatelijke waarborgen in het licht van de Europese regelgeving. De beslissing is genomen in overeenstemming met de artikelen 2, 5 en 7 van de Overleveringswet, en tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751154-19
RK nummer: 19/1431
EAB II
Datum uitspraak: 16 mei 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 22 februari 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 21 mei 2013 door
the District Court in Olsztyn, II Criminal Division,Polen en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] , Polen, op [geboortedatum] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland
uit anderen hoofde gedetineerd in de [plaats detentie] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

Zitting 16 april 2019De vordering is behandeld op de openbare zitting van 16 april 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. N.R. Bakkenes.
De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M. Broere, advocaat te Roosendaal en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst tot
2 mei 2019, 11:00 uurteneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om de antwoorden af te wachten op de vragen die reeds door het IRC in het kader de Poolse rechtsstaat aan de uitvaardigende justitiële autoriteit zijn gesteld.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.
Zitting 2 mei 2019
Met toestemming van partijen heeft de rechtbank in gewijzigde samenstelling het onderzoek voortgezet op de openbare zitting van 2 mei 2019.
Gehoord zijn de officier van justitie mr. R. Vorrink, de opgeëiste persoon en zijn raadsman.
De opgeëiste persoon is opnieuw bijgestaan door een tolk in de Poolse taal.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon opnieuw onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
een
nationaal arrestatiebevel, te weten een
decision, uitgevaardigd door the Regional Court in Olsztyn op 3 april 2013 in de strafzaak met kenmerk
VII Kp 207/13,to enforce a preventive measure in the form of detention on remand,voor de duur van veertien dagen na aanhouding,
zaaksnummer V Ds. 48/08
en
een
decisionof the District Prosecutor’s Office in Olsztyn van 9 april 2013 (V Ds. 48/08
)to seek the accused by ‘wanted’ notice.Zaaksnummer: V Ds. 48/08.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan twee naar Pools recht strafbare feiten, die als volgt zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB:
on 2 November 2005 in Kętrzyn, in the [naam winkel 1] , acting jointly and in concert with [persoon 1] and [persoon 2] , the perpetrator, in order to gain material benefit, submitted a false certificate of his employment and earnings in the [naam bedrijf] company from Bartoszyce. By doing that, the perpetrator misled the employee of the store as for his employment and the intention of a reliable payment of dues. Following, he concluded a credit agreement and obtained a NON STOP card no [nummer] , bringing thus GE Money Bank, a joint-stock company from Sopot, to an adverse disposal of property in the amount of PLN 3,800.
On 9 December 2005 in Kętrzyn, in the [naam winkel 2] at ul Lanca, acting jointly and in concert with [persoon 2] , in order to gain material benefit, the perpetrator submitted a false certificate of his employments and earnings in the [naam bedrijf Ltd] company from Warsaw. By doing that, the perpetrator misled the employee of the store as for his employment and the intention of a reliable payment of dues. Following, he concluded two agreements, numbers Tp/05/12//083/039 and Tp105/12/083/040 respectively, for the provision of telecommunications Services. Following, he fraudulently obtained the telecommunication services of the value of PLN 1,450.77 and two Motorola V3 mobile phones of the value of PLN 1,299, which he got for a discount price of PLN 1 each, and thus brought the PTK Centertel Limited Liability Company in Warsaw to an adverse disposal of property in the amount of PLN 4,046.77.

4.Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW

Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de beide feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 8, te weten:
fraude, met inbegrip van fraude waardoor de financiële belangen van de Gemeenschap worden geschaad, zoals bedoeld in de Overeenkomst van 26 juli 1995 aangaande de bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar Pools recht een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.
5.
Artikel 47 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: ‘Handvest’)
Bij de bespreking van de vraag of er een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast wegens structurele of fundamentele gebreken wat de rechterlijke macht van Polen betreft, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen, betrekt de rechtbank allereerst het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ) van 25 juli 2018 in de zaak LM, C-216/18 PPU en vervolgens haar tussenuitspraken van 16 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5925) en van 4 oktober 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:7032).
De rechtbank heeft in haar tussenuitspraak van 16 augustus 2018 een uitleg gegeven van het toetsingskader, gegeven bij het arrest van het HvJ van 25 juli 2018.
In vervolg daarop heeft de rechtbank bij tussenuitspraak van 4 oktober 2018 vastgesteld:
  • dat sprake is van structurele of fundamentele gebreken wat betreft de rechterlijke macht van Polen, die de onafhankelijkheid van de rechterlijke instanties van Polen in gevaar brengen;
  • dat daardoor een reëel gevaar dreigt dat het grondrecht op een eerlijk proces in de kern wordt aangetast;
  • dat om die reden concreet en nauwkeurig moet worden beoordeeld of er in de omstandigheden van het specifieke geval zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat de opgeëiste persoon na zijn overlevering het gevaar zal lopen om geen eerlijk proces te krijgen;
  • dat de uitvaardigende justitiële autoriteit daarom wordt uitgenodigd tot een dialoog zoals in het arrest beschreven in paragraaf 76 tot en met 78, teneinde een actueel en concreet beeld te krijgen van de stand van zaken inzake de bescherming van de waarborg van rechterlijke onafhankelijkheid op het niveau van de rechterlijke instanties in Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
In het licht van die vaststellingen heeft de rechtbank een aantal vragen geformuleerd en de uitvaardigende justitiële autoriteit verzocht om deze te beantwoorden in het kader van de te voeren dialoog en het verstrekken van de benodigde informatie.
Deze vragen zijn ook in de onderhavige zaak ter beantwoording aan de uitvaardigende justitiële autoriteit voorgelegd en door
the Circuit Court in Olsztynbij brief van 19 maart 2019 beantwoord. Dit antwoord is aangevuld bij brief van 29 maart 2019, waarbij een antwoord (II a 3) is gecorrigeerd.
Voor zover van belang en samengevat blijkt uit de beantwoording van de vragen het volgende:
  • indien de opgeëiste persoon wordt overgeleverd en vervolgd voor de feiten waarvan hij in Polen wordt verdacht, dan zal hij in eerste aanleg worden berecht door
  • the Law on Organization of Common Courts, geamendeerd bij artikel 17 (1) van the Act van 12 juli 2017 heeft niet geleid tot ontslag van de president, de vice president of voorzitters van ‘the divisions’ van deze District Court of een of meer rechters. Vermeld wordt dat in oktober 2018 een disciplinaire maatregel werd getroffen tegen de vice president van
    the District Court in Kętrzynin verband met een verkeersovertreding. In november 2018 heeft hij ontslag genomen als vice president;
  • er zijn geen rechters gepensioneerd;
- ‘ ‘assessors’ (junior judges) doen geen strafzaken, aan welke mededeling is toegevoegd:
‘assessors are not competent to adjudicate the charges on the basis of which this EAW was issued’;
  • strafzaken worden
  • er zijn geen disciplinaire maatregelen tegen rechters getroffen, met uitzondering van het boven aangeduide geval (de verkeersovertreding);
  • tegen een vonnis of uitspraak kunnen rechtsmiddelen worden aangewend en er is een mogelijkheid om te klagen over verondersteld gebrek aan onpartijdigheid of onafhankelijkheid van een rechter;
  • of er in strafzaken gebruik wordt gemaakt van de mogelijkheid van de procedure van ‘buitengewoon beroep’ bij het Hooggerechtshof met betrekking tot zaken die door
Verklaring opgeëiste persoon‘Ik ben bang dat mijn zaak niet eerlijk zal worden behandeld. Ik ben eerder in 2008 vanuit Frankrijk overgeleverd; het ging toen om één geval van oplichting. De officier van justitie in Polen besprak met mij dat ik het feit moest bekennen en dat ik dan twee jaar gevangenisstraf zou krijgen. Ik ben daarmee akkoord gegaan en ik moest deze afspraak bevestigen tegenover een rechter. Ik heb nog gevraagd wat er zou gebeuren als ik dat niet zou doen, maar het is nooit tot een zitting gekomen. Nu gaat het om twee gevallen van oplichting. Ik heb geen vertrouwen in de officier van justitie in Polen’.
Standpunt raadsmanEr zijn twijfels of in het kader van de weigeringsgrond van artikel 11 OLW voldoende waarborgen zijn gegeven. De overlevering moet worden geweigerd
(de rechtbank vat dit verweer op als een beroep op artikel 47 Handvest).
Standpunt officier van justitieDe vragen over de Poolse rechtsstaat zijn genoegzaam beantwoord. Nu blijft alleen de derde vraag nog over en er zijn geen bijzondere omstandigheden naar voren gebracht die er toe zouden kunnen leiden dat de overlevering niet plaats zou moeten vinden. De overlevering kan worden toegestaan.
Oordeel rechtbankBeantwoording van de eerste vraag
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 4 oktober 2018 de eerste vraag van het toetsingskader dat uit het arrest van het HvJ voortvloeit, bevestigend beantwoord.
Beantwoording van de tweede vraag
De rechtbank beantwoordt de tweede vraag, namelijk of de vastgestelde structurele gebreken
negatieve gevolgen
kunnenhebben op het niveau van de rechterlijke instanties van Polen die bevoegd zijn voor de procedures waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen, eveneens bevestigend.
Daarbij neemt de rechtbank naast de antwoorden van de uitvaardigende justitiële autoriteit ook de inhoud van de reeds bij haar tussenuitspraak van 4 oktober 2018 genoemde rapportages en voorstellen in aanmerking. Daarnaast heeft de rechtbank kennis genomen van de volgende rapportages betreffende de ontwikkelingen op het gebied van de rechtsstaat in Polen:
  • Association of Judges “Themis”:
  • KOS (The Justice Defence Committee):
De inhoud van deze stukken bevestigt en versterkt de zorgen die er heersen over de gevolgen van de wetswijzigingen voor de Poolse rechtsstaat en daaruit voortvloeiend het recht op een eerlijk proces van de opgeëiste persoon in het arrondissement Olsztyn.
Overeenkomstig het toetsingskader, gegeven bij het eerder genoemde arrest van het HvJ, dient de rechtbank bij deze stand van zaken nog de derde vraag te beantwoorden, namelijk of er - in het licht van de specifieke zorgen die de opgeëiste persoon tot uitdrukking heeft gebracht en de eventueel door hem verstrekte inlichtingen - zwaarwegende en op feiten berustende gronden zijn om aan te nemen dat hij een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, gelet op zijn persoonlijke situatie, de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd en de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt. Daarbij moet naar het oordeel van de rechtbank worden meegewogen wat bekend is geworden bij de beantwoording van de eerste en de tweede vraag.
Beantwoording van de derde vraag
Bij de beantwoording van de derde vraag spitst de beoordeling door de rechtbank zich toe op hetgeen de opgeëiste persoon naar voren heeft gebracht, namelijk dat hij zijn vrees dat hij een oneerlijk proces zal krijgen in Polen baseert op zijn eerdere ervaring met de officier van justitie.
De rechtbank is van oordeel dat, nog daargelaten dat de opgeëiste persoon zijn standpunt op geen enkele wijze heeft onderbouwd, niet kan worden vastgesteld dat hetgeen hij naar voren heeft gebracht over zijn contact met de Poolse officier van justitie negatieve gevolgen zou hebben op het niveau van
the District Court in Kętrzyndan wel
the Circuit Court in Olsztyn, die bevoegd zijn voor de strafprocedure waaraan de opgeëiste persoon zal worden onderworpen.
Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet kunnen vaststellen dat er sprake is van zwaarwegende en op feiten berustende gronden om aan te nemen dat de opgeëiste persoon een reëel gevaar loopt dat zijn grondrecht op een onafhankelijk gerecht zal worden geschonden en derhalve dat zijn grondrecht op een eerlijk proces in de kern zal worden aangetast, nu noch zijn persoonlijke situatie, noch de aard van het strafbare feit waarvoor hij wordt vervolgd, noch de feitelijke context die aan het Europees aanhoudingsbevel ten grondslag ligt tot een dergelijke conclusie aanleiding geeft. Artikel 47 Handvest staat dan ook niet in de weg aan overlevering.

6.Slotsom

Nu ten aanzien van de feiten waarvoor de overlevering wordt gevraagd is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, moet de overlevering voor deze feiten worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 Overleveringswet.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the District Court in Olsztyn, II Criminal Division,Polen, ten behoeve van het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M. van Mourik en B. Poelert, rechters,
in tegenwoordigheid van L.C. Werkman, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 16 mei 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.