ECLI:NL:RBAMS:2019:3572

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 mei 2019
Publicatiedatum
17 mei 2019
Zaaknummer
AWB - 18 _ 6414
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluitvorming over arbeids(on)geschiktheid en bezwaarprocedure in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 mei 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G.J. Mulder, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, vertegenwoordigd door mr. L. Schreuders. De zaak betreft de vraag of verweerder een besluit heeft genomen over de arbeids(on)geschiktheid van eiseres en of er tijdig bezwaar is gemaakt tegen dat besluit. Eiseres ontving een Ziektewet-uitkering, maar in een brief van 7 mei 2018 heeft verweerder medegedeeld dat zij niet meer arbeidsongeschikt is en dat haar uitkering per 30 april 2018 wordt beëindigd. Eiseres heeft bezwaar gemaakt, maar dit bezwaar werd niet-ontvankelijk verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat de brief van 7 mei 2018 wel degelijk een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is, omdat het rechtsgevolgen met zich meebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar tegen dit besluit niet tijdig was ingediend, maar dat de termijnoverschrijding verschoonbaar was. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen om een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens is verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht aan eiseres.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6414

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 6 mei 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. G.J. Mulder),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: mr. L. Schreuders).

Procesverloop

In de brief van 7 mei 2018 heeft verweerder eiseres medegedeeld dat zij vanaf 23 april 2018 niet arbeidsongeschikt is door zwangerschap of bevalling en daarom geen Ziektewet-uitkering (ZW-uitkering) meer krijgt.
In de brief van 9 mei 2018 heeft verweerder verwezen naar de brief van 7 mei 2018 en eiseres medegedeeld dat de uitkering pas met ingang van 30 april 2018 wordt beëindigd.
Bij besluit van 17 oktober 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de brief van 7 mei 2018 niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar tegen de brief van 9 mei 2018 ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 april 2019. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Waar gaat deze zaak over?
1.1
Eiseres ontving een ZW-uitkering van 100% van het maatmanloon wegens zwangerschaps- of bevallingsklachten. Naar aanleiding van verzekeringsgeneeskundig onderzoek zijn de brieven van 7 en 9 mei 2018 aan eiseres verstuurd.
1.2
Tussen partijen is in geschil of verweerder een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft genomen over de arbeidsgeschiktheid van eiseres en zo ja, of daartegen tijdig bezwaar is gemaakt.
Beoordeling door de rechtbank
2.1
Volgens vaste rechtspraak is een hersteldverklaring door een verzekeringsarts slechts een feitelijke mededeling en daarom geen besluit in de zin van de Awb. Door deze verklaring worden geen rechtsgevolgen in het leven geroepen. Dat is wel het geval bij een besluit waarbij als gevolg van de hersteldverklaring ziekengeld wordt geweigerd met ingang van de datum van hersteldverklaring. [1]
2.2
De herhaling van een besluit levert niet opnieuw een besluit op. Het beoogde rechtsgevolg is door het oorspronkelijke besluit in het leven geroepen en tegen het oorspronkelijke besluit staat bezwaar open.
2.3
De rechtbank overweegt dat de brief van 7 mei 2018 niet slechts de mededeling bevat dat eiseres met ingang van 23 april 2018 niet arbeidsongeschikt is door zwangerschap of bevalling. In de brief wordt ook vermeld dat eiseres vanaf die datum geen recht heeft op een ZW-uitkering. Naar het oordeel van de rechtbank is de brief van 7 mei 2018 daarmee gericht op een rechtsgevolg. De brief kwalificeert daarom als besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb over de arbeids(on)geschiktheid van eiseres.
2.4
De brief van 9 mei 2018 herhaalt de inhoud van het besluit van 7 mei 2018, maar roept geen nieuwe rechtsgevolgen in het leven voor wat betreft de arbeids(on)geschiktheid van eiseres. De brief van 9 mei 2018 is daarom alleen een besluit voor zover daarin is besloten om de in de brief van 7 mei 2018 genoemde einddatum van de ZW-uitkering te wijzigen van 23 april 2018 in 30 april 2018.
2.5
Eiseres heeft bij brief van 18 juni 2018 bezwaar gemaakt. De rechtbank begrijpt de inhoud van het bezwaarschrift aldus dat eiseres ook heeft willen opkomen tegen het besluit van 7 mei 2018. In het bezwaarschrift wordt weliswaar het besluit van 7 mei 2018 niet expliciet genoemd, maar wordt wel aangegeven dat het is gericht tegen de beslissing om de ZW-uitkering te beëindigen. Deze beslissing volgt uit het besluit van 7 mei 2018.
2.6
In het besluit van 7 mei 2018 staat vermeld dat vóór 22 mei 2018 bezwaar kan worden gemaakt. De rechtbank stelt vast dat het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2018 niet binnen de termijn van twee weken [2] is ingediend. De rechtbank acht deze termijnoverschrijding echter verschoonbaar. Verweerder heeft eiseres binnen de bezwaartermijn de brief van 9 mei 2018 toegestuurd. In de brief van 9 mei 2018 wordt de beslissing om de ZW-uitkering te beëindigen herhaald, maar wordt een bezwaarclausule opgenomen die uitgaat van een termijn van zes weken. Gezien de onderlinge verwevenheid tussen de besluiten van 7 en 9 mei 2018 en zonder nadere toelichting van verweerder, hoefde het voor eiseres niet duidelijk te zijn dat deze bezwaartermijn alleen betrekking had op de beslissing van 9 mei 2018. Om die reden kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat eiseres in verzuim is geweest.
2.7
Omdat de rechtbank het beroep op basis van het bovenstaande gegrond zal verklaren, worden de overige beroepsgronden niet besproken.
Conclusie
2.8
De rechtbank is van oordeel dat het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2018 ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard. In het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar tegen het besluit van 9 mei 2018 ongegrond verklaard uitgaande van de juistheid van het besluit van 7 mei 2018. Uit het voorgaande volgt dat verweerder inhoudelijk dient te beslissen op het bezwaar tegen het besluit van 7 mei 2018. De juistheid van het besluit van 9 mei 2018 staat daarmee nog niet vast. Verweerders beslissing dat het bezwaar tegen dit besluit ongegrond is, kan daarom evenmin in stand blijven. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen. Verweerder dient de gebreken in het bestreden besluit te herstellen door de besluiten van 7 en 9 mei 2018 alsnog inhoudelijk te heroverwegen en een nieuw besluit te nemen op het bezwaar van eiseres.
2.9
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
2.1
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting; met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.024,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Breugem, rechter, in aanwezigheid van mr. N.L. Adam, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 6 mei 2019.
griffier
rechter
De griffier is verhinderd deze uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 8 oktober 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BF8063.
2.Zie artikel 75k, in combinatie met artikel 75j, van de Ziektewet (Zw).