ECLI:NL:RBAMS:2019:3592

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
19 april 2019
Publicatiedatum
20 mei 2019
Zaaknummer
18/6258
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaar wegens te late indiening en gebrek aan aannemelijkheid van postbezorging

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser uit Polen en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 maart 2018, waarin hem werd medegedeeld dat hij met ingang van 5 mei 2018 geen uitkering meer zou ontvangen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van de eiser werd door de verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift pas op 4 juli 2018 door de verweerder is ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar op 16 april 2018 eindigde.

De eiser voerde aan dat het primaire besluit niet op de juiste wijze was bezorgd, omdat de Poolse post het niet aan hem had afgeleverd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit niet op de juiste wijze was bezorgd. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, waaronder de bepalingen over de termijn voor het indienen van bezwaar en de voorwaarden waaronder een termijnoverschrijding verschoonbaar kan zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen grond was om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de beslissing van de verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/6258

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Polen), eiser,

en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 5 maart 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder bepaald dat eiser met ingang van 5 mei 2018 geen uitkering meer krijgt op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
Bij besluit van 5 september 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 11 april 2019. Eiser was niet aanwezig.
Verweerder is, met bericht van verhindering, niet verschenen.

Overwegingen

1. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiser het bezwaarschrift niet tijdig heeft ingediend. Verweerder heeft het bezwaarschrift pas op 4 juli 2018 ontvangen. Het bezwaarschrift is pas op 27 juni 2018 verstuurd, dit blijkt uit het poststempel. Het bezwaarschrift is daarmee te laat ingediend.
2. Eiser heeft aangevoerd dat de Poolse post de brief (de rechtbank begrijpt: het primaire besluit) niet aan zijn adres heeft afgeleverd. In het appartement wonen twee gezinnen en het primaire besluit is na de deadline door de buren doorgestuurd.
3. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken. Op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Op grond van artikel 6:9, eerste lid, van de Awb is een bezwaar- of beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege blijft, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. In deze zaak is de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Het primaire besluit dateert van 5 maart 2018. Gelet op artikel 6:7 van de Awb had eiser, bij een juiste bekendmaking, tot 16 april 2018 om bezwaar te maken. Verweerder heeft het bezwaarschrift van eiser op 4 juli 2018 ontvangen. Dat is te laat. Verweerder heeft bij brief van 5 juli 2018 eiser in de gelegenheid gesteld om te laten weten waarom hij het bezwaar te laat heeft ingediend. Eiser heeft in een brief van 17 juli 2018 gereageerd. Verweerder heeft daarna het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard.
5. De rechtbank stelt vast dat eiser niet de verzending van het besluit van 5 maart 2018 betwist. De rechtbank ziet ook geen reden om te betwijfelen dat het juist geadresseerde besluit door verweerder op 5 maart 2018 is verzonden. Dit betekent dat de bezwaartermijn is aangevangen op 6 maart 2018 en eindigde op 16 april 2018. Het bezwaarschrift is door verweerder op 4 juli 2018 ontvangen. Dit betekent dat het bezwaarschrift niet door verweerder is ontvangen voor het einde van de bezwaartermijn van zes weken. Evenmin is het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn ter post bezorgd. Dit blijkt uit de dagtekening van de brief, namelijk 26 juni 2018. Dit betekent dat het bezwaarschrift niet tijdig bij verweerder is ingediend.
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser zijn stelling dat het primaire besluit bij zijn buren is bezorgd en hij pas op 22 juni 2018 het primaire besluit heeft ontvangen, niet aannemelijk gemaakt. Hierin kan dan ook geen grond zijn gelegen om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten in de zin van artikel 6:11 van de Awb.
7. Dit betekent dat verweerder het bezwaar terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
8. Het beroep is ongegrond. Aan een beoordeling van eisers beroep tegen de stopzetting van zijn WIA-uitkering kan verder niet worden toegekomen.
9. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.