Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 april 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te [woonplaats] (Polen), eiser,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 april 2019.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 april 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen een eiser uit Polen en de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 5 maart 2018, waarin hem werd medegedeeld dat hij met ingang van 5 mei 2018 geen uitkering meer zou ontvangen op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA), omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Het bezwaar van de eiser werd door de verweerder niet-ontvankelijk verklaard, omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaarschrift pas op 4 juli 2018 door de verweerder is ontvangen, terwijl de termijn voor het indienen van bezwaar op 16 april 2018 eindigde.
De eiser voerde aan dat het primaire besluit niet op de juiste wijze was bezorgd, omdat de Poolse post het niet aan hem had afgeleverd. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het besluit niet op de juiste wijze was bezorgd. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in overweging genomen, waaronder de bepalingen over de termijn voor het indienen van bezwaar en de voorwaarden waaronder een termijnoverschrijding verschoonbaar kan zijn. De rechtbank concludeerde dat de eiser niet tijdig bezwaar had gemaakt en dat er geen grond was om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond verklaard en de beslissing van de verweerder om het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren bevestigd. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Centrale Raad van Beroep.