Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 26 april 2019 in de zaak tussen
[eiser] , te Den Haag, eiser,
de heffingsambtenaar van de gemeente Amsterdam,
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
.
Rechtbank Amsterdam
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 26 april 2019 uitspraak gedaan in een geschil over de vastgestelde WOZ-waarde van een woning in Amsterdam. Eiser, eigenaar van de woning, had bezwaar gemaakt tegen de WOZ-waarde die door de heffingsambtenaar was vastgesteld op € 337.000,- voor het kalenderjaar 2018. Eiser vond deze waarde te hoog, vooral omdat hij de woning op 24 juli 2017 had gekocht voor een lagere prijs. De heffingsambtenaar had in zijn beschikking van 28 februari 2018 de WOZ-waarde vastgesteld en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard in de uitspraak op bezwaar van 4 november 2018. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 11 april 2019 heeft eiser zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de WOZ-waarde niet hoger had moeten zijn dan de aankoopsom van de woning. De heffingsambtenaar verdedigde zijn standpunt door te wijzen op een taxatierapport dat de waarde van de woning op € 358.500,- had getaxeerd. De rechtbank heeft overwogen dat de WOZ-waarde op basis van vergelijkingsobjecten is vastgesteld en dat de heffingsambtenaar vrij is om nieuwe vergelijkingsobjecten aan te dragen. De rechtbank concludeerde dat de WOZ-waarde van € 337.000,- niet te hoog was, mede door de erfpachtcorrectie die was toegepast.
De rechtbank heeft uiteindelijk het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de vastgestelde WOZ-waarde in stand blijft. Eiser kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.