ECLI:NL:RBAMS:2019:4137

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2019
Publicatiedatum
12 juni 2019
Zaaknummer
17/6220
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • L.C. Bachrach
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en deskundigenonderzoek in WIA-zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. M.H.J. van Geffen, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Eiseres had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder waarin haar mate van arbeidsongeschiktheid was vastgesteld op 38,48% op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De rechtbank heeft een deskundige psychiater ingeschakeld om de beperkingen van eiseres te onderzoeken, aangezien eiseres stelde dat haar beperkingen door verweerder waren onderschat. De deskundige heeft op basis van een uitgebreid onderzoek geconcludeerd dat eiseres aanzienlijke beperkingen heeft op het gebied van zelfstandig en doelmatig handelen, wat niet in de Functionele mogelijkhedenlijst (FML) was opgenomen. De rechtbank heeft geoordeeld dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berustte en heeft het besluit vernietigd. De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, rekening houdend met de bevindingen van de deskundige. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en is het griffierecht vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/6220

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. M.H.J. van Geffen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 juni 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder vastgesteld dat eiseres per 11 augustus 2017 recht heeft op een vervolguitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is vastgesteld op 36,16%.
Bij besluit van 19 september 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gegrond verklaard, in zoverre dat de mate van arbeidsongeschiktheid is bijgesteld naar 38,48% en de restverdiencapaciteit is vastgesteld op € 1.000,77.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 februari 2018.
Eiseres is aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verder zijn haar partner en dochter aanwezig. Verweerder is, met voorafgaande kennisgeving, niet verschenen.
De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.
De rechtbank heeft het onderzoek heropend en aan de deskundige dr. F.B. van der Wurff, psychiater bij [bedrijf] (hierna: de deskundige psychiater), opdracht gegeven om eiseres te onderzoeken en rapport uit te brengen aan de hand van een door de rechtbank opgestelde vraagstelling.
De deskundige psychiater heeft op 12 oktober 2018 rapport aan de rechtbank uitgebracht. Eiseres heeft bij brief van 19 november 12018 gereageerd. Verweerder heeft bij brief van 12 december 2018 een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 december 2018 overgelegd. Verder zijn in dezelfde brief een aangepaste Functionele mogelijkhedenlijst (FML) van eveneens 4 december 2018 en een rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 december 2018 overgelegd.
Eiseres heeft bij brief van 30 januari 2019 gereageerd. De rechtbank heeft vervolgens de deskundige psychiater gevraagd om te reageren op de reacties van partijen en nader rapport uit te brengen. De deskundige psychiater heeft op 8 maart 2019 een aanvullend rapport uitgebracht.
Hierna hebben partijen over en weer diverse malen gereageerd op elkaars reacties. Verweerder heeft daarbij telkens een rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd en op 11 maart 2019 heeft verweerder ook nog een nadere rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep overgelegd.
Bij brief van 8 mei 2019 heeft de rechtbank aangekondigd dat uitspraak zal worden gedaan zonder nadere zitting, tenzij één van partijen binnen drie weken aangeeft mondeling op een nadere zitting te willen worden gehoord. Geen van partijen heeft laten weten een nadere zitting te willen, waarna de rechtbank het onderzoek heeft gesloten.

Overwegingen

Wat er aan deze zaak voorafging
1.1.
Eiseres is werkzaam geweest als [functie] voor 24 uur per week. Op 13 november 2012 heeft zij zich ziekgemeld vanwege psychische klachten. Per einde wachttijd op 11 november 2014 is haar een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA toegekend, op basis van een mate van arbeidsongeschiktheid van 36,69%.
1.2.
Naar aanleiding van de melding van eiseres dat haar gezondheid per 12 oktober 2016 is verslechterd, heeft de verzekeringsarts haar op 21 maart 2017 onderzocht. Blijkens het rapport van 4 april 2017 heeft de verzekeringsarts vastgesteld dat er geen sprake is van een verdere afname van haar mogelijkheden per 12 oktober 2016. Eiseres is onveranderd aangewezen op werkzaamheden conform de per 29 augustus 2014 opgestelde FML. Daarin zijn beperkingen opgenomen ten aanzien van persoonlijk functioneren, sociaal functioneren, aanpassing aan fysieke omgevingseisen, dynamische handelingen, statische handelingen en werktijden. De arbeidsdeskundige heeft vervolgens met inachtneming van de mogelijkheden en beperkingen van eiseres een aantal gangbare functies geduid. Het loon dat met de mediaanfunctie verdiend kan worden, ligt 36,69% lager dan het zogeheten maatmaninkomen.
1.3.
Bij besluit van 31 mei 2017 heeft verweerder de loongerelateerde WGA-uitkering van eiseres per 11 augustus 2017 omgezet in een WGA-vervolguitkering, op basis van de berekende mate van arbeidsongeschiktheid van 36,69% (klasse 35 tot 45%). Bij het primaire besluit heeft verweerder het besluit van 31 mei 2017 gehandhaafd, onder correctie van het WIA-maandloon, de restverdiencapaciteit en het uitkeringsbedrag.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder – onder verwijzing naar de rapportage van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 17 augustus 2017 en de rapportage van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 18 september 2017 – het arbeidsongeschiktheidspercentage bijgesteld naar 38,48%. In het bestreden besluit heeft verweerder aan eiseres een vergoeding van € 495,- aan proceskosten toegekend. Bij brief van 6 oktober 2017 heeft verweerder aan eiseres nogmaals € 495,- aan proceskosten vergoed. Deze brief maakt onderdeel uit van het bestreden besluit.
Procedure bij de rechtbank
3. Eiseres voert – kort samengevat – aan dat verweerder haar beperkingen heeft onderschat en dat zij niet in staat is om de geduide functies te vervullen. Zij stelt zich op het standpunt dat zij volledig en duurzaam arbeidsongeschikt had moeten worden geacht. Daarbij heeft eiseres medische informatie van haar behandelaren overgelegd.
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de door eiseres overgelegde stukken en hetgeen zij heeft aangevoerd geen aanleiding geeft om de beslissing te wijzigen.
5. De rechtbank heeft aanleiding gezien om een opdracht aan een onafhankelijke psychiater te verstrekken. De rechtbank heeft de deskundige psychiater opdracht gegeven gemotiveerd antwoord te geven op (onder andere) de vragen welke beperkingen eiseres had op 11 augustus 2017 en of de deskundige psychiater kan instemmen met de door de verzekeringsarts opgestelde FML van 4 april 2017.
6. De deskundige psychiater heeft dossierstudie verricht en eiseres op 15 en 16 juni 2018 onderzocht. Ook vond op 16 juli 2018 een heteroanamnese bij de partner van eiseres plaats. Er is informatie opgevraagd bij de huisarts en een psycholoog van het OLVG. De deskundige psychiater heeft op 12 oktober 2018 zijn rapport opgemaakt en komt tot de conclusie dat zij niet kan instemmen met de FML op datum in geding. De deskundige psychiater schrijft, voor zover van belang, dat “
Op de onderdelen vasthouden en verdelen van de aandacht, doelmatig handelen, zelfstandig handelen, handelingstempo en samenwerken en emotionele problemen van anderen hanteren zijn er vanuit psychiatrisch oogpunt geredeneerd uitgebreidere beperkingen te veronderstellen”.
Verloop procedure na het rapport van de deskundige
7. Over en weer is er door partijen diverse malen ingegaan en gereageerd op de rapportage van de deskundige psychiater.
8. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft naar aanleiding van het rapport van de deskundige psychiater de FML van 4 april 2017 niet gehandhaafd. Op 4 december 2018 is een nieuwe FML opgesteld, met toevoeging van een beperking ten aanzien van het verdelen van de aandacht, de beperkingen ten aanzien van samenwerken en emotionele problemen van anderen hanteren. Beperkingen ten aanzien van het verdelen van de aandacht, herinneren, zelfstandig en doelmatig handelen en een nadere beperking op handelingstempo worden niet opgenomen in de FML. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep concludeert met deze gewijzigde FML tot dezelfde mate van arbeidsongeschiktheid.
Eiseres heeft hierop gemotiveerd gereageerd en is het niet eens met de vastgestelde FML.
9. De rechtbank heeft de deskundige psychiater om een nadere reactie verzocht. Daarop is een reactie gekomen van 8 maart 2019. De deskundige psychiater geeft aan dat het de expertise van een verzekeringsarts is om conform de CBBS-methodiek beperkingen vast te stellen, maar stelt wel vast dat zij vanuit psychiatrisch oogpunt die beperkingen [de rechtbank begrijpt: beperkingen ten aanzien van zelfstandig en doelmatig handelen en op handelingstempo] wel ziet.
10. Het standpunt van verweerder is, zoals dit blijkt uit de rapportages van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van 4 december 2018, 8 februari 2019, 19 maart 2019 en 18 april 2019, kort samengevat, dat de beperkingen ten aanzien van doelmatig en zelfstandig handelen en handelingstempo niet voldoen aan de diagnostische criteria, zoals geformuleerd in CBBS. De verzekeringsarts bezwaar en beroep overweegt daartoe dat het snel afgeleid zijn, waardoor eiseres taken niet in gang kan zetten en bij meer complexe zaken hulp nodig heeft, niet doorslaggevend zijn voor beperkingen ten aanzien van zelfstandig en doelmatig handelen; deze komen in aanmerking bij een situatie van nagenoeg geen benutbare mogelijkheden. Evenmin is af te leiden dat eiseres dermate ernstig beperkt is dat sprake is van een vertraagd handelingstempo, waarbij navenant kan worden geredeneerd als ten aanzien van doelmatig en zelfstandig handelen.
11. Eiseres verzoekt de rechtbank de conclusie van de deskundige psychiater te volgen en te oordelen dat de FML niet voldoet althans dat twijfel aan de juistheid van de FML gerechtvaardigd is.
Het oordeel van de rechtbank
12. Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2723) geldt als uitgangspunt dat de bestuursrechter het oordeel van een onafhankelijke, door hem ingeschakelde deskundige volgt indien de door deze deskundige gebezigde motivering hem overtuigend voorkomt. Deze situatie doet zich hier naar het oordeel van de rechtbank voor. Het deskundigenonderzoek geeft blijk van een zorgvuldig onderzoek en is inzichtelijk en consistent.
13. Met betrekking tot de beperkingen overweegt de deskundige psychiater als volgt. Samenhangend met de stoornissen op psychiatrisch gebied die eiseres heeft, te weten een posttraumatische stressstoornis, een persisterende depressieve stoornis (dysthymie) en dwangmatige, vermijdende persoonlijkheidstrekken, zijn er diverse beperkingen in zowel cognitieve, affectieve als conatieve functies. Er zijn beperkingen in de aandacht en concentratie. Eiseres kan wel haar aandacht richten, maar heeft moeite die langere tijd vast te houden. Zij is in haar dagelijks leven vergeetachtig. Zij is snel afgeleid door gepieker, raakt erin verstrikt. Mede daardoor kost het haar meer tijd om taken in gang te zetten en ook meer tijd om die vol te houden. Bij meer complexe zaken heeft zij daadwerkelijk hulp van anderen nodig, omdat haar concentratie door de hoge stress en spanning verminderd is. In de affectieve functies is zij snel emotioneel, onzeker, voelt zij zich snel onveilig en is zij alert op signalen die wijzen op onveiligheid. Zij trekt zich dan terug uit sociale situaties, in de familie of in vriendschappen. In de conatieve functies zijn er beperkingen in de motivatie en het gedrag, omdat zij moeite heeft initiatieven te nemen en zij bovendien veel tijd nodig heeft haar taken af te ronden. Zij is snel teleurgesteld, gefrustreerd en haakt dan af. Eiseres heeft daarmee samenhangend beperkingen in de activiteiten in haar dagelijks leven, haar functioneren in de verschillende rollen in haar leven, sociale en vrijetijdsactiviteiten; haar functioneren in intermenselijke relaties; haar concentratie, doorzettingsvermogen en tempo; alsmede haar adaptatie. De beperkingen zijn momenteel matig tot ernstig, waarbij het aannemelijk is dat rond de datum in geding de beperkingen eveneens aanwezig waren.
14. De rechtbank kan de hiervoor samengevatte weergave van de argumentatie van de deskundige psychiater volgen. In de argumentatie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep ziet de rechtbank geen reden het rapport van de deskundige niet te volgen. Dat het aanvaarden van beperkingen op de vlakken van doelmatig en zelfstandig handelen en handelingstempo nagenoeg overeenkomt met een situatie van geen benutbare mogelijkheden, zoals de verzekeringsarts bezwaar en beroep schrijft, betekent niet dat bij eiseres geen beperkingen op deze gebieden geïndiceerd zijn. De deskundige psychiater heeft in zijn rapportage van 12 oktober 2018 en zijn nadere reactie van 8 maart 2019 uitvoerig gemotiveerd toegelicht waarom die beperkingen wel aanwezig geacht worden. De rechtbank acht daarom de beperkingen die in de FML van 4 december 2018 zijn opgenomen onvoldoende zorgvuldig onderzocht en ondeugdelijk gemotiveerd.
15. De rechtbank is, gelet op hetgeen zij onder rechtsoverweging 14 heeft overwogen, van oordeel dat het bestreden besluit op een onjuiste medische grondslag berust. De rechtbank komt aan een beoordeling van de arbeidskundige gronden van het bestreden besluit dan ook niet toe.
16. De rechtbank zal het beroep gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen wegens strijd met het in de artikelen 3:2 en 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) neergelegde zorgvuldigheidsbeginsel en motiveringsbeginsel.
17. De rechtbank ziet geen aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, nu voor een nieuwe beslissing op bezwaar een nader onderzoek van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep nodig is. De rechtbank zal verweerder dan ook opdragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen.
Daarbij geldt dat een zorgvuldige voorbereiding van een beslissing in het onderhavige geval meebrengt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een nieuw op te stellen FML beperkingen aanneemt op het gebied van zelfstandig en doelmatig handelen en handelingstempo. Ook zal er aandacht besteed moeten worden aan hetgeen de deskundige psychiater heeft opgemerkt bij de beantwoording van de vraagstelling over een al of niet uitgebreidere urenbeperking die zou moeten worden vastgesteld.
18. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.536,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting en 1 punt voor de schriftelijke zienswijzen na de rapportages van de deskundige psychiater, met een waarde per punt van € 512,- en een wegingsfactor 1).
20. Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de kosten van de bij de huisarts en neurochirurg ingewonnen medische informatie voor een bedrag van € 131,34. Ingevolge het bepaalde in artikel 1, aanhef en onder b, van het Bpb kan vergoeding worden verleend voor kosten van een deskundige die aan een partij verslag heeft uitgebracht.
Alle kosten moeten door de eisende partij in verband met het beroep redelijkerwijs zijn gemaakt en daadwerkelijk zijn gemaakt. De kosten moeten zijn gespecificeerd. De rechtbank is van oordeel dat eiseres met de door haar ingediende nota’s aan genoemde eisen heeft voldaan en dat voornoemde kosten van € 131,34 als kosten van een deskundige die verslag heeft uitgebracht in aanmerking komen voor vergoeding.
De totale proceskostenvergoeding bedraagt dus € 1.667,34 (€ 1.536,- + € 131,34).
21. Eiseres heeft verzocht om een schadevergoeding die eiseres lijdt als gevolg van het bestreden besluit, waaronder in elk geval de wettelijke rente over de achterstallige betalingen. De rechtbank zal dit verzoek afwijzen, nu onvoldoende duidelijk is geworden dat en welke schade eiseres als gevolg van het bestreden besluit heeft geleden. Immers is nog onvoldoende duidelijk wat deze uitspraak tot gevolg heeft voor de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid en de daaruit voortvloeiende uitkering. Mocht er sprake zijn van achterstallige betalingen, dan is verweerder onder omstandigheden op grond van artikel 4:102 van de Awb verplicht tot betalen van wettelijke rente. Het is aan verweerder om - indien dat het geval is - daarover in een het nieuw te nemen besluit op bezwaar een beslissing te nemen. De rechtbank wijst dit verzoek om schadevergoeding af.
22. Eiseres heeft tot slot aanspraak gemaakt op schadevergoeding in verband met overschrijding van de redelijke termijn.
23. In zijn arrest van 19 februari 2016 (ECLI:NL:HR:2016:252) heeft de Hoge Raad algemene regels gegeven omtrent de beoordeling van de redelijke termijn van berechting.
De vraag of de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 van het EVRM is overschreden, moet worden beoordeeld aan de hand van de omstandigheden van het geval. De behandeling van zaken als deze, waarin van een bezwaar- en beroepsprocedure sprake is, mag in beginsel maximaal twee jaar in beslag nemen. De te beoordelen periode vangt aan met de datum waarop het bezwaarschrift is ingediend en loopt door tot de datum waarop de rechtbank in eerste aanleg uitspraak heeft gedaan.
24. De rechtbank stelt vast dat er vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift van eiseres op 9 juni 2017 ten tijde van deze uitspraak op 4 juni 2019, naar boven afgrond twee jaar zijn verstreken. Er is dus geen sprake van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank wijst daarom ook dit verzoek om schadevergoeding af.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • draagt verweerder op binnen 6 weken na het gezag van gewijsde krijgen van deze uitspraak een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 46,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.667,34.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.C. Bachrach, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.