ECLI:NL:RBAMS:2019:4222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
18/4179
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag kinderbijslag en niet-ontvankelijkheid bezwaar wegens termijnoverschrijding

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 7 juni 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, woonachtig in Marokko, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. De eiser had op 9 januari 2018 een aanvraag voor kinderbijslag ingediend, welke door de verweerder werd afgewezen omdat de eiser niet in Nederland woont of werkt. De eiser ontving een WAO-uitkering en had kinderen, maar volgens de wetgeving was het voor mensen die in Marokko wonen en een Nederlandse uitkering ontvangen niet mogelijk om kinderbijslag te ontvangen. De rechtbank oordeelde dat de aanvraag van de eiser niet-ontvankelijk was verklaard omdat het bezwaarschrift te laat was ingediend. De bezwaartermijn liep tot en met 20 februari 2018, maar het bezwaarschrift werd pas op 9 maart 2018 ontvangen. De rechtbank stelde vast dat de eiser geen verschoonbare redenen had gegeven voor de termijnoverschrijding en dat het bezwaarschrift dus terecht niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank verklaarde het beroep van de eiser ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/4179

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 juni 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] (Marokko), eiser,

en

de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 9 januari 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om een uitkering op grond van de Algemene Kinderbijslagwet (AKW) afgewezen.
Bij besluit van 1 mei 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 januari 2019. Partijen waren daarbij niet aanwezig. Het onderzoek is ter zitting gesloten.
De rechtbank heeft bij beslissing van 21 februari 2019 het onderzoek heropend. Daarbij heeft de rechtbank geoordeeld dat eiser het te laat indienen van het beroepschrift niet kan worden verweten. Het beroep zal op een later moment daarom (alsnog) inhoudelijk worden behandeld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter nadere zitting heeft plaatsgevonden op 27 mei 2019. Eiser was niet aanwezig. Verweerder is, met bericht van afwezigheid, niet verschenen.

Overwegingen

1. Eiser heeft in 2017 kinderbijslag aangevraagd. Bij het primaire besluit is de aanvraag afgewezen omdat eiser niet woont of werkt in Nederland. Eiser woont in Marokko en ontvangt een uitkering. Sinds 1 januari 2000 is het voor mensen die in Marokko wonen en een Nederlandse uitkering ontvangen niet meer mogelijk om op grond van een Nederlandse uitkering kinderbijslag te ontvangen. Eiser heeft daarom geen recht op kinderbijslag vanaf het 3e kwartaal van 2016. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
2. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Daarbij heeft verweerder, kort samengevat, overwogen dat het bezwaarschrift na het verstrijken van de bezwaartermijn is ontvangen en dat niet vastgesteld kan worden of sprake is van verschoonbare termijnoverschrijding.
3. Eiser stelt dat verweerder zijn aanvraag ten onrechte heeft afgewezen. Hij heeft een bezwaarschrift ingediend, hij ontving een WAO-uitkering, hij heeft kinderen en hij heeft een aanvraagformulier ingevuld, aldus eiser.
Oordeel van de rechtbank
4. Artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepschrift zes weken bedraagt. Artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bepaalt dat de termijn aanvangt met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Artikel 6:11 van de Awb bepaalt dat niet-ontvankelijkverklaring ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift achterwege blijft indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
5. Niet in geschil is dat het primaire besluit is bekendgemaakt door de verzending daarvan op 9 januari 2018 naar het door eiser opgegeven adres in Marokko. De bezwaartermijn liep dus tot en met 20 februari 2018. Het bezwaar is pas op 9 maart 2018 – na het verstrijken van de bezwaartermijn – door verweerder ontvangen, zodat het in beginsel niet-ontvankelijk verklaard moet worden.
6. Eiser heeft zijn bezwaarschrift gedateerd 22 februari 2018. Blijkens het poststempel heeft eiser zijn bezwaarschrift op 27 februari 2018, dus na het verstrijken van de bezwaartermijn, ter post aangeboden. Hiermee staat vast dat het bezwaarschrift te laat is ingediend.
7. De rechtbank stelt verder vast dat eiser, hoewel verweerder daarom had gevraagd, geen redenen heeft gegeven voor de te late indiening van het bezwaarschrift.
8. Ook in beroep heeft eiser niet toegelicht waarom hij zijn bezwaarschrift na de termijn heeft ingediend. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. De rechtbank komt daarom niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke beroepsgronden van eiser.
9. De rechtbank verklaart het beroep van eiser ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.