4.3.1.Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Ten aanzien van feit 1:
[verdachte] heeft op 5 april 2007 zijn eenmanszaak, [bedrijfsnaam 1] opgericht en één dag later is de eenmanszaak van [medeverdachte] , [bedrijfsnaam 2] (verder: [bedrijfsnaam 2] ), opgericht.De onderneming [bedrijfsnaam 1] heeft als startdatum 1 januari 2009 met verdachte [verdachte] als enige bestuurder.Hij was de uiteindelijke belanghebbende van dit bedrijf.
Op 9 december 2009 is tussen opdrachtgever Evean Groep (later opgegaan in Stichting Espria ) en de leverancier [bedrijfsnaam 1] een overeenkomst tot stand gekomen, namelijk het ‘inkoopverbetertraject’. Dit project zou aanvangen op 4 januari 2010.De overeenkomst is getekend door vertegenwoordigers van Stichting Evean Groep , Stichting Espria en [verdachte] namens [bedrijfsnaam 1] .
Sinds 1 januari 2010 is Stichting GGZ Drenthe een zelfstandige werkmaatschappij als onderdeel van Stichting Espria .[medeverdachte] werkte in de periode van maart 2001 tot en met januari 2010 als directeur Facilitair Bedrijf bij Stichting GGZ Drenthe en van januari 2010 tot en met 2013 als directeur inkoop bij Stichting Espria .Gedurende de periode 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2013 ontving [medeverdachte] zijn loon van Stichting GGZ Drenthe , maar hij viel onder de leiding en verantwoordelijkheid van Stichting Espria .[medeverdachte] was verantwoordelijk voor de inkoop van Stichting Espria , voor het inkoopverbetertraject en het contact inzake dat traject met [bedrijfsnaam 1] .
[medeverdachte] was nauw betrokken bij de aanbesteding van het inkoopverbetertraject en heeft verdachte voorgedragen.Daarnaast was hij binnen de Stichting Espria verantwoordelijk voor het accorderen van facturen tot een bepaald bedrag.Uit e-mailberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte] blijkt dat [medeverdachte] kon helpen bij het verkrijgen van variabele vergoedingen voor [bedrijfsnaam 1] .
Op de computer die in de woning van verdachte is aangetroffen is correspondentie gevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte] , waarbij door middel van een Excel-bestand werd bijgehouden wat het tegoed van [medeverdachte] was ten opzichte van [verdachte] met betrekking tot de inkomsten uit het inkoopverbetertraject.[medeverdachte] heeft in ieder geval een totaal van € 310.891,- ontvangen.Voor een aantal van de betalingen werd een factuur door [bedrijfsnaam 2] verzonden. Het geld is door [medeverdachte] onder meer ontvangen via giraal en contant betaalde facturen door [bedrijfsnaam 1] .[medeverdachte] heeft daarnaast een aantal contante betalingen gekregen van verdachte.
GGZ Drenthe en Espria waren niet op de hoogte van nevenwerkzaamheden en het ontvangen van beloningen/provisies van [medeverdachte] . Nevenwerkzaamheden dienden vermeld te worden.
Ten aanzien van feit 2:
In de woning van [medeverdachte] is een uitgeprinte leningsovereenkomst gevonden.Het betreft een leningsovereenkomst tussen [medeverdachte] , schuldenaar, en [verdachte] , schuldeiser, met een tweetal dateringen, te weten; 31 augustus 2011 (datum bovenaan de leningsovereenkomst) en 9 augustus 2010 (datum onderaan de leningsovereenkomst) voor een geleend geldbedrag van 4.000 euro.
Daarnaast is een soortgelijke leningsovereenkomst van 9 augustus 2010 aangetroffen voor 16.000 euro.
De volgende facturen op naam van [bedrijfsnaam 2] gericht aan [bedrijfsnaam 1] , t.a.v. de heer [verdachte] zijn aangetroffen:
- een factuur met nummer 20111301 van 3 november 2010.
- een factuur met nummer 20112306 van 23 juni 2011.
- een factuur met nummer 20112108 van 21 augustus 2011.
- een factuur met nummer 20111109 van 11 september 2011.
- een factuur met nummer 20111105 van 5 oktober 2011.
- een factuur met nummer 20110512 van 5 december 2011.
- een factuur van 4 januari 2012.
- een factuur met nummer 20122401 van 24 januari 2012.
- een factuur met nummer 20260212 van 26 februari 2012.
Daarnaast nog een factuur met nummer 2011105 van 1 mei 2011 van [bedrijfsnaam 3] , gericht aan [bedrijfsnaam 1] , t.a.v. de heer [verdachte] .
Verdachte heeft in een schriftelijk verklaring van 8 mei 2019 bekend dat de (bovenstaande) geschriften valselijk zijn opgemaakt om de winst met [medeverdachte] te verdelen en dat zij dat samen hadden afgesproken.Ter terechtzitting van 9 mei 2019 heeft verdachte verklaard bij zijn schriftelijke verklaring te blijven en bevestigd dat bovengenoemde facturen en leningsovereenkomsten valselijk en in samenspraak met medeverdachte [medeverdachte] zijn opgemaakt.
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is de administratie van [bedrijfsnaam 1] aangetroffen.Daarin bevonden zich de volgende facturen van HC Consulting SARL dan wel Harry INC. BVABA , gericht aan [bedrijfsnaam 1] :
- een factuur met nummer 191 van 31 december 2011.
- een factuur met nummer 194 van 21 maart 2011.
- een factuur met nummer 202 van 14 juni 2011.
- een factuur met nummer 89 van 1 februari 2011.
- een factuur met nummer 91 van 14 juni 2011.
Als bijlage bij een e-mail van [naam 1] en als hardcopy bij de doorzoeking van de woning van verdachte werd een factuur met nummer 204 van 26 juli 2011 aangetroffen.
Verdachte heeft in een schriftelijk verklaring van 8 mei 2019 bekend dat de (bovenstaande) geschriften valselijk zijn opgemaakt om zo minder belasting te hoeven afdragen en dat deze werkwijze samen met [naam 1] is overeengekomen.Dit blijkt ook uit e-mailcorrespondentie tussen [verdachte] en [naam 1] .Ter terechtzitting van 9 mei 2019 heeft verdachte verklaard bij zijn schriftelijke te blijven en bevestigd dat bovengenoemde facturen in samenspraak met [naam 1] valselijk zijn opgemaakt.
4.3.2.Feit 1: niet-ambtelijke omkoping
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van niet-ambtelijke omkoping van [medeverdachte] .
- dat via girale betalingen aan [bedrijfsnaam 2] en doormiddel van contante betalingen [medeverdachte] als een werknemer van de Stichting Espria geldbedragen heeft ontvangen van [bedrijfsnaam 1] en daarmee van verdachte;
- dat uit de door medeverdachte [medeverdachte] en verdachte bedachte werkwijze blijkt dat die betalingen in direct verband hebben gestaan met een tegenprestatie die [medeverdachte] als werknemer bij de Stichting Espria moest verrichten.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking
[medeverdachte] was in de tenlastegelegde periode in dienst bij Stichting GGZ Drenthe . Vanwege praktische redenen stond hij daar op de loonlijst, maar hij viel onder de leiding en verantwoordelijkheid van Stichting Espria . [medeverdachte] was daarmee ten tijde van het tenlastegelegde in dienstbetrekking.
Een gift of belofte
Op basis van de valse facturen en geldleningsovereenkomsten wordt vastgesteld dat [medeverdachte] het overgrote deel van de geldbedragen heeft verkregen zonder dat daar reële werkzaamheden door [bedrijfsnaam 2] tegenover stonden, dan wel dat er sprake was van een lening als basis van de aan [medeverdachte] uitbetaalde geldbedragen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de door [medeverdachte] ontvangen geldbedragen moeten worden aangemerkt als gift zoals bedoeld in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht.
Naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende bewezen dat de betalingen hebben plaatsgevonden met als doel dat [medeverdachte] in zijn dienstbetrekking bij Stichting GGZ Drenthe / Stichting Espria iets heeft gedaan. Daarbij gaat het om inspanningen zodat [bedrijfsnaam 1] de opdracht tot het inkoopverbetertraject zou verkrijgen, het accorderen van facturen met daarop meer uren dan daadwerkelijk zijn verricht en het helpen om de variabele beloningen te verkrijgen.
In strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever
“Bij het bestanddeel de goede trouw geldt dat van essentieel belang is, of de ondergeschikte heeft gezwegen waar hij naar objectieve maatstaf tot spreken verplicht was geweest. Niet zijn goede trouw, maar de goede trouw is doorslaggevend. Deze strenge eis noodzaakt de ondergeschikte om, in geval van twijfel aan de toelaatbaarheid van de gift of belofte, zijn principaal te raadplegen” (Kamerstukken II 1966/67, 8437, nr. 6, p. 3).
Naar het oordeel van de rechtbank had [medeverdachte] de ontvangsten van geldbedragen aan Stichting Espria / GGZ Drenthe moeten melden en door dit na te laten heeft hij in strijd met de goede trouw jegens hen gehandeld. [medeverdachte] heeft immers in strijd met de belangen van zijn werkgever gehandeld. Gelet op het dossier en de wijze waarop sprake is van een door verdachte en [medeverdachte] vooropgezet plan, met betalingen van grote bedragen aan [medeverdachte] , heeft verdachte op zijn minst redelijkerwijs moeten aannemen dat [medeverdachte] zijn handelingen zou verzwijgen tegenover zijn werkgever. Er is van de zijde van verdachte dan ook sprake van actieve omkoping.
Verklaring verdachte
De verklaring van verdachte, inhoudende dat een deel van de verrichte betalingen aan [medeverdachte] voortvloeit uit een oude afspraak over winstdeling in een ander project, acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank acht het namelijk erg ongeloofwaardig dat verdachte vrijwillig de helft van zijn gemaakte winst, meerdere tonnen aan euro’s, aan [medeverdachte] zou betalen alleen omdat zij kennelijk in het verleden afspraken zouden hebben gemaakt die niet zouden zijn nagekomen. Uit al het vorenstaande volgt dat het niet anders kan dan dat er door [medeverdachte] beloften ten voordele van [bedrijfsnaam 1] of verdachte zijn gedaan en dat [medeverdachte] daarvoor beloond werd.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit – niet-ambtelijke omkoping – bewezen.