ECLI:NL:RBAMS:2019:4232

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 juni 2019
Publicatiedatum
13 juni 2019
Zaaknummer
13/845018-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omkoping en valsheid in geschrifte in de zorgsector

Op 13 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping en valsheid in geschrifte. De verdachte, geboren in 1967, werd beschuldigd van het doen van giften aan een medewerker van Stichting Espria, die in dienstbetrekking werkzaam was, met de wetenschap dat deze de giften in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn werkgever. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2013 meermalen aan de medeverdachte een gift heeft gedaan van in totaal €310.891,-. Daarnaast heeft de verdachte samen met anderen valse facturen opgemaakt om de winst te verdelen en om minder belasting te hoeven betalen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de tenlastegelegde feiten, met uitzondering van enkele onderdelen waar hij van werd vrijgesproken. De rechtbank heeft een gevangenisstraf van 12 maanden opgelegd, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 3 jaar. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij, Stichting Espria, niet-ontvankelijk verklaard, omdat deze onvoldoende onderbouwd was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/845018-17 (Promis)
Datum uitspraak: 13 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1967,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 23 november 2018, 9 mei 2019 en 13 juni 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. E.B. Smit en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. C.E. van Dijk naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. niet-ambtelijke omkoping van [medeverdachte] in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2013;
2. het samen met anderen plegen van valsheid in geschrifte in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 15 april 2016;
3. het samen met anderen plegen van valsheid in geschrifte in de periode van 1 januari 2011 tot en met 2 augustus 2011;
4. het samen met anderen plegen van valsheid in geschrifte in de periode van 27 mei 2010 tot en met 7 december 2011.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

3.1.
Ontvankelijkheid van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – op het standpunt gesteld dat de verjaring is gestuit en dat zij ontvankelijk is in haar vervolging.
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat voor de gedane giften moet worden gekeken naar de data waarop die giften zijn gedaan en dat de laatste gift is gedaan op 10 mei 2012, waardoor deze feiten zijn verjaard.
De rechtbank stelt voorop dat het strafmaximum van niet-ambtelijke omkoping, zoals strafbaar gesteld in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), ten tijde van de tenlastegelegde periode een aantal keer is gewijzigd.
Van 1 januari 2010 tot en met 31 maart 2010 gold een strafmaximum van een gevangenisstraf van ten hoogste een jaar. Van 1 april 2010 tot en met 30 juni 2014 gold een strafmaximum van een gevangenisstraf van ten hoogste twee jaren. Op 1 januari 2015 is het strafmaximum verhoogd naar een gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren.
Op grond van artikel 70 lid 1 sub 2 Sr geldt een verjaringstermijn van zes jaren, nu het strafmaximum in de tenlastegelegde periode minder was dan drie jaren, namelijk ten hoogste één tot twee jaren gevangenisstraf. Per 1 januari 2015 is de verjaringstermijn verhoogd naar twaalf jaren, omdat het strafmaximum per die datum is verhoogd naar vier jaren gevangenisstraf.
Naar vaste jurisprudentie van de Hoge Raad geldt in geval van verandering van wetgeving met betrekking tot de verjaring in strafzaken als uitgangspunt dat deze verandering direct van toepassing is, met dien verstande dat een reeds voltooide verjaring wordt geëerbiedigd (Hoge Raad 6 juli 2010, ECLI:NL:HR:2010:BK1998). Dit geldt ook als de verlenging van de verjaringstermijn niet het gevolg is van een wijziging van de regels met betrekking tot de verjaringsregels, maar van de onderliggende strafbepaling (Hoge Raad 11 juli 2017, ECLI:NL:HR:2017:1308).
De onder 1 tenlastegelegde pleegperiode ving aan op 1 januari 2010. De rechtbank neemt deze datum als uitgangspunt voor de verjaring. Gelet op de verjaringstermijn die gold vóór 1 januari 2015 zou verjaring zijn voltooid op 31 december 2016. Op 1 januari 2015, toen het nieuwe strafmaximum is ingevoerd, was de oorspronkelijke verjaringstermijn van zes jaren dus nog niet voltooid, zodat de nieuwe verjaringstermijn is gaan gelden en de feiten (behoudens stuiting) pas verjaren op 31 december 2021, als 1 januari 2010 als begindatum wordt genomen. Nu het onder 1 tenlastegelegde nog niet is verjaard, komt de rechtbank niet toe aan het eventuele beroep op stuiting. Het verweer van de raadsvrouw wordt, met verwijzing naar het bovenstaande, verworpen. De officier van justitie is dan ook ontvankelijk in de vervolging.
3.2.
Conclusie voorvragen
De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het tenlastegelegde en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde requisitoir – gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde.
Ten aanzien van de tenlastegelegde feiten heeft zij uiteengezet dat dat [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) en verdachte hebben gehandeld naar een tussen hun vooropgezet plan. Op grond van dat plan is verdachte een opdracht gegund, hebben zij gezamenlijk valse facturen en overeenkomsten (feit 2) opgemaakt en heeft [medeverdachte] als beloning meegedeeld in de door verdachte gemaakte winst. Daarnaast heeft verdachte zich met [naam 1] (verder: [naam 1] ) schuldig gemaakt aan het medeplegen van valsheid in geschrift door vals facturen op te maken (feit 3). Ten aanzien van feit 4 heeft zij zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken, wegens onvoldoende bewijs.
4.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – overeenkomstig haar op schrift gestelde pleitnotities – primair verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 tenlastegelegde.
Zij bestrijdt dat er sprake is van een tussen verdachte en [medeverdachte] vooropgezet plan en dat [medeverdachte] niet het belang van zijn werkgever verdedigde, wat moet leiden tot een vrijspraak van de niet ambtelijke omkoping (feit 1). Indien er wel sprake is van niet ambtelijke omkoping dan geldt dat slechts voor de giften tot een totaal van 203.910 euro. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de feiten 2 en 3, met uitzondering van een vijftal facturen (feit 2) en één factuur (feit 3), aan het oordeel van de rechtbank. Vanwege onvoldoende bewijs dient verdachte volgens de raadsvrouw te worden vrijgesproken van feit 4.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Ten aanzien van feit 1:
[verdachte] heeft op 5 april 2007 zijn eenmanszaak, [bedrijfsnaam 1] opgericht en één dag later is de eenmanszaak van [medeverdachte] , [bedrijfsnaam 2] (verder: [bedrijfsnaam 2] ), opgericht. [2] De onderneming [bedrijfsnaam 1] heeft als startdatum 1 januari 2009 met verdachte [verdachte] als enige bestuurder. [3] Hij was de uiteindelijke belanghebbende van dit bedrijf. [4]
Op 9 december 2009 is tussen opdrachtgever Evean Groep (later opgegaan in Stichting Espria ) en de leverancier [bedrijfsnaam 1] een overeenkomst tot stand gekomen, namelijk het ‘inkoopverbetertraject’. Dit project zou aanvangen op 4 januari 2010. [5] De overeenkomst is getekend door vertegenwoordigers van Stichting Evean Groep , Stichting Espria en [verdachte] namens [bedrijfsnaam 1] . [6]
Sinds 1 januari 2010 is Stichting GGZ Drenthe een zelfstandige werkmaatschappij als onderdeel van Stichting Espria . [7] [medeverdachte] werkte in de periode van maart 2001 tot en met januari 2010 als directeur Facilitair Bedrijf bij Stichting GGZ Drenthe en van januari 2010 tot en met 2013 als directeur inkoop bij Stichting Espria . [8] Gedurende de periode 1 januari 2008 tot en met 31 januari 2013 ontving [medeverdachte] zijn loon van Stichting GGZ Drenthe , maar hij viel onder de leiding en verantwoordelijkheid van Stichting Espria . [9] [medeverdachte] was verantwoordelijk voor de inkoop van Stichting Espria , voor het inkoopverbetertraject en het contact inzake dat traject met [bedrijfsnaam 1] . [10]
[medeverdachte] was nauw betrokken bij de aanbesteding van het inkoopverbetertraject en heeft verdachte voorgedragen. [11] Daarnaast was hij binnen de Stichting Espria verantwoordelijk voor het accorderen van facturen tot een bepaald bedrag. [12] Uit e-mailberichten tussen [verdachte] en [medeverdachte] blijkt dat [medeverdachte] kon helpen bij het verkrijgen van variabele vergoedingen voor [bedrijfsnaam 1] . [13]
Op de computer die in de woning van verdachte is aangetroffen is correspondentie gevonden tussen [verdachte] en [medeverdachte] , waarbij door middel van een Excel-bestand werd bijgehouden wat het tegoed van [medeverdachte] was ten opzichte van [verdachte] met betrekking tot de inkomsten uit het inkoopverbetertraject. [14] [medeverdachte] heeft in ieder geval een totaal van € 310.891,- ontvangen. [15] Voor een aantal van de betalingen werd een factuur door [bedrijfsnaam 2] verzonden. Het geld is door [medeverdachte] onder meer ontvangen via giraal en contant betaalde facturen door [bedrijfsnaam 1] . [16] [medeverdachte] heeft daarnaast een aantal contante betalingen gekregen van verdachte. [17]
GGZ Drenthe en Espria waren niet op de hoogte van nevenwerkzaamheden en het ontvangen van beloningen/provisies van [medeverdachte] . Nevenwerkzaamheden dienden vermeld te worden. [18]
Ten aanzien van feit 2:
In de woning van [medeverdachte] is een uitgeprinte leningsovereenkomst gevonden. [19] Het betreft een leningsovereenkomst tussen [medeverdachte] , schuldenaar, en [verdachte] , schuldeiser, met een tweetal dateringen, te weten; 31 augustus 2011 (datum bovenaan de leningsovereenkomst) en 9 augustus 2010 (datum onderaan de leningsovereenkomst) voor een geleend geldbedrag van 4.000 euro.
Daarnaast is een soortgelijke leningsovereenkomst van 9 augustus 2010 aangetroffen voor 16.000 euro. [20]
De volgende facturen op naam van [bedrijfsnaam 2] gericht aan [bedrijfsnaam 1] , t.a.v. de heer [verdachte] zijn aangetroffen:
- een factuur met nummer 20111301 van 3 november 2010. [21]
- een factuur met nummer 20112306 van 23 juni 2011. [22]
- een factuur met nummer 20112108 van 21 augustus 2011. [23]
- een factuur met nummer 20111109 van 11 september 2011. [24]
- een factuur met nummer 20111105 van 5 oktober 2011. [25]
- een factuur met nummer 20110512 van 5 december 2011. [26]
- een factuur van 4 januari 2012. [27]
- een factuur met nummer 20122401 van 24 januari 2012. [28]
- een factuur met nummer 20260212 van 26 februari 2012. [29]
Daarnaast nog een factuur met nummer 2011105 van 1 mei 2011 van [bedrijfsnaam 3] , gericht aan [bedrijfsnaam 1] , t.a.v. de heer [verdachte] . [30]
Verdachte heeft in een schriftelijk verklaring van 8 mei 2019 bekend dat de (bovenstaande) geschriften valselijk zijn opgemaakt om de winst met [medeverdachte] te verdelen en dat zij dat samen hadden afgesproken. [31] Ter terechtzitting van 9 mei 2019 heeft verdachte verklaard bij zijn schriftelijke verklaring te blijven en bevestigd dat bovengenoemde facturen en leningsovereenkomsten valselijk en in samenspraak met medeverdachte [medeverdachte] zijn opgemaakt. [32]
Ten aanzien van feit 3:
Tijdens de doorzoeking van de woning van verdachte is de administratie van [bedrijfsnaam 1] aangetroffen. [33] Daarin bevonden zich de volgende facturen van HC Consulting SARL dan wel Harry INC. BVABA , gericht aan [bedrijfsnaam 1] :
- een factuur met nummer 191 van 31 december 2011. [34]
- een factuur met nummer 194 van 21 maart 2011. [35]
- een factuur met nummer 202 van 14 juni 2011. [36]
- een factuur met nummer 89 van 1 februari 2011. [37]
- een factuur met nummer 91 van 14 juni 2011. [38]
Als bijlage bij een e-mail van [naam 1] en als hardcopy bij de doorzoeking van de woning van verdachte werd een factuur met nummer 204 van 26 juli 2011 aangetroffen. [39]
Verdachte heeft in een schriftelijk verklaring van 8 mei 2019 bekend dat de (bovenstaande) geschriften valselijk zijn opgemaakt om zo minder belasting te hoeven afdragen en dat deze werkwijze samen met [naam 1] is overeengekomen. [40] Dit blijkt ook uit e-mailcorrespondentie tussen [verdachte] en [naam 1] . [41] Ter terechtzitting van 9 mei 2019 heeft verdachte verklaard bij zijn schriftelijke te blijven en bevestigd dat bovengenoemde facturen in samenspraak met [naam 1] valselijk zijn opgemaakt. [42]
4.3.2.
Feit 1: niet-ambtelijke omkoping
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of er sprake is van niet-ambtelijke omkoping van [medeverdachte] .
De rechtbank stelt vast:
- dat via girale betalingen aan [bedrijfsnaam 2] en doormiddel van contante betalingen [medeverdachte] als een werknemer van de Stichting Espria geldbedragen heeft ontvangen van [bedrijfsnaam 1] en daarmee van verdachte;
- dat uit de door medeverdachte [medeverdachte] en verdachte bedachte werkwijze blijkt dat die betalingen in direct verband hebben gestaan met een tegenprestatie die [medeverdachte] als werknemer bij de Stichting Espria moest verrichten.
In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Anders dan als ambtenaar, werkzaam zijnde in dienstbetrekking
[medeverdachte] was in de tenlastegelegde periode in dienst bij Stichting GGZ Drenthe . Vanwege praktische redenen stond hij daar op de loonlijst, maar hij viel onder de leiding en verantwoordelijkheid van Stichting Espria . [medeverdachte] was daarmee ten tijde van het tenlastegelegde in dienstbetrekking.
Een gift of belofte
Op basis van de valse facturen en geldleningsovereenkomsten wordt vastgesteld dat [medeverdachte] het overgrote deel van de geldbedragen heeft verkregen zonder dat daar reële werkzaamheden door [bedrijfsnaam 2] tegenover stonden, dan wel dat er sprake was van een lening als basis van de aan [medeverdachte] uitbetaalde geldbedragen. De rechtbank komt dan ook tot het oordeel dat de door [medeverdachte] ontvangen geldbedragen moeten worden aangemerkt als gift zoals bedoeld in artikel 328ter van het Wetboek van Strafrecht.
Naar aanleiding van hetgeen hij in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten
Naar het oordeel van de rechtbank is voldoende bewezen dat de betalingen hebben plaatsgevonden met als doel dat [medeverdachte] in zijn dienstbetrekking bij Stichting GGZ Drenthe / Stichting Espria iets heeft gedaan. Daarbij gaat het om inspanningen zodat [bedrijfsnaam 1] de opdracht tot het inkoopverbetertraject zou verkrijgen, het accorderen van facturen met daarop meer uren dan daadwerkelijk zijn verricht en het helpen om de variabele beloningen te verkrijgen.
In strijd met de goede trouw verzwijgen tegenover zijn werkgever
“Bij het bestanddeel de goede trouw geldt dat van essentieel belang is, of de ondergeschikte heeft gezwegen waar hij naar objectieve maatstaf tot spreken verplicht was geweest. Niet zijn goede trouw, maar de goede trouw is doorslaggevend. Deze strenge eis noodzaakt de ondergeschikte om, in geval van twijfel aan de toelaatbaarheid van de gift of belofte, zijn principaal te raadplegen” (Kamerstukken II 1966/67, 8437, nr. 6, p. 3).
Naar het oordeel van de rechtbank had [medeverdachte] de ontvangsten van geldbedragen aan Stichting Espria / GGZ Drenthe moeten melden en door dit na te laten heeft hij in strijd met de goede trouw jegens hen gehandeld. [medeverdachte] heeft immers in strijd met de belangen van zijn werkgever gehandeld. Gelet op het dossier en de wijze waarop sprake is van een door verdachte en [medeverdachte] vooropgezet plan, met betalingen van grote bedragen aan [medeverdachte] , heeft verdachte op zijn minst redelijkerwijs moeten aannemen dat [medeverdachte] zijn handelingen zou verzwijgen tegenover zijn werkgever. Er is van de zijde van verdachte dan ook sprake van actieve omkoping.
Verklaring verdachte
De verklaring van verdachte, inhoudende dat een deel van de verrichte betalingen aan [medeverdachte] voortvloeit uit een oude afspraak over winstdeling in een ander project, acht de rechtbank onaannemelijk. De rechtbank acht het namelijk erg ongeloofwaardig dat verdachte vrijwillig de helft van zijn gemaakte winst, meerdere tonnen aan euro’s, aan [medeverdachte] zou betalen alleen omdat zij kennelijk in het verleden afspraken zouden hebben gemaakt die niet zouden zijn nagekomen. Uit al het vorenstaande volgt dat het niet anders kan dan dat er door [medeverdachte] beloften ten voordele van [bedrijfsnaam 1] of verdachte zijn gedaan en dat [medeverdachte] daarvoor beloond werd.
Conclusie
De rechtbank acht het onder 1 tenlastegelegde feit – niet-ambtelijke omkoping – bewezen.
4.3.3.
Feit 2: valsheid in geschrift
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de van de facturen van [bedrijfsnaam 2] gericht aan [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] van 17 januari 2011 (DOC-020), 23 januari 2011 (DOC-021), 17 maart 2011 (DOC-022) en 4 november 2011 (DOC-029) alsmede voor de factuur van [bedrijfsnaam 4] gericht aan [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] van 6 juni 2011 (DOC-024).
De rechtbank is ten aanzien van voornoemde facturen van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de werkzaamheden die de grondslag vormen voor de gefactureerde bedragen daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de facturen valselijk zijn opgemaakt en zal verdachte ten aanzien van die onderdelen worden vrijgesproken.
Conclusie:
De rechtbank is – op grond van de in het dossier aanwezige leningsovereenkomsten en facturen en de bekennende verklaring van verdachte – van oordeel dat de overige in de tenlastelegging genoemde geschriften vals door verdachte en [medeverdachte] zijn opgemaakt met het oogmerk om die documenten als echt en onvervalst te gebruiken en acht daarmee het onder 2 tenlastegelegde feit bewezen.
4.3.4.
Feit 3: valsheid in geschrift
Partiële vrijspraak
De rechtbank spreekt verdachte vrij van de van de factuur van HC Consulting SARL van 18 april 2011(DOC-144).
De rechtbank is ten aanzien van voornoemde factuur van oordeel dat niet valt uit te sluiten dat de werkzaamheden die de grondslag vormen voor het gefactureerde bedrag daadwerkelijk hebben plaatsgevonden. Daarmee kan niet worden vastgesteld dat de factuur valselijk is opgemaakt en zal verdachte ten aanzien van dat onderdeel partieel worden vrijgesproken.
Conclusie:
De rechtbank is – op grond van de in het dossier aanwezige facturen en de bekennende verklaring van verdachte – van oordeel dat de overige in de tenlastelegging genoemde geschriften vals door verdachte en [naam 1] zijn opgemaakt met het oogmerk om die documenten als echt en onvervalst te gebruiken en acht daarmee het onder feit 3 tenlastegelegde bewezen.
4.3.4.
Feit 4: valsheid in geschrift
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat niet kan worden bewezen wat onder 4 is tenlastegelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de voetnoten opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
1.
in de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2013 in Nederland, meermalen aan [medeverdachte] die, anders dan als ambtenaar, te weten als directeur van het SSC Inkoop Espria van Stichting Espria en/of GGZ Drenthe , werkzaam in dienstbetrekking bij Stichting Espria en/of GGZ Drenthe , naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan dan wel zal doen, een gift, te weten betalingen van in totaal een bedrag aan geld van 310.891,- euro, heeft gedaan van die aard en onder zodanige omstandigheden, dat hij, verdachte redelijkerwijs had moeten aannemen dat die [medeverdachte] die giften in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn werkgever;
2.
in de periode van 1 augustus 2010 tot en met 15 april 2016 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander (te weten met [medeverdachte] ), meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- leningsovereenkomsten tussen [medeverdachte] en verdachte (DOC-045 en DOC-046) en
- facturen op naam van [bedrijfsnaam 2] , gericht aan [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] , te weten:
- een factuur met nummer 20111301 en datum 3 november 2010 (DOC-019) en
- een factuur met nummer 20112306 en datum 23 juni 2011 (DOC-025) en
- een factuur met nummer 20112108 en datum 21 augustus 2011 (DOC-026) en
- een factuur met nummer 20111109 en datum 11 september 2011 (DOC-027)en
- een factuur met nummer 20111105 en datum 5 oktober 2011 (DOC-028) en
- een factuur met nummer 20110512 en datum 5 december 2011 (DOC-030) en
- een factuur zonder nummer en datum 4 januari 2012 (DOC-031) en
- een factuur met nummer 20122401 en datum 24 januari 2012 (DOC-032) en
- een factuur met nummer 20260212 en datum 26 februari 2012 (DOC-033) en
- een factuur op naam van [bedrijfsnaam 3] , gericht aan [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] , te weten een factuur met nummer 20111105 en datum 1 mei 2011 (DOC-023)
telkens valselijk heeft opgemaakt, door:
- in die leningsovereenkomsten aan te geven te zijn overeengekomen dat de schuldenaar (te weten [medeverdachte] ) ter leen geldbedragen heeft ontvangen van schuldeiser (te weten hij, verdachte), terwijl die geldbedragen in werkelijkheid niet ter leen zijn ontvangen en
- op die facturen aan te geven dat [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 3] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] , terwijl die werkzaamheden in werkelijkheid niet waren verricht,
zulks telkens met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
3.
in de peridode van 1 januari 2011 tot en met 2 augustus 2011 in Nederland en Luxemburg en België tezamen en in vereniging met een ander (te weten met [naam 1] ), meermalen, geschriften die bestemd waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- vier facturen op naam van/gericht aan HC Consulting SARL , te weten:
- een factuur met nummer 191 en datum 31 december 2011 (DOC-137) en
- een factuur met nummer 194 en datum 21 maart 2011 (DOC-139) en
- een factuur met nummer 202 en datum 14 juni 2011 (DOC-140) en
- een factuur met nummer 204 en datum 26 juli 2011 (DOC -096 en DOC-136) en
- twee facturen op naam van/gericht aan Harry INC. BVBA , te weten
- een factuur met nummer 89 en datum 1 februari 2011 (DOC-138) en
- een factuur met nummer 91 en datum 14 juni 2011 (DOC-141),
telkens valselijk heeft opgemaakt door:
op die facturen werkzaamheden (te weten "consulting services" ) op te (laten) nemen die verricht zouden zijn in opdracht van/voor [bedrijfsnaam 1] , terwijl die werkzaamheden niet in opdracht van/voor [bedrijfsnaam 1] en/of hem, verdachte waren verricht,
zulks met het oogmerk om die geschriften als echt en onvervalst te gebruiken;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 120 dagen alsmede tot een voorwaardelijke gevangenisstraf van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft – indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt – verzocht rekening te houden met het volgende. Gelet op de tijdens de pleegperiode gewijzigde strafbedreiging ten aanzien van de niet-ambtelijke omkoping dient ten voordele van verdachte rekening te worden gehouden. Dat houdt in dat geen aansluiting kan worden gezocht bij de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht. Het benadelingsbedrag is niet eenvoudig vast te tellen en op grond van het onder 3 tenlastegelegde feit heeft verdachte ook reeds een navorderingsaanslag en vergrijpboete opgelegd gekregen. Daarnaast wordt verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden, in het bijzonder de zorg voor zijn kinderen, zijn zieke vader en zijn gehandicapte zusje. Verdachte heeft aan het onderzoek meegewerkt en is niet eerder veroordeeld voor soortgelijk strafbare feiten. Voorts is sprake van een overschrijding van de redelijk termijn. Verzocht wordt geen onvoorwaardelijk gevangenisstraf op te leggen en bij het opleggen van een eventuele taakstraf mee te wegen dat de persoonlijke omstandigheden van verdachte maken dat dit aanzienlijk zwaarder zal vallen dan bij ieder ander.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich gedurende een langere periode schuldig gemaakt aan niet-ambtelijke omkoping van [medeverdachte] , medewerker bij Stichting Espria en/of Stichting GGZ Drenthe . Verdachte heeft aldus op ontoelaatbare wijze samen met de medeverdachte de integriteit van de processen bij Stichting Espria geschaad. Daarbij weegt de rechtbank mee dat het een sector betreft, de zorgsector, die sinds meerdere jaren onder druk staat en in grote mate afhankelijk is van gemeenschapsgeld. Verdachte heeft bij de hem verweten fraude slechts aan zijn eigen gewin gedacht. Dit alles is nog kwalijker wanneer bedacht wordt dat de verdachte gedurende een groot aantal jaren werkzaam is geweest bij de Stichting GGZ Drenthe . In totaal is een bedrag van € 310.891 met deze omkoping gemoeid. Deze omkoping heeft op zeer slinkse wijze plaatsgevonden, waarbij niet geschroomd is valse documenten op te maken. Verdachte heeft namelijk samen met [medeverdachte] valse leningsovereenkomsten opgesteld en valse facturen doen opmaken en daarvan gebruik gemaakt en het zo doen voorkomen of leningen waren verstrekt en werkzaamheden werden verricht.
Gelet op de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) in fraudezaken kan bij een benadelingsbedrag van tussen de € 250.000,- en € 500.000,- als uitgangspunt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van tussen de 12 en 18 maanden worden genomen. Ten aanzien van hierboven genoemd omkopingsbedrag zou daarom een gevangenisstraf van 15 maanden als uitgangspunt kunnen worden genomen. Het bedrag van € 310.891,- betreft echter niet direct een benadelingsbedrag, maar het bedrag dat aan omkopingsbedragen is betaald. Achteraf valt niet meer vast te stellen in hoeverre Stichting Espria dan wel GGZ Drenthe door deze omkoping benadeeld is. Dit maakt dat niet zonder meer aansluiting kan worden gezocht bij voormeld uitgangspunt.
Gelet op de lange periode waarin de gedragingen hebben plaatsgevonden, waarin meerdere momenten zijn geweest om te stoppen met de omkoping, en het daarmee gemoeide geldbedrag, is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde strafmodaliteit en strafmaat (een voorwaardelijke gevangenisstraf gecombineerd met de maximale taakstraf) niet rechtdoen aan de ernst van de feiten. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van de feiten in beginsel een (deels) onvoorwaardelijke gevangenisstraf van langere duur rechtvaardigt. De rechtbank neemt daarbij als uitgangspunt een gevangenisstraf van 12 maanden.
Gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en om hem in de toekomst ervan te weerhouden (soortgelijke) strafbare feiten te plegen is wel een voorwaardelijk deel aangewezen. Daarbij zal de rechtbank een proeftijd van drie jaar hanteren nu verdachte de feiten over een langere periode heeft gepleegd en geen blijk heeft gegeven de kwalijkheid van zijn handelen in te zien.
De rechtbank heeft voorts acht geslagen op het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van verdachte van 19 maart 2019 waaruit blijkt dat verdachte een blanco strafblad heeft.
De rechtbank stelt ten slotte vast dat in deze zaak sprake is van een schending van de redelijke termijn. Naar aanleiding van de verdenking van de tenlastegelegde feiten heeft op 15 februari 2017 een doorzoeking plaatsgevonden. Dit dient als startpunt te worden genomen voor de aanvang van de redelijke termijn. Wat betreft de berechting van de zaak in eerste aanleg heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting moet zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen, tenzij sprake is van bepaalde bijzondere omstandigheden. Nu de rechtbank van dergelijke bijzondere omstandigheden niet is gebleken en er 13 juni 2019 vonnis wordt gewezen, stelt zij vast dat de redelijke termijn met ongeveer vier maanden is overschreden. De rechtbank constateert deze overschrijding zonder daaraan directe consequenties te verbinden in de op te leggen straf. Daarbij wordt overwogen dat – in het voordeel van verdachte – reeds een voorwaardelijk strafdeel wordt opgelegd.
Alles overwegende zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf voor de duur van twaalf maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren.

9.Ten aanzien van de benadeelde partij

De benadeelde partij Stichting Espria vordert € 258.546,07 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Daarnaast vordert de benadeelde partij vergoeding van € 7.206,00 aan proceskosten.
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat de vordering benadeelde partij dient te worden toegewezen tot een bedrag van € 98.875,00 euro, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Het overige deel van de vordering dient niet ontvankelijk te worden verklaard.
De raadsvrouw stelt zich primair op het standpunt dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat vrijspraak is bepleit. Subsidiair is verzocht de vordering benadeelde partij af te wijzen nu geen sprake is van directe schade op grond van de vermeende niet ambtelijke omkoping, althans dat die niet voldoende blijkt. Meer subsidiair is verzocht de vordering niet ontvankelijk te verklaren omdat het een onevenredige belasting van het strafproces oplevert.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat deze op dit moment onvoldoende onderbouwd is met betrekking tot de vraag of sprake is van rechtstreekse schade en het toelaten van een nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 47, 57, 225 en 328ter van het Wetboek van Strafrecht.
Artikel 328ter Wetboek van Strafrecht is toegepast zo als dat artikel gold vóór 1 januari 2015.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 4 tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2 en 3 tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1:
aan iemand die, anders dan als ambtenaar, werkzaam is in dienstbetrekking, naar aanleiding van hetgeen deze in zijn betrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, een gift doet van die aard of onder zodanige omstandigheden, dat hij redelijkerwijs moet aannemen dat deze handelt in strijd met zijn plicht, meermalen gepleegd;
Ten aanzien van feit 2 en 3:
medeplegen van valsheid in geschrift, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte, [verdachte] , daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
3 (drie) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Verklaart Stichting Espria niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. P.P.C.M. Waarts, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en R.K. Pijpers, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 juni 2019.
De griffier is buiten staat dit
vonnis mede te ondertekenen.
De jongste rechter is buiten staat
dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage – De tenlastelegging
Aan verdachte [verdachte] is ten laste gelegd dat
1.
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 31 januari 2013 te Leusden en/of Assen en/of De Wijk (gemeente De Wolden) en/of Beilen (gemeente Midden-Drenthe) en/of Meppel en/of elders in Nederland, meermalen, althans eenmaal,(telkens) aan [medeverdachte] die, anders dan als ambtenaar, te weten als directeur van het SSC Inkoop Espria van Stichting Espria en/of GGZ Drenthe , werkzaam zijnde in dienstbetrekking bij Stichting Espria en/of GGZ Drenthe , naar aanleiding van hetgeen die [medeverdachte] in zijn dienstbetrekking heeft gedaan of nagelaten dan wel zal doen of nalaten, (telkens) (een) gift(en) en/of (een) belofte(n), te weten een of meer betaling(en) van in totaal een bedrag aan geld van 344.203,- euro, in elk geval van een of meer bedrag(en) aan geld, heeft gedaan van die aard en/of onder zodanige omstandigheden, dat hij, verdachte redelijkerwijs had moeten aannemen dat die [medeverdachte] die gift(en) en/of belofte(n) in strijd met de goede trouw zou verzwijgen tegenover zijn werkgever;
(Artikel 328ter lid 2 Wetboek van Strafrecht)
2.
hij in of omstreeks de periode van 1 augustus 2010 tot en met 15 april 2016 te Leusden en/of Assen en/of De Wijk (gemeente De Wolden) en/of elders in Nederland, tezamen en in vereniging met anderen of een ander (te weten met [medeverdachte] ), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een (groot aantal) geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
-een of meer leningsovereenkomst(en) tussen [medeverdachte] en verdachte (DOC-045 en
DOC-046) en/of
-dertien, althans een of meer factu(u)r(en) op naam van [bedrijfsnaam 2] , gericht
aan [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] , te weten:
- een factuur met nummer 20111301 en datum 3 november 2010 (DOC-019) en/of
- een factuur met nummer 20111701 en datum 17 januari 2011 (DOC-020) en/of
- een factuur met nummer 201123012 en datum 23 januari 2011 (DOC-021) en/of
- een factuur met nummer 20111703 en datum 17 maart 2011 (DOC-022) en/of
- een factuur met nummer 20112306 en datum 23 juni 2011 (DOC-025) en/of
- een factuur met nummer 20112108 en datum 21 augustus 2011 (DOC-026) en/of
- een factuur met nummer 20111109 en datum 11 september 2011 (DOC-027)en/of
- een factuur met nummer 20111105 en datum 5 oktober 2011 (DOC-028) en/of
- een factuur met nummer 20110411 en datum 4 november 2011 (DOC-029) en/of
- een factuur met nummer 20110512 en datum 5 december 2011 (DOC-030) en/of
- een factuur zonder nummer en datum 4 januari 2012 (DOC-031) en/of
- een factuur met nummer 20122401 en datum 24 januari 2012 (DOC-032) en/of
- een factuur met nummer 20260212 en datum 26 februari 2012 (DOC-033) en/of
- een factuur op naam van [bedrijfsnaam 3] , gericht aan [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] , te weten een factuur met nummer 20111105 en datum 1 mei 2011 (DOC-023) en/of
-een factuur op naam van [bedrijfsnaam 4] , gericht aan [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] , te weten een factuur met nummer 20110606 en datum 6 juni 2011 (DOC-024),
(telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door:
-in die leningsovereenkomst(en) aan te geven te zijn overeengekomen dat de schuldenaar (te weten [medeverdachte] ) ter leen (een) geldbedrag(en) heeft ontvangen van schuldeiser (te weten hij, verdachte), terwijl die/dat geldbedrag(en) in werkelijkheid niet ter leen is/zijn ontvangen en/of
-op die/een factu(u)r(en) aan te geven dat [bedrijfsnaam 2] en/of [bedrijfsnaam 3] en/of [bedrijfsnaam 4] werkzaamheden heeft verricht voor [bedrijfsnaam 1] en/of [verdachte] , terwijl die werkzaamheden in werkelijkheid niet was/waren verricht, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Artikel 225 lid 1 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
3.
hij in of omstreeks de peridode van 1 januari 2011 tot en met 2 augustus 2011 te De Wijk (gemeente De Wolden) en/of Luxemburg en/of Leuven en/of één of meer plaatsen in Nederland en/of Luxemburg en/of België tezamen en in vereniging met anderen of een ander (te weten met [naam 1] ), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) een of meer geschrift(en) dat/die bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten:
- vijf, althans een of meer factu(u)r(en) op naam van/gericht aan HC
Consulting SARL, te weten:
- een factuur met nummer 191 en datum 31 december 2011 (DOC-137) en/of
- een factuur met nummer 194 en datum 21 maart 2011 (DOC-139) en/of
- een factuur met nummer 198 en datum 18 april 2011 (DOC-144) en/of
- een factuur met nummer 202 en datum 14 juni 2011 (DOC-140) en/of
- een factuur met nummer 204 en datum 26 juli 2011 (DOC -096 en DOC-136)
en/of
- twee, althans een of meer factu(u)r(en) op naam van/gericht aan Harry INC. BVBA , te weten
- een factuur met nummer 89 en datum 1 februari 2011 (DOC-138) en/of
- een factuur met nummer 91 en datum 14 juni 2011 (DOC-141),
valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst door:
op die factu(u)r(en) werkzaamheden (te weten "consulting services" ) op te (laten) nemen die verricht zouden zijn in opdracht van/voor [bedrijfsnaam 1] , terwijl die werkzaamheden niet in opdracht van/voor [bedrijfsnaam 1] en/of hem, verdachte was/waren verricht, met het oogmerk om het als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken;
(Artikel 225 lid 1 jo 47 Wetboek van Strafrecht)
4.
hij in of omstreeks de periode van 27 mei 2010 tot en met 7 december 2011 te De Wijk (gemeente De Wolden) en/of Steenwijk (gemeente Steenwijkerland) en/of elders in Nederland,
tezamen en in vereniging met anderen of een ander (te weten met [naam 2] ), althans alleen, meermalen, althans eenmaal, (telkens) twee, althans een geschrift(en) die/dat bestemd was/waren om tot bewijs van enig feit te dienen, te weten, twee, althans een factu(u)r(en) van [bedrijfsnaam 5] aan [bedrijfsnaam 1] (DOC-120 en DOC-121), (telkens) valselijk heeft opgemaakt en/of heeft vervalst, door op die factu(u)r(en) van [bedrijfsnaam 5] werkzaamheden (te weten "inventarisatie wagenpark espria 20 dagdelen" en/of "Expertise onderzoek wagenpark ESPRIA 20 dagdelen") op te (laten) nemen, die verricht zouden zijn door dat/die [bedrijfsnaam 5] en/of [naam 2] , terwijl die werkzaamheden in werkelijkheid niet was/waren verricht, zulks (telkens) met het oogmerk om die/dat geschrift(en) als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken.
(Artikel 225 lid 1 jo 47 Wetboek van Strafrecht)

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren, met dien verstande dat de als DOC aangeduide bewijsmiddelen steeds geschriften zijn. De paginanummers worden – vanwege de grootte van de getallen – weergegeven met het eerste en de laatste drie cijfer(s).
2.DOC-132, p. 6 371: DOC-009, p. 6 033
3.DOC-016, p. 6 049
4.DOC-066, p. 6 159; DOC-067, p. 6 160
5.DOC-115, p. 6 315 e.v.
6.DOC-115, p. 6 321
7.OPV-AD, p. 0 008
8.DOC-010, p. 6 036; DOC-135, p. 6 387; DOC-011 en DOC-152
9.AMB-022, p. 1 096
10.G-003-01, p. 4 013, G-004-01, p. 4 018 en DOC-010, p. 6 035
11.G-007-01, p. 4 032: G-003-01, p. 4 014;
12.G-004-01-, p. 4 019
13.DOC-098, p. 6 296; DOC-099, p. 6 297
14.AMB-010, p. 1 036
15.AMB-010, p. 1 051
16.AMB-005, p. 1 023 ; DOC-022, p. 6 064
17.DOC-085, p. 6 278
18.G-003-01, p. 4 014; G-007-01, p. 4 033; AMB-022, p. 1 096
19.DOC-045, p 6 116
20.DOC-046, p. 6 117
21.DOC-019, p. 6 058
22.DOC-025, p. 6 070
23.DOC-026, p. 6 072
24.DOC-027, p. 6 074
25.DOC-028, p. 6 076
26.DOC-030, p. 6 080
27.DOC-031, p. 6 082
28.DOC-032, p. 6 085
29.DOC-033, p. 6 087
30.DOC-023, p. 6 066
31.Een geschrift, inhoudende een schriftelijk verklaring van verdachte van 8 mei 2019.
32.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2019.
33.AMB-014, p. 1 070 e.v.
34.DOC-137, p. 6 392
35.DOC-139, p. 6 394
36.DOC-140, p. 6 395
37.DOC-138, p. 6 393
38.DOC-141, p. 6 396
39.DOC-096, p. 6 294; DOC-136, p. 6 391
40.Een geschrift, inhoudende een schriftelijk verklaring van verdachte van 8 mei 2019.
41.DOC-094, p. 6 290; DOC-095, 6 291-292
42.Verklaring van verdachte ter terechtzitting van 9 mei 2019.