ECLI:NL:RBAMS:2019:4341

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 juni 2019
Publicatiedatum
19 juni 2019
Zaaknummer
13/746055-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging woningoverval met geweld in Amsterdam

Op 12 juni 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 16 oktober 2016 samen met anderen heeft geprobeerd in te breken in een woning aan [adres 2]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn medeverdachten in de nacht van 5 op 6 oktober 2016, onder dreigende omstandigheden, hebben geprobeerd de deur van de woning open te breken met een koevoet. De aangever, die thuis was met zijn gezin, heeft de politie gebeld toen de verdachten aan de deur stonden en later terugkeerden om de deur te forceren. De rechtbank heeft de poging tot woningoverval bewezen verklaard, omdat de verdachten, ondanks dat ze wisten dat er iemand thuis was, doorzetten in hun poging om binnen te komen met het doel om te stelen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De vordering van de benadeelde partij is niet-ontvankelijk verklaard, omdat de schade onvoldoende onderbouwd was en er geen rechtstreeks verband kon worden aangetoond tussen de schade en het strafbare feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/746055-18
Datum uitspraak: 12 juni 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] [1990] ,
wonende te [adres 1] .

1.Onderzoek op de zitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 mei 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van wat de officier van justitie, mr. M. Modder en de raadsvrouw van verdachte, mr. V.H. Hammerstein, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort samengevat – tenlastegelegd dat hij op 16 oktober 2016 in de nacht heeft geprobeerd met geweld in te breken in de woning aan [adres 2] , waarbij hij toegang probeerde te verschaffen door de deur op te breken of in te trappen.
De volledige tekst van de tenlastelegging is in bijlage I aan dit vonnis gehecht.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig haar schriftelijk requisitoir, op het standpunt gesteld dat de tenlastegelegde poging woningoverval kan worden bewezen. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aangevoerd.
Op de camerabeelden van de beveiligingscamera’s in het appartementencomplex wordt verdachte herkend door verschillende verbalisanten, die ambtshalve bekend zijn met verdachte. De rechtbank kwam in de zaken van medeverdachten al eerder tot de conclusie dat de kwaliteit van de beelden in die zaken voldoende is om een herkenning op te baseren, waardoor ook in de zaak van de verdachte de herkenningen voor het bewijs kunnen worden gebruikt.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich, overeenkomstig haar op schrift gestelde pleidooi, op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van een poging woningoverval. Zij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
De aangifte wordt onvoldoende ondersteund door andere bewijsmiddelen. Er zijn geen getuigenverklaringen of mutaties over telefonisch contact met de politie. Uit de camerabeelden kan worden opgemaakt dat de vier verdachten, waaronder verdachte, geprobeerd hebben in te breken maar op de vlucht zijn geslagen toen bleek dat de bewoner thuis was. De raadsvrouw refereert zich ten aanzien van de poging inbraak, mede gelet op de uitspraken in de zaken van de medeverdachten.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Feiten en omstandigheden
De rechtbank stelt de volgende feiten vast. Aangever werd in de nacht van 5 op 6 oktober 2016 rond 02:45 uur ’s nachts wakker in zijn woning aan [adres 2] omdat er werd aangebeld. Er stonden vier mannen voor de deur. Een van hen schreeuwde – toen duidelijk was geworden dat de aangever thuis was – dat aangever de deur open moest doen en dat hij ‘wit’ of ‘wiet’ had. De aangever heeft de deur niet geopend maar de politie gebeld. De vier mannen vertrokken maar kwamen ongeveer een half uur later weer terug. Zij probeerden de deur open te breken met een koevoet en schopten tegen de deur aan. De camerabeelden van de beveiligingscamera’s van het appartementencomplex worden door de politie bekeken. Meerdere verbalisanten herkennen verdachte als één van de personen die op de bewuste avond op de beelden te zien zijn.
Vaststaat naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte, samen met anderen, aanwezig was bij de woning aan [adres 2] . De volgende vraag is hoe hun aanwezigheid daar dient te worden gekwalificeerd.
3.3.2
Bewijsoverwegingen
Uit de aangifte blijkt dat de groep twee keer aan de deur is gekomen, waarbij de eerste keer werd geroepen en aangebeld en de tweede keer tegen de deur werd getrapt en getracht werd de deur te openen met een koevoet. De rechtbank kwalificeert deze feitelijkheden niet als een poging tot woninginbraak, maar als een poging tot woningoverval nu uit de beschreven gang van zaken duidelijk naar voren komt dat de daders, ook toen zij merkten dat de aangever thuis was, hebben doorgezet. Nadat zij de eerste keer bij de woning zijn geweest en hebben geroepen naar de aangever, zijn ze na enige tijd teruggekeerd en hebben ze geprobeerd de deur van de woning te forceren met breekgereedschap. Dit met het kennelijke doel naar binnen te gaan en iets te stelen, terwijl zij wisten dat er iemand in die woning aanwezig was. Gelet op de uiterlijke verschijningsvorm kunnen deze handelingen niet anders worden opgevat dan dat verdachten het risico op het (dreigen met het) gebruik van geweld tegen de bewoner(s) op de koop toe hebben genomen.
Het verweer van de raadsvrouw, dat zij enkel een voorverkenning deden, acht de rechtbank niet aannemelijk. De uiterlijke verschijningsvorm van de gedragingen van de verdachten (te weten: het met meerdere personen aankloppen, aanbellen en schreeuwen naar de aangever) duidt daar in zijn geheel niet op en past ook niet bij de mate van agressie die door de verdachten is geuit. In het bijzonder door tegen de aangever te roepen dat hij de deur open moest doen omdat verdachten dachten dat hij iets had wat zij kennelijk wilden hebben, dat zij zijn weggegaan en teruggekomen om vervolgens te proberen de deur te forceren. De aangever heeft die agressie ook opgemerkt en uitdrukkelijk benoemd in zijn aanvullende verklaring. De rechtbank heeft geen enkele reden om te twijfelen aan hetgeen aangever heeft verklaard bij de politie, mede omdat het steun vindt in belangrijke punten in het dossier. Kortom, onder de gegeven omstandigheden kan het niet anders dan dat sprake zou zijn van enige vorm van (bedreiging met) geweld naar de personen in de woning toe en dus van diefstal met geweld als het feit zou zijn voltooid. De rechtbank acht daarom de tenlastegelegde poging tot woningoverval bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op twee tijdstippen op 6 oktober 2016 te Amsterdam, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, omstreeks 02.48 uur en 03.36 uur, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen, uit een woning gelegen aan [adres 2] , goederen toebehorende aan [benadeelde partij] en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en die weg te nemen goederen onder hun bereik te brengen door middel van braak en welke poging diefstal door middel van braak telkens werd vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen voornoemde [benadeelde partij] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, welk geweld en bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte en zijn mededaders zich naar die woning hebben begeven en bij die woning hebben geschreeuwd: “Doe open, doe open, je hebt wit”, althans de woorden van gelijke aard en bij die woning hebben aangebeld en geschreeuwd dat voornoemde [benadeelde partij] open moest doen en zich met een koevoet naar die woning hebben begeven en de deur van die woning met die koevoet hebben getracht open te breken en tegen die deur van die woning hebben getrapt.

5.Strafbaarheid van de feiten

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht bij het bepalen van de strafmaat rekening te houden met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn mededaders schuldig gemaakt aan een poging tot diefstal met geweld. Hij is in de nacht van 5 oktober 2016, samen met anderen, naar een woning toegegaan waarbij onder dreigende omstandigheden woorden zijn geschreeuwd die erop gericht waren het slachtoffer ertoe te bewegen de deur van zijn woning te openen. Hij is kort daarna samen met de verdachten teruggegaan naar de woning en heeft geprobeerd met een koevoet de voordeur open te breken. De in de woning aanwezige bewoner heeft daarbij grote angsten uitgestaan, temeer nu hij in de woning verbleef met zijn hoogzwangere vrouw en twee kinderen. De rechtbank rekent dit verdachte zwaar aan, in het bijzonder omdat iemand zich samen met zijn gezin in zijn eigen woning bij uitstek veilig moet kunnen voelen, zodat een gevangenisstraf van enige duur op zijn plaats is.
Uit het op naam van verdachte staand Uittreksel Justitiële Documentatie van 2 mei 2019 blijkt dat verdachte recent voor een vermogensdelict, waarbij geweld gebruikt is, veroordeeld is. Dat weegt de rechtbank in strafverzwarende zin mee.
Bij de strafoplegging heeft de rechtbank het LOVS oriëntatiepunt voor woningoverval als uitgangspunt genomen.
Gelet op voornoemde omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om af te wijken van de eis van de officier van justitie.

8.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 3.136,74 (drieduizendhonderdzesendertig euro en vierenzeventig eurocent) aan materiële schadevergoeding en € 750 (zevenhonderdvijftig euro) aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
De raadsvrouw heeft zich ook op het standpunt gesteld dat de vordering niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. De gevorderde huur is onvoldoende onderbouwd, nu niet blijkt wie de huur heeft betaald. Ook de gevorderde eigen bijdrage met betrekking tot slaapmiddelen is onduidelijk, nu het volgens de bijlage een automatische incasso lijkt te zijn. Ook wat betreft de immateriële schadevergoeding dient de vordering niet-ontvankelijk te worden verklaard aangezien niet blijkt dat benadeelde partij psychische schade heeft opgelopen.
Materiële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij] zal in de vordering tot vergoeding van materiële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor de toewijzing van vordering benadeelde partijen is vereist dat tussen het strafbare feit en het gevraagde bedrag een rechtstreeks verband bestaat en dat de beoordeling van de vordering niet te veel (tijd) van het strafproces vergt.
Volgens de rechtbank is de schadepost ‘huur eigen woning’ echter te complex en zou de beoordeling daarvan het strafproces onevenredig belasten. De rechtbank begrijpt dat [benadeelde partij] en zijn gezin na het feit tijdelijk ergens anders moesten wonen. Daardoor is [benadeelde partij] woongenot ontnomen en dat is schade die voor vergoeding in aanmerking zou kunnen komen. Welk bedrag daaraan gekoppeld zou moeten worden, is een vraag die niet gemakkelijk kan worden beantwoord. In ieder geval kan niet zonder meer worden gezegd dat verdachte om die reden de huursom aan [benadeelde partij] zou moeten betalen. De rechtbank zal [benadeelde partij] daarom niet-ontvankelijk verklaren in dit deel van de vordering. De benadeelde partij kan de vordering alsnog bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Voor de schadeposten ‘digitale deurcamera’, ‘eigen risico zorgverzekering’ en ‘huurcommissie’ geldt dat deze schadeposten te ver verwijderd zijn van het strafbare feit. De wetgever heeft (in artikel 361 lid 2 sub b Wetboek van Strafvordering) bepaald dat kosten niet voor vergoeding in aanmerking komen als geen sprake is van een rechtstreeks verband. De rechtbank zal [benadeelde partij] daarom niet-ontvankelijk verklaren voor wat betreft deze onderdelen van de vordering.
Immateriële schade
De benadeelde partij [benadeelde partij] zal in de vordering tot vergoeding van immateriële schade niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank begrijpt uit de (aanvullende) aangifte en de slachtofferverklaring van [benadeelde partij] dat er bij hem en zijn gezin een zeer onveilig gevoel is ontstaan na de poging tot woningoverval. Uit de vordering volgt niet dat [benadeelde partij] psychisch letsel heeft opgelopen en dit is wel vereist om in aanmerking te komen voor vergoeding van schade op basis van aantasting van de persoon op andere wijze in de zin van artikel 106 van Boek 6 van het Burgerlijk Wetboek. De rechtbank zal [benadeelde partij] daarom ook niet-ontvankelijk verklaren in de immateriële schadevergoeding.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45, 63, 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot diefstal, vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
20 (twintig) maanden.
Beveelt dat een gedeelte van
6 (zes) maandenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de verdachte
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Verklaart benadeelde partij
[benadeelde partij] niet-ontvankelijkin de vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. E. van den Brink en J.W.P. van Heusden, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 juni 2019.
[...]