3.3Oordeel van de rechtbank
Ten aanzien van het vooronderzoek
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van onrechtmatig binnentreden of van een onrechtmatige doorzoeking van de woning waar verdachte verbleef.
De politie heeft in het proces-verbaal van bevindingen van 2 april 2019 de redenen uiteengezet waarom zij bij de woning aan [straatnaam] terecht zijn gekomen. De politie is overgegaan tot het verrichten van een onderzoek ten aanzien van deze woning, nadat zij een persoon naar binnen zagen gaan die enkele momenten daarvoor een gesprek had gehad met een persoon uit de top X/Albanese criminelen, bij een restaurant waar in het algemeen meer van dat soort ontmoetingen hebben plaatsgevonden. Uit dit onderzoek bleek dat in het complex aan [straatnaam] zich drie adressen bevinden waar geen personen staan ingeschreven. Voor één van die appartementen is een verklaarbare reden. Vervolgens wordt gekeken naar de andere twee adressen. Volgens buurtbewoners is sprake van steeds wisselende bezoekers bij de woning op nummer [nummer] , vermoedelijk Oost-Europese of Albanese mensen, en is de vrouw wiens naambordje bij de woning hangt in ieder geval nog nooit gezien. Die combinatie van factoren heeft er vervolgens voor gezorgd dat de politie op grond van artikel 3 Politiewet heeft gehandeld ter handhaving van de rechtsorde en heeft aangebeld bij de woning. Vervolgens heeft verdachte uitdrukkelijk toestemming gegeven aan de politie om de woning binnen te gaan en te kijken in de woning. De binnentreding is daarmee rechtmatig. In de woning worden door de politie meerdere opvallende dingen gezien, zoals een emmer met daarin handschoenen op het keukenblok, meerdere telefoons en dure spullen. Bovendien kwam één van de aanwezigen in de woning voor als subject in de doelgroep top X/criminele Albanezen. Verdachte heeft daarna desgevraagd toestemming gegeven om de woning te doorzoeken door het toestemmingsformulier, waarvan de inhoud hem helder is gemaakt, te ondertekenen. Dit maakt ook de doorzoeking rechtmatig.
Uit het voorgaande volgt dat geen sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a Sv. De verweren worden dus verworpen en de resultaten die het vooronderzoek heeft opgeleverd, mogen worden gebruikt voor het bewijs.
Ten aanzien van het witwassen
In de woning waar verdachte verbleef zijn drie geldbedragen aangetroffen:
- € 109.995,- in een sporttas, verstopt achter de plint onder het keukenblok in de keuken, bestaande uit 15 briefjes van € 100,-, 1726 briefjes van € 50,-, 1429 briefjes van € 20,- en 254 briefjes van € 5,-.
- € 1.450,- in de kast op de slaapkamer van de twee medeverdachten [familienaam] , bestaande uit briefjes van € 50,- en € 20,-.
- € 930,- in een portemonnee in een jaszak in de kast op de slaapkamer van medeverdachten [familienaam] , bestaande uit briefjes van € 50,-, € 20,-, € 10,- en € 5,-.
- € 445,- in de paarse portemonnee op het keukenblok, bestaande uit briefjes van 50,-,
€ 20,-, € 10,- en € 5,-.
Over de geldbedragen die in de kast, en in de portemonnees zijn aangetroffen het volgende. Verdachte ontkent dat dit geld van hem is en dat hij van de aanwezigheid hiervan op de hoogte was. De kast waarin twee van de bedragen werden aangetroffen, stond in de slaapkamer van medeverdachten [familienaam] . De rechtbank kan daarom niet vaststellen dat verdachte wist dat er geld in de kast en in de jaszak in de kast zat. De [familienaam] ’s hebben over de aangetroffen portemonnees verklaard dat deze van hen zijn. Er kan daarom niet worden vastgesteld dat verdachte deze voorhanden had. Verdachte zal daarom van de bedragen genoemd onder 2, 3 en 4 worden vrijgesproken.
De € 109.995,- is in een sporttas verstopt achter de plint onder het keukenblok aangetroffen. Verdachte zijn vingerafdrukken zijn aangetroffen op biljetten uit de sporttas. Verdachte heeft verklaard dat hij het geld heeft gezien en de sporttas achter de plint heeft verstopt. De rechtbank is van oordeel dat verdachte deze bedragen voorhanden heeft gehad, omdat hij er wetenschap van had en er ook over kon beschikken.
De rechtbank kan niet vaststellen dat het geld uit een specifiek misdrijf afkomstig is. Om toch tot een bewezenverklaring van witwassen te komen moet in dat geval sprake zijn van zodanige feiten en omstandigheden dat zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen. Als die situatie zich voordoet mag van de verdachte worden verwacht dat hij een verklaring geeft voor de (legale) herkomst van het geld. Zo’n verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn. Wordt zo’n verklaring gegeven dan is het aan het Openbaar Ministerie om die verklaring en de genoemde herkomst van het geld nader te onderzoeken.
Gelet op de hoogte en samenstelling van het contante geldbedrag in de sporttas en het aantreffen van dit geldbedrag in een woning waar ook PGP-telefoons, een kladblok met transactiegegevens en een geldtelmachine zijn aangetroffen en waar de drugshond is aangeslagen op meerdere plekken in de woning, vindt de rechtbank dat zonder meer sprake van een witwasvermoeden.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij het geld als vriendendienst een paar dagen in de woning zou bewaren. De verklaring van verdachte, dat het geld van een vriend zou zijn, die hij niet bij naam heeft willen noemen, wordt op geen enkele wijze onderbouwd en is als zodanig onvoldoende concreet en niet verifieerbaar.
De rechtbank komt bij gebrek aan een andere verklaring tot de conclusie dat het niet anders kan zijn dan dat het geld – middellijk of onmiddellijk – uit een misdrijf afkomstig is. Het is bij verdachte, zo heeft hij verklaard, niet opgekomen om vragen te stellen over de sporttas. Dit brengt met zich mee dat verdachte zich bewust is geweest van de aanmerkelijke kans dat het geld van misdrijf afkomstig was. Door de tas toch aan te nemen en te bewaren en zonder verdere vragen te stellen over de herkomst van het geld, heeft verdachte die aanmerkelijke kans bovendien aanvaard. Verdachte heeft zich daardoor schuldig gemaakt aan opzetwitwassen.
Verdachte zal worden vrijgesproken van het tenlastegelegde onderdeel medeplegen omdat uit het dossier niet blijkt dat sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking met een ander.
Ten aanzien van de voorbereidingshandelingen
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen verklaard dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van de handel in drugs. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Om tot een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen te komen zoals bedoeld in artikel 10a lid 1 sub 3 van de Opiumwet, dient te worden bewezen dat verdachte de betreffende voorwerpen, die bestemd zijn om het feit mee voor te bereiden, opzettelijk voorhanden heeft gehad. In de woning waar verdachte is aangehouden, en waar zich ook andere mensen bevonden, zijn in de keukenkastjes, en dus niet in het zicht, een weegschaal, bruine tape, vershoudfolie en een sealmachine aangetroffen. Verdachte heeft ontkend van de aanwezigheid van deze spullen op de hoogte te zijn geweest. De rechtbank oordeelt dat de enkele vaststelling dat die spullen bij verdachte in de woning zijn aangetroffen waar hij pas een korte tijd verbleef, onvoldoende is om te kunnen vaststellen dat verdachte zich bewust was van de aanwezigheid van deze goederen.
Dat er twee PGP-telefoons werden aangetroffen op het tv-meubel, en dus wel zichtbaar waren, maakt weliswaar dat verdachte deze telefoons voorhanden heeft gehad, maar vanwege het feit dat deze (legale) telefoons niet als zodanig zijn te herkennen, kunnen deze telefoons worden gezien als alledaagse spullen. Hetzelfde geldt voor de emmer met handschoenen die op het keukenblok stond. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte een ernstig vermoeden had moeten hebben dat die spullen bestemd waren tot het plegen van drugshandel gerelateerde feiten. Verdachte zal dan ook worden vrijgesproken van het onder 2 ten laste gelegde.