ECLI:NL:RBAMS:2019:5674

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 juli 2019
Publicatiedatum
1 augustus 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 3594
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake maatschappelijke opvang voor Colombiaanse verzoekers met een verblijfsdocument

Op 29 juli 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak tussen twee Colombiaanse verzoekers en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. De verzoekers, die sinds kort met hun minderjarige zusje in Nederland verblijven, hadden bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van hun aanvragen voor maatschappelijke opvang. Het college had hen eerder toegelaten tot crisisopvang van 19 juni tot 1 juli 2019, maar had hun aanvragen voor verdere opvang afgewezen op basis van het ontbreken van rechtmatig verblijf.

De verzoekers hebben de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, zodat zij tijdens de bezwaarfase crisisopvang konden ontvangen. Tijdens de zitting op 23 juli 2019 hebben de verzoekers, bijgestaan door hun gemachtigde, hun situatie toegelicht. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de verzoekers een sticker in hun paspoort hebben die duidt op verblijfsaantekeningen voor gemeenschapsonderdanen, wat zou kunnen wijzen op rechtmatig verblijf.

Desondanks heeft de voorzieningenrechter geoordeeld dat er geen aanleiding is om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoekers voldeden mogelijk niet aan de criteria voor maatschappelijke opvang, omdat uit het screeningsformulier bleek dat zij geen beperkte zelfredzaamheid vertoonden. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskosten of griffierecht toegewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3594

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 juli 2019 in de zaak tussen

[verzoeker 1] en [verzoeker 2] , te [woonplaats] , verzoekers

(gemachtigde: mr. T.F.W. Kouwenhoven),
en

het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, verweerder

(gemachtigde: [naam] ).
Partijen worden verder aangeduid als [verzoeker 1] en [verzoeker 2] en het college.

Procesverloop

Met de brief van 18 juni 2018 heeft het college [verzoeker 1] en [verzoeker 2] toegelaten tot de crisisopvang van 19 juni tot 1 juli 2019. Hiertegen hebben zij bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening verzocht.
Bij twee afzonderlijk besluiten van 9 juli 2019 heeft het college de aanvragen van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] voor maatschappelijke opvang jongvolwassenen afgewezen. Zij hebben tegen de besluiten bezwaar gemaakt. Zij hebben de voorzieningenrechter onder verwijzing naar het eerdere verzoek verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 juli 2019. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Ook waren aanwezig hun zusje [naam] , hun moeder [naam] , haar partner [naam] en de tolk Spaans [naam] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Aanleiding voor de aanvraag
2.1
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] zijn meerderjarig, zij hebben de Colombiaanse nationaliteit en zijn sinds kort met hun minderjarige zusje in Nederland. Hun moeder was al een tijd in Nederland bij haar partner, die de Spaanse nationaliteit heeft. Aanvankelijk hadden zij woonruimte in onderhuur. Dat is stukgelopen omdat de kinderen van de moeder erbij kwamen en de verhuurder daarvan niet op de hoogte was. Vervolgens hebben zij allemaal bij verweerder maatschappelijke opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) aangevraagd. De moeder, haar partner en het zusje verblijven inmiddels in door het college verstrekte maatschappelijke opvang.
2.2
De intakegesprekken met [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben plaatsgevonden op 1 juli 2019. Vervolgens heeft het college de besluiten van 9 juli 2019 genomen en de aanvragen afgewezen omdat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] geen rechtmatig verblijf hebben in de zin van artikel 8 onder a. t/m e. of l. van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). Het college heeft hiervoor verwezen naar artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
3.1
Op zitting is gebleken dat het verzoek om voorlopige voorziening alleen nog ziet op de besluiten van 9 juli 2019. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] verzoeken de voorzieningenrechter deze besluiten te schorsen en aan hen crisisopvang te verlenen gedurende de bezwaarfase.
3.2
[verzoeker 1] en [verzoeker 2] bestrijden dat zij geen rechtmatig verblijf zouden hebben. Zij hebben inmiddels bij de IND een aanvraag gedaan voor een verblijfsdocument op grond van het EU-recht. In hun paspoorten is de sticker “Verblijfsaantekeningen Gemeenschapsonderdanen” geplaatst.
3.3
De voorzieningenrechter stelt vast dat de sticker in het paspoort de sticker uit bijlage 7h van het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (VV 2000) is. Uit artikel 3.2, eerste lid en onder a. van het VV 2000 volgt dat uit dit document het rechtmatig verblijf, als bedoeld in artikel 8, onder e, van de Vw 2000, blijkt. Omdat [verzoeker 1] en [verzoeker 2] een dergelijke sticker in hun paspoort hebben, gaat de uitsluitingsgrond uit artikel 1.2.2, eerste lid, van de Wmo niet op. Er lijkt immers een rechtmatig verblijf te bestaan. Het college heeft weliswaar op de zitting bestreden dat er een verblijfsrecht zou bestaan omdat de IND nog niet over het verblijfsrecht heeft beslist, maar dat had het college dan bij de IND moeten navragen. Zoals het er nu voorstaat kan de weigering om opvang te verlenen vanwege het ontbreken van rechtmatig verblijf geen standhouden.
3.4
Desalniettemin ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om nu een voorziening te treffen. Op grond van artikel 4.5, eerste lid, aanhef en onder b, van de Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015, versie 2019, komt iemand immers slechts voor maatschappelijke opvang in aanmerking als hij beperkt zelfredzaam is op meerdere leefgebieden. Gelet op de persoonlijke omstandigheden van [verzoeker 1] en [verzoeker 2] is het zeer de vraag of dit bij hen het geval is. Uit het screeningformulier komt naar voren dat het hier om twee meerderjarige jonge mensen gaat, die in Columbia een beroepsopleiding hebben gevolgd en enkele maanden geleden om economische reden naar Nederland zijn gekomen. Verder is de voorzieningenrechter uit het screeningsformulier geen problematiek gebleken waaruit uit zou kunnen worden afgeleid dat sprake is van een beperkte zelfredzaamheid die moet leiden tot opvang. [verzoeker 1] en [verzoeker 2] hebben ook niks aangevoerd en geen stukken overgelegd waaruit blijkt dat sprake is van beperkte zelfredzaamheid. Het is dan ook maar zeer de vraag of zij voldoen aan de criteria voor opvang door het college.
4. Het verzoek zal daarom worden afgewezen. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding en evenmin voor een vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van R.E. Toonen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 29 juli 2019.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.