In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2019 uitspraak gedaan in een kort geding waarin de stichting Ymere vorderde om de huurster van een sociale huurwoning te ontruimen. De huurster, aangeduid als [gedaagde sub 1], werd beschuldigd van woonfraude omdat zij de woning niet zelf bewoonde en deze aan derden ter beschikking stelde. Ymere stelde dat [gedaagde sub 1] sinds december 2016 niet haar hoofdverblijf in de woning had en dat er meerdere andere personen op het adres ingeschreven stonden. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was dat [gedaagde sub 1] de woning structureel niet bewoonde en dat zij de huurovereenkomst had geschonden door de woning aan anderen in gebruik te geven. De voorzieningenrechter oordeelde dat de vordering tot ontruiming toewijsbaar was, omdat de tekortkomingen van [gedaagde sub 1] ernstig genoeg waren om de ontbinding van de huurovereenkomst te rechtvaardigen. De rechtbank heeft de gedaagden, waaronder [gedaagde sub 1], veroordeeld om binnen acht dagen de woning te ontruimen en de kosten van het geding te vergoeden.