In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 6 september 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, vennoten van een winkel in Amsterdam, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. De gemeente had eisers gelast om de exploitatie van hun winkel te staken, tenzij zij het assortiment, de presentatie en de reclame-uitingen aanpasten. Dit besluit volgde op constateringen van toezichthouders dat het assortiment van de winkel gericht was op dagjesmensen en toeristen, wat in strijd was met het bestemmingsplan en een voorbereidingsbesluit. Eisers hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, maar dit werd afgewezen.
De rechtbank heeft in haar overwegingen vastgesteld dat de gemeente een wettelijke grondslag had om handhavend op te treden. Eisers voerden aan dat er geen gedegen onderzoek was gedaan naar de winkelbehoefte en dat hun assortiment niet gericht was op toeristen. De rechtbank oordeelde echter dat het assortiment van eisers wel degelijk gericht was op toeristen, en dat de gemeente terecht had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat de last onder bestuursdwang duidelijk was en dat er geen sprake was van ongelijkheid in de handhaving ten opzichte van andere winkels.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van eisers ongegrond, waardoor de sluiting van de winkel gehandhaafd bleef. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor winkeleigenaren om zich aan bestemmingsplannen en voorbereidingsbesluiten te houden, en bevestigt de bevoegdheid van gemeenten om handhavend op te treden bij overtredingen.