ECLI:NL:RBAMS:2019:691

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 februari 2019
Publicatiedatum
4 februari 2019
Zaaknummer
C/13/658742 / KG ZA 18-1343 MW/MV
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verblijfrechten van Britse burgers in Nederland na de Brexit en informatievoorziening door de Nederlandse Staat

In deze zaak hebben vier Britse burgers die in Nederland wonen, de Staat der Nederlanden aangeklaagd in een kort geding. De eisers vorderden dat de Staat hen juiste informatie zou verstrekken over hun verblijfsrechten na de Brexit. De voorzieningenrechter heeft op 4 februari 2019 geoordeeld dat de eisers niet-ontvankelijk zijn in hun vorderingen. De rechtbank oordeelde dat de informatievoorziening door de Staat niet onrechtmatig was en dat de vreemdelingenrechter de aangewezen instantie is om te oordelen over de verblijfsrechten van de eisers. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, als Britse burgers, onzekerheid ervaren over hun rechten na de Brexit, maar dat deze onzekerheid niet voldoende is om de civiele rechter te laten oordelen. De rechtbank heeft de vorderingen van de eisers afgewezen en hen veroordeeld in de kosten van het geding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/658742 / KG ZA 18-1343 MW/MV
vonnis van 4 februari 2019
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij dagvaarding van 4 januari 2019,
advocaat mr. Chr.A. Alberdingk Thijm te Amsterdam,
tegen
DE STAAT DER NEDERLANDEN,
zetelend te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. E.H. Pijnacker Hordijk te Den Haag.

1.De procedure

Ter zitting van 14 januari 2019 hebben eisers, hierna ook te noemen [eiser 1] , [eiser 2] , [eiser 3] en [eiser 4] , gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Ter zitting hebben zij hun eis gewijzigd overeenkomstig de eveneens in kopie aan dit vonnis gehechte akte.
Gedaagde, hierna te noemen de Staat, heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen.
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. De Staat heeft tevens een conclusie van antwoord in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van eisers [eiser 1] , [eiser 2] en [eiser 3] met mr. Alberdingk Thijm en zijn kantoorgenoten mrs. J. van de Velde en E.J. Janssen;
aan de zijde van de Staat mr. [naam 1] (IND) en mr. [naam 2] (Ministerie van Buitenlandse zaken) met mr. Pijnacker Hordijk en zijn kantoorgenoten mrs. G.A. Dictus en M.M. van Asperen.
Ook was aanwezig L. Mitzman, tolk in de Engelse taal.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Partijen hebben ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter zo nodig algemene informatie uit de media over de Brexit, die is gepubliceerd tussen de dag van de zitting en de dag van het vonnis, bij het wijzen van het vonnis betrekt.

2.De feiten

2.1.
Eisers hebben de Britse nationaliteit en zijn woonachtig in Nederland.
2.2.
Op 29 maart 2017 heeft het Verenigd Koninkrijk (VK) als gevolg van de uitkomst van het zogenoemde Brexitreferendum de Europese Raad overeenkomstig artikel 50 lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) genotificeerd over zijn voornemen tot terugtrekking uit de Europese Unie (EU).
2.3.
Op 14 november 2018 hebben het VK en de EU een zogenoemd terugtrekkingsakkoord gesloten. Hierin zijn onder meer bepalingen opgenomen over de verblijfsrechten van Britten in Nederland en elders in de EU. Op grond van dit akkoord geldt tot 31 december 2020 een overgangsperiode waarin het EU-recht inzake vrij verkeer van EU-burgers voor Britse onderdanen onverkort van toepassing blijft. Ook na de overgangsperiode kunnen Britse onderdanen hun EU-rechten in de gastlidstaat blijven uitoefenen, mits die rechten gebaseerd zijn op levenskeuzes die vóór het eind van de overgangsperiode zijn gemaakt.
2.4.
Op 6 december 2018 heeft [eiser 1] een brief geschreven aan de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND). Hierin staat onder meer het volgende:
Sinds het Brexit besluit van het Verenigd Koninkrijk leef ik in onzekerheid over wat mijn rechten zullen zijn. Het proces naar, de vooruitzichten op en de voorwaarden van een terugtrekkingsakkoord zijn een grote warboel, zelfs nu er een concept akkoord ligt. Dat concept akkoord ontkent het recht van Britse burgers om vrij van een EU land naar het andere te reizen, hetgeen een verlies van volledige EU verblijfsrechten impliceert.Op de website van de IND staat dat Britten die door het akkoord worden beschermd in Nederland mogen blijven maar daarvoor wel een nieuwe verblijfsprocedure moeten doorlopen. Verder bericht de IND dat als er geen akkoord komt Nederland een “fatsoenlijke regeling” voor Britten in Nederland zal treffen waarvan de voorwaarden echter nog niet duidelijk zijn. Om hun verblijf in Nederland nu zeker te stellen adviseert IND Britten nationale vergunningen aan te vragen of Nederlander te worden.De informatie en het advies op de website van de IND is onduidelijk, onvolledig en, mijns inziens, onjuist.(…)Ik heb gebruik gemaakt van mijn rechten als burger van de Europese Unie. Deze rechten kunnen mij niet ontnomen worden. Dit is ook verdedigbaar op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over artikel 20 VWEU dat het EU burgerschap garandeert. De Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof te Amsterdam hebben bevestigd dat het Hof van Justitie antwoord zal moeten geven op de vraag of ik, als EU burger, mijn Europese burgerschapsrechten na de Brexit behoud. De informatie op de website van de IND is niet in overeenstemming met deze rechtspraak.Onjuist is dus de berichtgeving op de website van de IND onder andere dat:Het verblijfsrecht van Britten in Nederland (automatisch) vervalt na de Brexit datum van 29 maart 2019 of de einddatum van een eventuele transitieperiode op 31 december 2020;
(…)Ik verzoek u, en zo nodig sommeer ik u, deze onjuiste en onvolledige informatie en advies aan Britten over hun verblijfsrechten na een Brexit van de website van de IND en in overige informatieverstrekking over Brexit te verwijderen en Britten te informeren dat totdat het Hof van Justitie van de Europese Unie uitleg heeft gegeven over hun reis- en verblijfsrechten na Brexit:Nederland Britten hier onverkort zal laten verblijven op grond van hun verblijfsrecht ontleend aan hun EU burgerschap, zonder eisen of voorwaarden aan hun verblijfsrecht te stellen;(…)
2.5.
Op 10 december 2018 heeft de IND de ontvangst van de brief van [eiser 1] bevestigd en bericht dat uiterlijk 18 januari 2019 inhoudelijk op de brief zal worden gereageerd.
2.6.
Bij brief van 8 januari 2019 heeft de advocaat van de Staat de advocaat van eisers onder meer bericht dat op 7 januari 2019 op de website van de IND bekend is gemaakt wat de gevolgen zijn voor de verblijfspositie van in Nederland woonachtige Britten na de Brexit in het geval het terugtrekkingsakkoord niet in werking zal treden. Die informatie houdt – kort gezegd – in dat Britten die op 29 maart 2019 rechtmatig in Nederland verblijven ook bij een
no dealBrexit in Nederland kunnen blijven. Na een overgangsperiode die loopt tot 1 juli 2020 komen zij in aanmerking voor een nationale verblijfsvergunning indien zij voldoen aan dezelfde voorwaarden die gelden voor EU burgers. In de brief van 8 januari 2019 staat voorts:
Van een beweerdelijk onzekere situatie is voor uw cliënten geen sprake. Zij kunnen, óók in het geval geen terugtrekkingsakkoord wordt gesloten, in Nederland op basis van een nationale vergunning blijven wonen en werken conform de regels zoals die ook op dit moment voor EU-burgers gelden.Bij de brief zijn gevoegd de nieuwe informatie op de website van de IND, een aan alle in Nederland woonachtige Britse burgers te zenden brief en de brief die de Minister van Buitenlandse zaken over dit onderwerp heeft gestuurd aan de Tweede Kamer.
2.7.
Op 15 januari 2019 (derhalve na de zitting in dit kort geding) heeft het Britse Lagerhuis tegen het onder 2.3 genoemde terugtrekkingsakkoord gestemd.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen na wijziging van eis (waarin de vorderingen VI, VII, XI en XII kennelijk zijn weggevallen) het volgende:
PRIMAIR
In het geval de voorzieningenrechter voorshands zou oordelen dat een Brexit het EU-burgerschap, althans de daaraan verbonden reis- en verblijfsrechten, van Britten onverlet laat:
I. De Staat te gebieden de onjuiste en onvolledige informatieverschaffing aan eisers over hun verblijfsrechten in Nederland na de Brexit op de Brexit informatiepagina van de website van de IND, alsmede enige overige website van de rijksoverheid, waarop informatie over de Brexit wordt gegeven, te staken en gestaakt te houden, meer specifiek te staken en gestaakt te houden beweringen die ertoe strekken dat:
a. a) Britten in Nederland hun verblijfsrecht ontleend aan hun EU burgerschap slechts
behouden tot de Brexit datum van 29 maart 2019, althans tot de einddatum van een
overgangsperiode van 31december 2020 in het geval er een akkoord wordt gesloten en 1 juli 2020 in het geval er geen akkoord wordt gesloten;
b) Het verblijfsrecht van Britten in Nederland ontleend aan hun EU burgerschap door de Brexit (automatisch) vervalt;
c) Het verblijfsrecht van Britten in Nederland na de Brexit afhankelijk is van de inhoud van het terugtrekkingsakkoord of in het geval er geen akkoord wordt gesloten van de inhoud van de no deal regeling van de Nederlandse overheid;
d) Britten in Nederland op 29 maart 2019 Nederlander moeten zijn geworden of een geldige nationale vergunning voor onbepaalde tijd moeten hebben om ervoor te zorgen dat de Brexit geen invloed heeft op hun verblijfsstatus;
e) Britten in Nederland een nieuwe statusaanvraag moeten doen om na 29 maart 2019, althans na 31 december 2020 in het geval er een akkoord wordt gesloten en na 1 juli 2020 in het geval er geen akkoord wordt gesloten rechtmatig in Nederland te kunnen verblijven;
f) Britten in Nederland tussen 29 maart 2019 en 31 december 2020 door de IND zullen worden uitgenodigd om een aanvraag voor hun nieuwe verblijfsstatus te doen;
g) Britten in Nederland die in bezit zijn van een EU-verblijfsdocument, in het geval dat een akkoord wordt gesloten, dit document dienen in te wisselen voor een nieuw soort verblijfsdocument;
h) Britten in Nederland na de Brexit beperkt zijn in hun mogelijkheden voor gezinshereniging in Nederland met (toekomstige) familieleden en partners (getrouwd, geregistreerd en duurzame relaties), die buiten Nederland verblijven en geen EU nationaliteit hebben;
II. De Staat te gebieden juiste en volledige informatie en advies te verschaffen aan eisers over hun verblijfsrechten in Nederland na een Brexit op de Brexit informatiepagina van de website van de IND, alsmede enige overige website van de rijksoverheid, waarop informatie over de Brexit wordt gegeven, meer specifiek eisers te informeren dat:
a. a) Nederland de reis- en verblijfsrechten die Britten in Nederland hebben op grond van hun EU-burgerschap gegarandeerd in artikel 20 VWEU onverkort zal respecteren, beschermen en garanderen;
b) Nederland Britten niet zal verplichten om een nieuwe statusaanvraag te doen om na de Brexit rechtmatig in Nederland te mogen verblijven;
c) Britten ook geen andere Europese of nationale verblijfsvergunningen of de Nederlandse nationaliteit hoeven aan te vragen om hun rechtmatig verblijf in Nederland na Brexit alvast te verzekeren;
III. De Staat te gebieden het in I en II gevorderde eveneens in acht te nemen in overige informatievoorziening aan eisers over de Brexit, met name tijdens Brexit informatiebijeenkomsten en in de persoonlijke advisering door de IND;
IV. De Staat te gebieden de reis- en verblijfsrechten en het recht op privé- en
familieleven, voortvloeiende uit artikel 20 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU) en 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), van eisers na een Brexit te respecteren, beschermen en garanderen, zowel in het geval deze rechten niet in een terugtrekkingsakkoord worden gegarandeerd als in het geval er geen terugtrekkingsakkoord wordt gesloten, althans meer specifiek:
a. a) De Staat te gebieden eisers toe te staan na een Brexit onverkort in Nederland te verblijven op grond van hun verblijfsrecht ontleend aan hun EU burgerschap, zonder eisen of voorwaarden aan hun verblijfsrecht te stellen;
b) De Staat te verbieden eisers voor een rechtmatig verblijf in Nederland na een Brexit te verplichten een nieuwe statusaanvraag procedure te doorlopen;
c) Indien eisers na een Brexit voor enige periode elders in of buiten de EU verblijven, de Staat te gebieden eisers bij hun terugkomst op haar grondgebied toe te laten en te laten verblijven, zonder daaraan enige eisen of voorwaarden te stellen;
Een en ander (sub a-c) steeds zowel in het geval deze rechten niet in een terugtrekkingsakkoord worden gegarandeerd als in het geval er geen terugtrekkingsakkoord wordt gesloten;
V De Staat te gebieden aan eisers voor of na een Brexit op hun verzoek een bewijs te verstrekken, dat zij in Nederland een permanent verblijfsrecht hebben, ontleend aan hun EU burgerschap;
In het geval de voorzieningenrechter voorshands zou oordelen dat een Brexit tot gevolg heeft dat Britten het EU burgerschap en de daaraan verbonden rechten verliezen:
VIII. De Staat te gebieden juiste en volledige informatie en advies te verschaffen aan eisers over hun verblijfsrechten in Nederland na een Brexit op de Brexit informatiepagina van de website van de IND, alsmede enige overige website van de rijksoverheid, waarop informatie over Brexit wordt gegeven, meer specifiek eisers te informeren dat:
a. a) Nederland de reis- en verblijfsrechten die Britten in Nederland hebben op grond van hun EU-burgerschap, gegarandeerd in artikel 20 VWEU, na een Brexit niet zal beperken zonder dat een individuele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel heeft plaatsgevonden;
b) Nederland Britten in Nederland niet zal verplichten om een nieuwe statusaanvraag te doen om na de Brexit rechtmatig in Nederland te mogen verblijven, indien dit niet evenredig is;
Een en ander (sub a-b) steeds zowel in het geval deze rechten niet in een
terugtrekkingsakkoord worden gegarandeerd als in het geval er geen
terugtrekkingsakkoord wordt gesloten; en
c) Welke regeling de Staat voor Britten in Nederland precies zal treffen met betrekking tot hun verblijfsrechten, in het geval er geen akkoord komt;
IX. De Staat te gebieden het in VIII gevorderde eveneens in acht te nemen in overige informatievoorziening aan eisers over de Brexit, met name tijdens Brexit informatiebijeenkomsten en in de persoonlijke advisering door de IND;
X. De Staat te gebieden de reis- en verblijfsrechten en het recht op privé- en
familieleven, voortvloeiende uit artikel 20 VWEU en artikel 8 EVRM, van eisers na een Brexit niet te beperken zonder dat een individuele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel heeft plaatsgevonden, meer specifiek:
a. a) De Staat te verbieden eisers voor een rechtmatig verblijf in Nederland na een Brexit te verplichten een nieuwe statusaanvraag procedure te doorlopen;
b) Indien eisers na een Brexit voor enige periode elders in of buiten de EU verblijven, de Staat te gebieden eisers bij hun terugkomst op haar grondgebied toe te laten en te laten verblijven, zonder daaraan enige eisen of voorwaarden te stellen;
Een en ander (sub a-b) steeds zowel in het geval deze rechten niet in een terugtrekkingsakkoord worden gegarandeerd als in het geval er geen terugtrekkingsakkoord wordt gesloten;
c) De Staat te gebieden een regeling voor Britten in Nederland te treffen met
betrekking tot hun verblijfsrechten die voldoet aan het evenredigheidsbeginsel, in het geval er geen akkoord komt;
SUBSIDIAIR
XIII. De Staat te gelasten zodanige maatregelen te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht, in lijn met het hiervoor bedoelde, zodanig dat eisers volledig en juist worden geïnformeerd over hun verblijfsrechten na de Brexit en dat de reis- en verblijfsrechten en het recht op privé- en familieleven voortvloeiende uit artikel 20 VWEU en artikel 8 EVRM, van eisers worden gerespecteerd, beschermd en gegarandeerd;
PRIMAIR EN SUBSIDIAIR
XIV. De Staat te veroordelen in de kosten van dit geding, te vermeerderen met de nakosten, een en ander te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.2.
Eisers stellen hiertoe – samengevat weergegeven – dat hun EU-burgerschap bij de Brexit, zowel in de situatie beschreven in het akkoord van 14 november 2018 (zie 2.3) als in een
no dealsituatie, verloren zal gaan. Verlies van de reis- en verblijfsrechten verbonden aan het EU-burgerschap kan als een schending van artikel 8 EVRM worden aangemerkt. Dit is ook niet in overeenstemming met artikel 20 VWEU, waarin het EU-burgerschap is ingesteld. Verdedigbaar is immers dat het EU-burgerschap, althans de daaraan verbonden rechten, niet verloren gaat indien een lidstaat uit de EU treedt. Omdat artikel 20 VWEU niet als een
acte clairof een
acte éclairékan worden aangemerkt, heeft de nationale rechter de mogelijkheid en in sommige gevallen de verplichting, om over de uitleg van deze bepaling vragen te stellen aan het Hof van Justitie (HvJ) van de EU. Alleen dit hof kan de fundamentele vraag beantwoorden in hoeverre artikel 20 VWEU eraan in de weg staat dat het EU- burgerschap en de daaraan verbonden rechten van Britten vervallen door de Brexit. Verdedigbaar is dat het EU burgerschap niet automatisch vervalt en dat hiervoor een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel dient plaats te vinden. Volgens eisers gaat de Staat er ten onrechte vanuit dat zij na de Brexit hoe dan ook het EU-burgerschap als bedoeld in artikel 20 VWEU met de daaraan verbonden rechten verliezen. Dit brengt onzekerheid mee voor eisers, en andere Britten in Nederland, over hun rechtspositie.
Thans schiet de Staat tekort jegens eisers omdat geen actie wordt ondernomen om een einde te maken aan deze onzekerheid en omdat niets wordt gedaan om de schending van hun rechten te voorkomen. De informatie op de website van de IND is ondeugdelijk omdat de Staat daarin zijn onjuiste standpunt verwoordt. Voor de overheid geldt een zorgvuldigheidsplicht om juiste informatie te verstrekken, terwijl zij eisers juist op het verkeerde been zet. De Staat handelt hierdoor onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De civiele rechter is bevoegd om hierover te oordelen.
Reeds eerder is een kort geding gevoerd tegen de Staat door Britse burgers in Nederland over het behoud van hun rechten na de Brexit. Bij vonnis van 7 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:605) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bepaald dat prejudiciële vragen aan het HvJ EU moeten worden gesteld. Ondanks dat het gerechtshof Amsterdam het leeuwendeel van het vonnis van de voorzieningenrechter heeft onderschreven, is dit vonnis vernietigd bij arrest van 19 juni 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:2009).
Voor de vorderingen die eisers thans instellen is uitleg van artikel 20 VWEU vereist. Gelet hierop wordt de voorzieningenrechter verzocht voorafgaand aan de beoordeling van die vorderingen onderstaande prejudiciële vragen (die reeds zijn geformuleerd in het vonnis van 7 februari 2018) aan het HvJ EU te stellen en dit hof te verzoeken deze kwestie in een spoedprocedure te behandelen.
Vraag 1
Leidt de terugtrekking van het VK uit de EU tot een van rechtswege intredend verval van het EU-burgerschap van de Britse onderdanen en daarmee tot een verval van de aan dat EU-burgerschap te ontlenen rechten en vrijheden, indien en voor zover in de onderhandelingen tussen de Europese Raad en het VK niet anders wordt overeengekomen?
Vraag 2Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, dienen dan voorwaarden of beperkingen te worden gesteld aan het behoud van de aan het EU-burgerschap te ontlenen rechten en vrijheden?
Eisers hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen omdat de Brexit op 29 maart 2019 een feit zal zijn. Dit belang is niet minder groot nadat de Staat de informatie op de website van de IND op 7 januari 2019 heeft aangepast (zie 2.6). De “fatsoenlijke oplossing” die de Minister van Buitenlandse zaken in zijn brief aan de Tweede Kamer heeft gepresenteerd, gaat er nog steeds ten onrechte vanuit dat de in Nederland wonende Britten na een Brexit hun EU-burgerschap verliezen, terwijl alleen het HvJ EU deze vraag kan beantwoorden. Voor eisers is met name nog steeds onduidelijk of zij in de toekomst voor langere tijd buiten Nederland kunnen verblijven en daarna weer naar Nederland kunnen terugkeren.
3.3.
De Staat heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het verweer van de Staat, zoals opgenomen in de Conclusie van Antwoord, dat de voorzieningenrechter van deze rechtbank niet relatief bevoegd is om van dit geschil kennis te nemen, is ter zitting niet gehandhaafd.
4.2.
Het meest verstrekkende verweer van de Staat is dat eisers niet-ontvankelijk zijn bij de civiele rechter. De Staat heeft hiertoe het volgende aangevoerd. Het verblijfsrecht van eisers is geregeld in de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). In artikel 72 lid 3 Vw 2000 is bepaald dat voor een vreemdeling niet alleen beroep openstaat tegen een jegens hem door een bestuursorgaan gegeven beschikking, maar ook tegen een door een bestuursorgaan jegens hem verrichte rechtens relevante (feitelijke) handeling. Achtergrond hiervan is dat de wetgever heeft beoogd de rechtsbescherming van vreemdelingen bij uitsluiting op te dragen aan de bestuursrechter (de vreemdelingenrechter), een en ander ter voorkoming van tegenstrijdige rechtspraak. Ook de Hoge Raad heeft in een reeks van arresten geoordeeld dat de vreemdelingenrechter uitputtende en adequate rechtsbescherming biedt en dat voor aanvullende rechtsbescherming door de civiele rechter geen plaats is, aldus de Staat.
4.3.
Eisers hebben hiertegen ingebracht dat zij wel ontvankelijk zijn bij de civiele rechter omdat deze zaak in de eerste plaats gaat om de informatieverstrekking door de overheid. Dit is een feitelijk handelen, waartegen geen bestuursrechtelijke weg openstaat. De civiele rechter moet beoordelen of het verstrekken van onjuiste of onvolledige informatie onrechtmatig is en schade heeft veroorzaakt. Een procedure bij de vreemdelingenrechter vormt voor eisers geen effectief rechtsmiddel, omdat na het doorlopen daarvan hun EU-burgerschapsrechten al geschonden zijn. Ook in de eerdere ‘Brexitprocedure’ heeft het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2018:2009) alle eisers op één na ontvankelijk geacht. Artikel 72 Vw 2000 biedt eisers op dit moment geen grond voor een ingang naar de bestuursrechter. Dit artikel ziet met name op uitzettingen, en dat is in deze zaak niet aan de orde, aldus eisers.
4.4.
De vorderingen onder IV, V en X van het petitum (zie onder 3.1 van dit vonnis) houden – kort gezegd – in een gebod aan de Staat om de reis- en verblijfsrechten van eisers te respecteren en te garanderen, aan eisers een bewijs te verschaffen dat zij een permanent verblijfsrecht in Nederland hebben, dan wel een gebod aan de Staat om de reis- en verblijfsrechten van eisers niet te beperken zonder een individuele toetsing aan het evenredigheidsbeginsel. Vordering XIII houdt onder meer in dat de Staat wordt gelast maatregelen te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht, zodanig dat de reis- en verblijfsrechten en het recht op privé- en familieleven voortvloeiende uit artikel 20 VWEU en artikel 8 EVRM, van eisers worden gerespecteerd, beschermd en gegarandeerd. Deze vier vorderingen houden direct verband met de verblijfsstatus van eisers in Nederland. Uit de brief van 8 januari 2019 van de advocaat van de Staat (zie 2.6) blijkt dat alle in Nederland woonachtige Britten, dus ook eisers, vóór 29 maart 2019 een brief van de IND ontvangen waarin – kort gezegd – is opgenomen dat Britten vanaf 29 maart 2019 niet langer EU-burgers zijn, dat zij al hun rechten houden gedurende de overgangsperiode en dat zij daarna in aanmerking komen voor een nationale verblijfsvergunning. Voorshands is deze brief van 8 januari 2019, evenals de nog door eisers van de IND te ontvangen brief, aan te merken als een door de Staat jegens eisers als vreemdelingen verrichte rechtens relevante handeling. Indien eisers het niet eens zijn met de inhoud van deze brief, omdat zij menen dat hun rechten verderstrekkend zijn dan in de brief is opgenomen, dan biedt artikel 72 lid 3 Vw 2000 hun de mogelijkheid hiertegen in bezwaar en beroep te komen. Ten aanzien van de vorderingen IV, V, X en XIII voor zover hiervoor aangehaald, geldt dan ook dat eisers niet-ontvankelijk zijn in dit kort geding. De vreemdelingenrechter is bij uitstek aangewezen om eisers hierin rechtsbescherming te bieden.
4.5.
Dit ligt voorshands hetzelfde bij de vorderingen I tot en met III, VIII en IX, die zien op een juiste informatievoorziening door de Staat en die zijn gegrond op een door de Staat gepleegde beweerde onrechtmatige daad (en ook bij vordering XIII, voor zover daarin is gevorderd de Staat te gelasten maatregelen te treffen die de voorzieningenrechter in goede justitie geraden acht, zodanig dat eisers volledig en juist worden geïnformeerd over hun verblijfsrechten na de Brexit). In wezen wensen eisers met het instellen van deze vorderingen een oordeel te verkrijgen (door middel van een prejudiciële verwijzing naar het HvJ EU) over hun verblijfspositie in Nederland. Eisers vertrouwen duidelijk niet op de juistheid en volledigheid van de informatie op de website van de IND en het is niet aannemelijk dat zij als gevolg van (beweerde) onjuiste informatie schade (dreigen te) lijden. Eisers streven met het instellen van deze vorderingen klaarblijkelijk geen ander belang na dan het ter discussie stellen van de juistheid van de rechtsopvatting over artikel 20 VWEU die aan de publicatie op de website van de IND ten grondslag ligt, zulks met het oog op de vaststelling van hun toekomstige rechtspositie als vreemdeling na een ‘harde’ Brexit (voordat hun bestaande verblijfsrecht volgens de Staat ten einde loopt). Dit vormt onvoldoende grond om de civiele rechter rechtsbescherming te laten bieden. De door eisers gestelde burgerrechtelijke grondslag van de vorderingen (onrechtmatige daad), is daarom onvoldoende om de bevoegdheid van de burgerlijke rechter aan te nemen. Vergelijk hiervoor het arrest van de Hoge Raad van 16 juni 2017 in de zaak rederij Volendam-Marken/ gemeente Waterland (ECLI:NL:HR:2017:1103). Eisers zijn dan ook ten aanzien van de hier besproken vorderingen eveneens niet-ontvankelijk in dit kort geding.
4.6.
Bij deze uitkomst dienen eisers te worden veroordeeld in de kosten van dit kort geding, gevallen aan de zijde van de Staat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verklaart eisers niet-ontvankelijk in hun vorderingen,
5.2.
veroordeelt eisers in de kosten van dit geding, tot op heden aan de zijde van de Staat begroot op € 639,- aan griffierecht en € 980,- aan salaris advocaat,
5.3.
verklaart deze kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M. Veraart, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 4 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MV