Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
1.[eiser 1] ,
[eiser 2],
[eiser 3],
[eiser 4],
1.De procedure
Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht. De Staat heeft tevens een conclusie van antwoord in het geding gebracht.
Ter zitting waren aanwezig:
Ook was aanwezig L. Mitzman, tolk in de Engelse taal.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen. Partijen hebben ermee ingestemd dat de voorzieningenrechter zo nodig algemene informatie uit de media over de Brexit, die is gepubliceerd tussen de dag van de zitting en de dag van het vonnis, bij het wijzen van het vonnis betrekt.
2.De feiten
Sinds het Brexit besluit van het Verenigd Koninkrijk leef ik in onzekerheid over wat mijn rechten zullen zijn. Het proces naar, de vooruitzichten op en de voorwaarden van een terugtrekkingsakkoord zijn een grote warboel, zelfs nu er een concept akkoord ligt. Dat concept akkoord ontkent het recht van Britse burgers om vrij van een EU land naar het andere te reizen, hetgeen een verlies van volledige EU verblijfsrechten impliceert.Op de website van de IND staat dat Britten die door het akkoord worden beschermd in Nederland mogen blijven maar daarvoor wel een nieuwe verblijfsprocedure moeten doorlopen. Verder bericht de IND dat als er geen akkoord komt Nederland een “fatsoenlijke regeling” voor Britten in Nederland zal treffen waarvan de voorwaarden echter nog niet duidelijk zijn. Om hun verblijf in Nederland nu zeker te stellen adviseert IND Britten nationale vergunningen aan te vragen of Nederlander te worden.De informatie en het advies op de website van de IND is onduidelijk, onvolledig en, mijns inziens, onjuist.(…)Ik heb gebruik gemaakt van mijn rechten als burger van de Europese Unie. Deze rechten kunnen mij niet ontnomen worden. Dit is ook verdedigbaar op basis van de rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie over artikel 20 VWEU dat het EU burgerschap garandeert. De Voorzieningenrechter van de rechtbank Amsterdam en het gerechtshof te Amsterdam hebben bevestigd dat het Hof van Justitie antwoord zal moeten geven op de vraag of ik, als EU burger, mijn Europese burgerschapsrechten na de Brexit behoud. De informatie op de website van de IND is niet in overeenstemming met deze rechtspraak.Onjuist is dus de berichtgeving op de website van de IND onder andere dat:Het verblijfsrecht van Britten in Nederland (automatisch) vervalt na de Brexit datum van 29 maart 2019 of de einddatum van een eventuele transitieperiode op 31 december 2020;
no dealBrexit in Nederland kunnen blijven. Na een overgangsperiode die loopt tot 1 juli 2020 komen zij in aanmerking voor een nationale verblijfsvergunning indien zij voldoen aan dezelfde voorwaarden die gelden voor EU burgers. In de brief van 8 januari 2019 staat voorts:
Van een beweerdelijk onzekere situatie is voor uw cliënten geen sprake. Zij kunnen, óók in het geval geen terugtrekkingsakkoord wordt gesloten, in Nederland op basis van een nationale vergunning blijven wonen en werken conform de regels zoals die ook op dit moment voor EU-burgers gelden.Bij de brief zijn gevoegd de nieuwe informatie op de website van de IND, een aan alle in Nederland woonachtige Britse burgers te zenden brief en de brief die de Minister van Buitenlandse zaken over dit onderwerp heeft gestuurd aan de Tweede Kamer.
3.Het geschil
PRIMAIR
b) Het verblijfsrecht van Britten in Nederland ontleend aan hun EU burgerschap door de Brexit (automatisch) vervalt;
no dealsituatie, verloren zal gaan. Verlies van de reis- en verblijfsrechten verbonden aan het EU-burgerschap kan als een schending van artikel 8 EVRM worden aangemerkt. Dit is ook niet in overeenstemming met artikel 20 VWEU, waarin het EU-burgerschap is ingesteld. Verdedigbaar is immers dat het EU-burgerschap, althans de daaraan verbonden rechten, niet verloren gaat indien een lidstaat uit de EU treedt. Omdat artikel 20 VWEU niet als een
acte clairof een
acte éclairékan worden aangemerkt, heeft de nationale rechter de mogelijkheid en in sommige gevallen de verplichting, om over de uitleg van deze bepaling vragen te stellen aan het Hof van Justitie (HvJ) van de EU. Alleen dit hof kan de fundamentele vraag beantwoorden in hoeverre artikel 20 VWEU eraan in de weg staat dat het EU- burgerschap en de daaraan verbonden rechten van Britten vervallen door de Brexit. Verdedigbaar is dat het EU burgerschap niet automatisch vervalt en dat hiervoor een toetsing aan het evenredigheidsbeginsel dient plaats te vinden. Volgens eisers gaat de Staat er ten onrechte vanuit dat zij na de Brexit hoe dan ook het EU-burgerschap als bedoeld in artikel 20 VWEU met de daaraan verbonden rechten verliezen. Dit brengt onzekerheid mee voor eisers, en andere Britten in Nederland, over hun rechtspositie.
Thans schiet de Staat tekort jegens eisers omdat geen actie wordt ondernomen om een einde te maken aan deze onzekerheid en omdat niets wordt gedaan om de schending van hun rechten te voorkomen. De informatie op de website van de IND is ondeugdelijk omdat de Staat daarin zijn onjuiste standpunt verwoordt. Voor de overheid geldt een zorgvuldigheidsplicht om juiste informatie te verstrekken, terwijl zij eisers juist op het verkeerde been zet. De Staat handelt hierdoor onrechtmatig in de zin van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De civiele rechter is bevoegd om hierover te oordelen.
Reeds eerder is een kort geding gevoerd tegen de Staat door Britse burgers in Nederland over het behoud van hun rechten na de Brexit. Bij vonnis van 7 februari 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:605) heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank bepaald dat prejudiciële vragen aan het HvJ EU moeten worden gesteld. Ondanks dat het gerechtshof Amsterdam het leeuwendeel van het vonnis van de voorzieningenrechter heeft onderschreven, is dit vonnis vernietigd bij arrest van 19 juni 2018 (ECLI:NL:GHAMS:2018:2009).
Voor de vorderingen die eisers thans instellen is uitleg van artikel 20 VWEU vereist. Gelet hierop wordt de voorzieningenrechter verzocht voorafgaand aan de beoordeling van die vorderingen onderstaande prejudiciële vragen (die reeds zijn geformuleerd in het vonnis van 7 februari 2018) aan het HvJ EU te stellen en dit hof te verzoeken deze kwestie in een spoedprocedure te behandelen.
Vraag 2Indien het antwoord op de eerste vraag ontkennend luidt, dienen dan voorwaarden of beperkingen te worden gesteld aan het behoud van de aan het EU-burgerschap te ontlenen rechten en vrijheden?
Eisers hebben een spoedeisend belang bij hun vorderingen omdat de Brexit op 29 maart 2019 een feit zal zijn. Dit belang is niet minder groot nadat de Staat de informatie op de website van de IND op 7 januari 2019 heeft aangepast (zie 2.6). De “fatsoenlijke oplossing” die de Minister van Buitenlandse zaken in zijn brief aan de Tweede Kamer heeft gepresenteerd, gaat er nog steeds ten onrechte vanuit dat de in Nederland wonende Britten na een Brexit hun EU-burgerschap verliezen, terwijl alleen het HvJ EU deze vraag kan beantwoorden. Voor eisers is met name nog steeds onduidelijk of zij in de toekomst voor langere tijd buiten Nederland kunnen verblijven en daarna weer naar Nederland kunnen terugkeren.