Beoordeling in conventie en reconventie
7. Het verzet is tijdig en op de juiste wijze ingesteld, zodat [opposant] in zijn verzet kan worden ontvangen.
8. Gelet op het door Ymere gestelde onrechtmatig gebruik van het gehuurde door [opposant] en de schaarste op de sociale woningmarkt in Amsterdam, is het spoedeisend belang gegeven.
9. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Ymere in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Bij de beoordeling van een vordering tot ontruiming in kort geding is van belang dat ontruiming van een woning een vergaande maatregel is, die diep ingrijpt in het woonrecht en bovendien in de praktijk vaak tot onomkeerbare gevolgen leidt. Terughoudendheid is daarom op zijn plaats.
Primaire grond: buitengerechtelijke ontbinding ex artikel 7:231 lid 2 BW
10. Vaststaat dat de burgemeester van Amsterdam op 2 mei 2019 het gehuurde op grond van artikel 174a van de Gemeente wet voor een periode van drie maanden heeft gesloten vanwege een ernstige aantasting van de openbare orde. Daarmee is voldaan aan de criteria van artikel 7:231 lid 2 BW en staat tevens vast dat de verhuurder de huurovereenkomst in beginsel buitengerechtelijk kon ontbinden. Voor een rechtsgeldig beroep op de buitengerechtelijke ontbinding op grond van artikel 7:231 lid 2 BW is, anders dan [opposant] heeft aangevoerd, niet vereist dat het sluitingsbevel onherroepelijk is geworden. Reeds daarom komt de door [opposant] gevorderde vernietiging van de buitengerechtelijke ontbinding, daargelaten dat sprake is van een declaratoir, niet voor toewijzing in aanmerking.
11. Vervolgens dient de vraag te worden beantwoord of de bodemrechter in de gegeven omstandigheden het beroep van Ymere op de buitengerechtelijke ontbinding naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zal achten, zoals [opposant] heeft aangevoerd. Hierbij spelen de volgende omstandigheden een rol. De zoon van [opposant] is veroordeeld voor het in het bezit hebben van de in de kelderbox aangetroffen grondstoffen voor explosieven. [opposant] is niet als verdachte aangemerkt in deze strafzaak. [opposant] was in [land] ten tijde van de huiszoeking waarbij deze stoffen zijn aangetroffen. Voorshands is er dan ook geen reden om te veronderstellen dat [opposant] wetenschap had van de aanwezigheid van deze stoffen in de kelderbox. De enkele omstandigheid dat sprake is van een vader-zoon relatie is, anders dan Ymere stelt, onvoldoende om bekendheid van [opposant] met de activiteiten van zijn zoon te kunnen aannemen.
12. In dit kort geding is verder onvoldoende komen vast te staan dat [opposant] niet zijn hoofdverblijf had in het gehuurde. [opposant] heeft aangevoerd dat hij al meer dan 50 jaar in Nederland woont en heeft gewerkt. Uit het paspoort van [opposant] blijkt dat hij vanaf 2015 in toenemende mate in [land] heeft verbleven, met name in 2018 en 2019. Het ging daarbij echter steeds om periodes van een maximaal drie weken, met uitzondering van de periode dat het gehuurde op grond van het sluitingsbevel was gesloten. Toen is [opposant] bij gebreke van een alternatief adres voor een langere periode in [land] bij zijn zus gebleven. [opposant] heeft aangevoerd dat hij geregeld naar [land] ging voor medische behandelingen aan zijn benen waarvoor in Nederland geen oplossing kon worden gevonden. [opposant] heeft verder, met onderbouwing van kassabonnen van de aankoop van schildersmaterialen en andere klusmaterialen en foto’s, aangevoerd dat het gehuurde zo goed als leeg was omdat hij het heeft laten schilderen. De goederen uit het gehuurde waren daarom opgeslagen op het balkon en in de kelderbox. Op 5 september 2019 is de sleutel van het gehuurde weer aan [opposant] ter beschikking gesteld. Hij heeft toen samen met een vriend het gehuurde weer voor het eerst betreden en direct foto’s gemaakt die, volgens hem, de inrichting van het gehuurde weergeven zoals die ook was ten tijde van de huiszoeking. Op deze foto’s zijn meubels – zoals banken, bedden en een bureau – in de woning en schilders- en klusbenodigdheden op het balkon waarneembaar. Tevens valt op dat de keuken is ingericht met keukengerei en levensmiddelen. [opposant] heeft verder een groot aantal bankafschriften in het geding gebracht waaruit valt te af te leiden dat vanaf zijn bankrekening in 2018 en 2019 regelmatig pinbetalingen in Amsterdam hebben plaatsgevonden. [opposant] heeft voorts aangevoerd dat hij als vrijwilliger werkt bij een bakkerij die op 15 minuten fietsafstand van het gehuurde ligt. Daartegenover heeft Ymere een beroep gedaan op het proces-verbaal van doorzoeking waarin is geconstateerd dat de woning nagenoeg leeg was. Het proces-verbaal maakt geen melding van de aanwezigheid of doorzoeking van het balkon, hetgeen valt te verklaren door het feit dat de doorzoeking was gericht op de aanwezigheid van explosieve stoffen waarvan niet aannemelijk is dat deze zich op het balkon bevinden. Gelet daarop kan niet worden uitgesloten dat het proces-verbaal op dit punt mogelijk niet volledig is. Ook de verklaring van de zoon van [opposant] bij de rechter-commissaris is genuanceerder dan Ymere doet voorkomen. De zoon van [opposant] heeft namelijk niet alleen verklaard dat sprake was van een leegstaande woning, maar ook dat zijn ouders in Nederland wonen en dat zijn vader op vakantie was in [land] . Tevens heeft hij verklaard dat hij woonachtig is bij zijn moeder. Op grond van het voorgaande kan er voorshands niet van uit worden gegaan dat [opposant] zijn hoofdverblijf niet in het gehuurde had. Een nader onderzoek lijkt aangewezen, maar daarvoor is in dit kort geding geen ruimte.
13. Voornoemde omstandigheden in onderlinge samenhang beschouwd – waarbij tevens acht wordt geslagen op het feit dat aan de sluiting van de woning een eenmalig incident ten grondslag is gelegd, op het feit dat door de aanwezigheid van de in de kelderbox aangetroffen stoffen geen sprake was van direct ontploffingsgevaar en het belang van [opposant] bij voortzetting van de huurovereenkomst als dat zijn hoofdverblijf is – maken dat niet onaannemelijk wordt geacht dat de bodemrechter het beroep van Ymere op de buitengerechtelijke ontbinding van de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zal achten. De door Ymere gevorderde ontruiming is op de primaire grond dan ook niet toewijsbaar.
Subsidiaire grond: ontbinding op grond van slecht huurderschap/geen hoofdverblijf in het gehuurde
14. Ymere stelt subsidiair dat het voorhanden hebben van de in de kelderbox aangetroffen explosieve stoffen kwalificeert als slecht huurderschap. [opposant] is daarvoor op grond van artikel 7:219 BW verantwoordelijk.
15. De kantonrechter stelt voorop dat uit artikel 7:219 BW volgt dat [opposant] aansprakelijk is voor gedragingen van hen die met zijn goedvinden het gehuurde gebruiken of zich met zijn goedvinden daarop bevinden. Dit artikel vestigt een risicoaansprakelijkheid voor alle gedragingen van personen die zich met goedvinden van de huurder in of rond het gehuurde aanwezig zijn. Als er geen schade is toegebracht aan het gehuurde door die gedragingen, is beslissend of de huurder zich in het licht van die gedragingen zelf als een goed huurder heeft gedragen. Bij de beantwoording van deze vraag moeten alle omstandigheden van het geval worden meegenomen, waaronder de vraag of er een voldoende verband bestaat tussen die gedragingen en het gebruik van het gehuurde. Daarvan is in elk geval sprake indien de huurder van (het voornemen tot) die gedragingen op de hoogte was, of daarmee ernstig rekening had te houden, maar heeft nagelaten de in verband daarmee redelijkerwijs van hem te verlangen maatregelen te treffen (ECLI:NL:HR:2007:AZ8743). 16. De omstandigheid dat artikel 7:219 BW een aansprakelijkheid van de huurder vestigt voor een tekortkoming die hij niet zelf heeft bewerkstelligd, brengt mee dat het ontbreken van wetenschap in dat verband, indien aannemelijk, kan worden meegewogen bij de beoordeling van de vraag of de tekortkoming de ontbinding rechtvaardigt (ECLI:NL:HR:2009:BH2952). 17. Ymere heeft in dit verband betoogd dat [opposant] er onvoldoende op heeft toegezien dat de gedragingen van zijn zoon achterwege bleven. In dit verband is van belang dat de stoffen in de kelderbox zijn aangetroffen toen [opposant] in [land] verbleef. [opposant] heeft de sleutels van het gehuurde aan zijn zoon heeft gegeven om gedurende zijn afwezigheid te kunnen zorgen voor zijn post en zijn woning. Nu er voorshands onvoldoende aanwijzingen zijn om te veronderstellen dat [opposant] wetenschap had van de aanwezigheid van grondstoffen voor explosieven in de kelderbox of dat [opposant] moest vermoeden dat zijn zoon zich daarmee bezig hield, valt zonder nadere toelichting niet in te zien hoe [opposant] in dit verband een verwijt kan worden gemaakt. Bij deze stand van zaken en gelet op hetgeen hiervoor bij 10. tot en met 13. reeds is overwogen ten aanzien van het hoofdverblijf van [opposant] , is onvoldoende aannemelijk dat de bodemrechter zal oordelen dat sprake is van tekortkomingen die de ontbinding van de huurovereenkomst rechtvaardigen. Op de gevolgen daarvan kan in dit kort geding dan ook niet worden vooruit gelopen. De door Ymere gevorderde ontruiming is op de subsidiaire grond evenmin toewijsbaar.
Huurtermijnen van 5 april 2019 tot 5 september 2019
18. [opposant] stelt dat hij in deze periode als gevolg van de woningsluiting geen woongenot heeft gehad. De woning is weliswaar weer vrijgegeven op 2 augustus 2019, maar Ymere heeft dat niet aan [opposant] laten weten. Indien Ymere dat wel had gedaan, had [opposant] reeds een maand eerder weer gebruik kunnen maken van het gehuurde.
19. De oorzaak van de woningsluiting en het niet hebben van het huurgenot ligt in de risicosfeer van [opposant] . Dat geldt ook voor het feit dat hij het huurgenot al weer had kunnen hebben vanaf begin augustus 2019. [opposant] had zelf contact kunnen onderhouden met de gemeente en de sleutel bij de gemeente kunnen ophalen. Dat hij dat niet heeft gedaan, komt voor zijn rekening. De vordering zal worden afgewezen.
20. Ymere wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten in conventie belast, met uitzondering van de kosten van de verzetdagvaarding. De kosten daarvan komen voor rekening en risico van [opposant] . [opposant] wordt als de in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten in reconventie belast. Gelet op de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, worden deze begroot op nihil.