In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 oktober 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een direct omwonende, en het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van een verzoek om een scheepswerf als gemeentelijk monument aan te wijzen. Het college verklaarde het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk, omdat zij niet als belanghebbende in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) werd beschouwd. Eiseres was van mening dat zij wel belanghebbende was, omdat zij als omwonende betrokken was bij het besluitvormingsproces en de cultuurhistorische waarde van de werf wilde beschermen.
De rechtbank oordeelde dat eiseres niet als belanghebbende kon worden aangemerkt, omdat volgens vaste rechtspraak alleen eigenaren of zakelijk gerechtigden van een object belanghebbenden zijn bij een besluit tot aanwijzing als monument. De rechtbank concludeerde dat het college terecht had geoordeeld dat eiseres niet-ontvankelijk was in haar bezwaar. De rechtbank ging niet in op de inhoudelijke gronden van het beroep, omdat het beroep ongegrond werd verklaard. Eiseres kreeg geen gelijk en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.