ECLI:NL:RBAMS:2019:7786

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 oktober 2019
Publicatiedatum
18 oktober 2019
Zaaknummer
13/102445-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor poging tot doodslag met mes in Amsterdam

Op 18 oktober 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 april 2019 in Amsterdam een poging tot doodslag heeft gepleegd. De verdachte heeft het slachtoffer, [aangever], met een mes in de hals gestoken. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gevoerd op 8 augustus en 4 oktober 2019, waarbij de officier van justitie, mr. C.J. Cnossen, de vordering heeft ingediend. De verdachte ontkende de beschuldigingen, maar de rechtbank heeft op basis van getuigenverklaringen en politie-informatie vastgesteld dat de verdachte het letsel heeft veroorzaakt. De rechtbank oordeelde dat de gedraging van de verdachte een poging tot doodslag oplevert, omdat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat het slachtoffer zou komen te overlijden door de snijdende beweging met het mes.

De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Bij de strafoplegging is rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn verleden met verslavingsproblematiek en de impact van het incident op het slachtoffer. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 2.500,00 toegewezen aan de benadeelde partij, te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank heeft de vervangende hechtenis bij de schadevergoedingsmaatregel vastgesteld op 1 dag, omdat de verdachte onder bewind staat en een dwangmiddel niet nodig is.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/102445-19 (Promis)
Datum uitspraak: 18 oktober 2019
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1961 (volgens zijn paspoort),
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1958 (volgens verdachte),
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] ( [naam zorginstelling] ).

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 8 augustus 2019 en 4 oktober 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. C.J. Cnossen en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J. Rozendaal naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is samengevat ten laste gelegd dat hij zich op 27 april 2019 in Amsterdam heeft schuldig gemaakt aan poging tot doodslag van [aangever] door hem met een mes in de hals te steken/snijden. Als dat niet kan worden bewezen wordt hij beschuldigd van (poging) zware mishandeling van die [aangever] .
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Inleiding
Op 27 april 2019 krijgen verbalisanten rond 22.15 uur de melding dat op de [adres 1] te Amsterdam een steekincident heeft plaatsgevonden. Ter plaatste treffen zij bloedspetters aan in het trappenhuis en in de badkamer. Ook treffen zij een man met een snee van ongeveer vijftien centimeter in zijn hals. In de woonkamer zijn nog vier andere mannen. De mannen lijken onder invloed van alcohol en drugs. Volgens aangever en de getuigen is de verdachte al vertrokken. Diezelfde nacht om 02.00 uur wordt verdachte op Schiphol aangehouden. Hij verklaart bij de politie dat hij in de woning was en er ruzie ontstond waarbij geduwd en geslagen is. Verdachte ontkent dat hij aangever heeft gestoken en/of gesneden met een mes.
De vragen die voorliggen is of verdachte het letsel bij aangever heeft veroorzaakt en zo ja, of dat een poging tot doodslag, een zware mishandeling of een poging tot zware mishandeling oplevert.
3.2.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat bewezen kan worden dat verdachte aangever in zijn nek/hals heeft gestoken en gesneden. De aangifte wordt ondersteund door de bevindingen van de politie ter plaatste en de getuigenverklaringen. De verklaringen van aangever en de getuigen zijn weliswaar niet eenduidig, maar komen op essentiële onderdelen overeen. Er was sprake van een ruzie tussen aangever en verdachte, die werd voortgezet in de keuken, waarbij aangever een steekwond heeft opgelopen. De getuigenverklaringen zijn dan ook voldoende betrouwbaar. De verklaring van verdachte vindt daarentegen geen enkele steun in het dossier. De gedraging van verdachte levert een poging tot doodslag op, omdat verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangever zou komen te overlijden door hem in zijn hals te steken/snijden met een mes. In de hals bevinden zich vitale onderdelen van het menselijk lichaam. Daarbij komt dat verdachte onder invloed van alcohol was, waardoor aannemelijk is dat hij geen gecontroleerde bewegingen meer kon maken.
3.3.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft betoogd dat verdachte moet worden vrijgesproken, omdat niet bewezen kan worden dat verdachte aangever heeft gestoken/gesneden met een mes. Er is geen mes aangetroffen in de woning of bij de aanhouding van verdachte. Ook verschillen de verklaringen van aangever en de getuigen van elkaar. Bovendien waren zij allemaal onder invloed van alcohol en drugs. Dat maakt dat de verklaringen niet betrouwbaar zijn. Verder zijn er geen bloedsporen aangetroffen op de kleding van verdachte. Daarnaast ontbreekt een medische verklaring in het dossier, waardoor er onvoldoende duidelijkheid bestaat over het letsel van aangever.
3.4.
Het oordeel van de rechtbank
Op basis van de aangifte, de bevindingen van de politie ter plaatse en de foto’s van het letsel stelt de rechtbank vast dat aangever op 27 april 2019 letsel, namelijk een snee, heeft opgelopen in zijn hals. Aangever heeft daarover verklaard dat hij op dat moment in de keuken was en dat verdachte met zijn gezicht naar hem toestond. Daarna ging het heel snel en voelde hij wat aan de rechterkant van zijn nek. Getuige [naam getuige 1] heeft verklaard dat hij in de keuken was en zag dat verdachte aangever in zijn nek sneed met een mes. Deze verklaring verschilt weliswaar op onderdelen van de andere getuigenverklaringen, wat mogelijk te verklaren is door het gebruik van alcohol en/of verdovende middelen door alle aanwezigen, maar vindt voldoende steun in het dossier. De andere getuigen bevestigen dat aangever nog geen snee in zijn hals had op het moment dat hij naar de keuken ging en dat hij deze wel had op het moment dat hij de keuken verliet. Getuige [naam getuige 2] verklaart bovendien dat hij eerder die dag een mes bij verdachte heeft gezien. De verklaring van [naam getuige 1] is daarom voldoende betrouwbaar. Op grond van die verklaring stelt de rechtbank vast dat het verdachte is die het letsel heeft toegebracht bij aangever. Ook leidt de rechtbank uit die verklaring af dat sprake is geweest van een snijdende beweging met een mes.
De volgende vraag is hoe deze gedraging moet worden gekwalificeerd. Het dossier bevat inderdaad geen letselverklaring. De rechtbank zal dus op basis van de foto’s van het letsel, de plek, de aard en intensiteit van de snijdende beweging moeten beoordelen. Op basis van de foto’s staat vast dat aangever een lange snee in zijn hals heeft. Deze snee bevindt zich in de buurt van vitale lichaamsdelen, met name de halsslagader. Verbalisant schrijft dat het geen diepe snee is, maar te zien is dat het meer is dan een oppervlakkige kras. De huid wijkt en het vlees eronder is zichtbaar. Hieruit volgt dat met enige kracht moet zijn gesneden. De rechtbank vindt dat bij het op die plek in de hals, met een mes, met enige kracht snijden dat de aanmerkelijke kans bestaat dat het slachtoffer daardoor komt te overlijden. Verdachte heeft deze kans willens en wetens aanvaard door met een mes centimeters lang over de hals huid van aangever te snijden. De rechtbank vindt de poging tot doodslag daarom bewezen.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in bijlage II bewezen dat verdachte
op 27 april 2019 te Amsterdam, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om [aangever] opzettelijk van het leven te beroven, die [aangever] met een mes, in zijn (slachtoffers) hals heeft gesneden, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Aan die proeftijd zouden de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering moeten worden verbonden.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht om bij een eventuele strafoplegging rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verder is aangevoerd dat een gevangenisstraf de ingezette hulpverlening zal doorkruisen. Het verzoek is dan ook om een geheel of grotendeels voorwaardelijke straf op te leggen in combinatie met de bijzondere voorwaarden die de reclassering heeft geadviseerd.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging doodslag door [aangever] met een mes in zijn hals te snijden. Uit het dossier blijkt dat de wond van [aangever] moest worden gehecht en dat hij een blijvend litteken aan het incident heeft over gehouden. In de toelichting bij de schadevordering schrijft hij dat een arts hem vertelde dat de messteek voor hem fataal had kunnen zijn. Dat heeft grote indruk op hem gemaakt. Daarnaast geeft [aangever] aan dat hij door het incident bang is geworden voor mensen en dat zijn vertrouwen in de medemens sterk is verminderd. Een betrokken hulpverlener schrijft dat het incident een grote impact op [aangever] heeft gehad. Een poging doodslag is uiteraard een (zeer) ernstig feit. De rechtbank acht het onaanvaardbaar dat verdachte, al dan niet onder invloed van alcohol en/of drugs, ervoor gekozen heeft om een ruzie op deze manier te laten escaleren.
Bij het bepalen van de strafmaat is rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 3 juli 2019. Hieruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. In het reclasseringsrapport van 26 juli 2019 staat dat verdachte zich aan de voorwaarden van de schorsing van de voorlopige hechtenis heeft gehouden. In het verleden is sprake geweest van verslavingsproblematiek. Ook heeft verdachte problemen met zijn geheugen. Hij heeft eerder onder begeleiding gewoond. Het risico op recidive wordt laag ingeschat. Daarbij is de kanttekening geplaatst dat er risico’s bestaan op een terugval in alcoholgebruik en maatschappelijk afglijden op het moment dat verdachte onvoldoende ondersteuning krijgt. Daarom wordt de oplegging van bijzondere voorwaarden geadviseerd. De reclassering adviseert om een (deels) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daarbij een meldplicht bij de reclassering, meewerken aan begeleid wonen of maatschappelijke opvang, controle op alcoholgebruik en een eventuele verwijzing naar verslavingszorg en een locatieverbod. De rechtbank zal dit advies overnemen, met uitzondering van het locatieverbod. Het is de rechtbank uit het rapport onvoldoende duidelijk geworden waarom zo’n verbod wenselijk of nodig zou zijn voor verdachte. Verder is door de reclassering opgemerkt dat verdachte bij een langere gevangenisstraf dan vier weken zijn verblijfplaats zal verliezen bij de instelling waar hij nu verblijft. Ook wordt een taakstraf niet uitvoerbaar geacht vanwege de lichamelijke en psychosociale klachten bij verdachte.
In beginsel is bij dit soort ernstige feiten een forse onvoorwaardelijke gevangenisstraf de enige passende straf. De eis van de officier van justitie is daarom zonder meer begrijpelijk, maar de rechtbank vindt dat in dit geval aanleiding bestaat om daar in het voordeel van verdachte iets van af te wijken. Het incident heeft zich binnenskamers en in een kleine kring afgespeeld. Ook wordt de kans op herhaling laag ingeschat, een hoge straf is dus niet nodig om het risico dat verdachte opnieuw de feit in gaat te verkleinen. De rechtbank vindt wel dat verdachte nog terug moet naar de gevangenis, omdat een poging doodslag als deze niet met een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf kan worden afgedaan. De rechtbank zal verdachte veroordelen tot een gevangenisstraf van 12 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar met de hieronder opgenomen bijzondere voorwaarden. Verdachte ontvangt daarmee de ondersteuning die hij nodig heeft.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [aangever] vordert € 2.500,00 aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering moet worden toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De verdediging heeft ten aanzien van de vordering geen verweer gevoerd.
De rechtbank stelt vast dat verdachte aan de benadeelde partij door het bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade heeft toegebracht. De rechtbank houdt bij de begroting van de schade rekening met vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de gestelde omstandigheden. Uit de toelichting bij de vordering blijkt dat de benadeelde is gehecht voor de snee in zijn hals. Het litteken is op dat moment nog duidelijk zichtbaar. De benadeelde was na het incident in shock, het incident had ook erger voor hem kunnen aflopen. Benadeelde heeft last van nachtmerries en sinds het incident isoleert hij zich. In de vordering is verwezen naar het Schadefonds Geweldsmisdrijven en vergelijkbare zaken, waarbij soortgelijke bedragen worden toegekend. De rechtbank vindt de vordering voldoende onderbouwd en zal de gevorderde schadevergoeding dan ook volledig toewijzen voor € 2.500,00, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (27 april 2019) tot de dag van betaling.
De rechtbank zal ook de schadevergoedingsmaatregel opleggen. De vervangende hechtenis wordt vastgesteld op één dag. De vervangende hechtenis is bedoeld als dwangmiddel op het moment dat sprake is van betalingsonwil. Verdachte staat onder bewind. Dat betekent dat de bewindvoerder de financiën van verdachte beheert en zal zorgen dat het toegewezen bedrag wordt voldaan. Dit dwangmiddel is daarom niet nodig. Omdat de wet verplicht tot het opleggen van vervangende hechtenis bij de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel volstaat de rechtbank met één dag.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 36f, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
poging tot doodslag.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
6 (zes) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij
een proeftijdvan
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast als veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat veroordeelde:
  • zich binnen 5 dagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, [adres 2] . Veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
  • verblijft in [naam instelling] of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering noodzakelijk acht. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld;
  • in beperkte mate alcohol gebruikt (maximaal twee eenheden per week) en dat hij hierover afspraken maakt met de reclassering en de zorginstelling van zijn verblijf. Veroordeelde werkt mee aan controle op alcoholgebruik. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen (urine- of ademonderzoek) en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd. Als het veroordeelde niet lukt zijn alcoholgebruik te matigen zal de reclassering hem verwijzen naar de verslavingszorg voor behandeling.
Geeft aan genoemde instellingen de opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Ten aanzien van de benadeelde partij:
Wijst de vordering van
[aangever]toe tot € 2.500,00 (tweeduizendvijfhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 27 april 2019 tot aan de dag van betaling.
Veroordeelt veroordeelde tot betaling van het toegewezen bedrag aan [aangever] voornoemd.
Veroordeelt veroordeelde verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt veroordeelde de verplichting op ten behoeve van
[aangever]aan de Staat € 2.500,00 (tweeduizendvijfhonderd euro) te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover 27 april 2019 tot aan de dag van betaling. Bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 1 (één) dag. De toepassing van die hechtenis heft de betalingsverplichting niet op.
Bepaalt dat als en voor zover verdachte aan een van genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan daarmee de andere is vervallen.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J. Huber, voorzitter,
mrs. B. Vogel en E.G.C. Groenendaal, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M.N. Greeven, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 18 oktober 2019.
[===]