ECLI:NL:RBAMS:2019:7814

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2019
Publicatiedatum
21 oktober 2019
Zaaknummer
13/684501-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van straatroof en veroordeling voor opzetheling met taakstraf

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2019 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren in 1997, die werd beschuldigd van straatroof en opzetheling. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van de primair ten laste gelegde straatroof, omdat er onvoldoende bewijs was om tot een veroordeling te komen. De verklaring van de medeverdachte werd als te onbetrouwbaar beschouwd, en er waren geen objectieve getuigen die de verdachte konden linken aan de straatroof. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van de medeverdachte te veel vragen opriep en dat het bewijs niet overtuigend genoeg was.

Echter, de rechtbank achtte het wel bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan opzetheling van goederen die van diefstal afkomstig waren, namelijk een Louis Vuitton tas en een Swarovski horloge. De verdachte had deze goederen in zijn bezit en was betrokken bij de verkoop ervan via Marktplaats. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren, wat leidde tot de veroordeling voor opzetheling. De verdachte kreeg een taakstraf van 100 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk, en de rechtbank legde ook een schadevergoeding op aan de benadeelde partij, die materiële schade had geleden door de diefstal.

De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, die geen eerdere veroordelingen had en zijn leven op de rit leek te hebben. De straf was in overeenstemming met de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan. De rechtbank besloot tot een deels voorwaardelijke straf om herhaling te voorkomen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684501-18
Datum uitspraak: 9 oktober 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 25 september 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. M.C. Jonge Vos, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich op 11 augustus 2018 in Amsterdam samen met een ander schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld van een rugtas van [aangeefster] met daarin onder andere twee handtassen van het merk Louis Vuitton en een Swarovski horloge. Subsidiair is de heling van voornoemde goederen in de periode van 11 augustus 2018 tot en met 16 augustus 2018 ten laste gelegd.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft bepleit dat de primair ten laste gelegde straatroof kan worden bewezen. Medeverdachte [naam medeverdachte] heeft een belastende verklaring afgelegd welke op belangrijke punten wordt ondersteund door overige stukken in het strafdossier. [naam medeverdachte] heeft verklaard dat verdachte hem kort na de straatroof heeft gebeld. Dit wordt bevestigd door de telefoongegevens van het telefoonnummer dat in gebruik was bij verdachte. Ook heeft [naam medeverdachte] verklaard dat verdachte en een medeverdachte kort na de straatroof bij de woning van [naam medeverdachte] aankomen. Dit komt overeen met de vluchtroute van verdachte. Vervolgens heeft verdachte aan [naam medeverdachte] gevraagd of hij de tas op Marktplaats kan zetten. Dit komt overeen met de inhoud van getapte telefoongesprekken. Daaruit blijkt dat verdachte opdrachten geeft aan [naam medeverdachte] omtrent de tassen. Deze omstandigheden schreeuwen om een verklaring van verdachte, maar die verklaring blijft uit. Dat draagt bij aan de overtuiging dat verdachte deze straatroof heeft gepleegd.
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft – aan de hand van zijn op schrift gestelde pleitaantekeningen – bepleit dat verdachte moet worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde, omdat het strafdossier onvoldoende wettig bewijs bevat. Zo zijn er geen objectieve getuigen die verdachte kunnen linken aan de straatroof en ook uit de tapgesprekken blijkt niet dat verdachte betrokken is geweest bij die straatroof. Het feit dat de telefoon van verdachte een paallocatie nabij de plaats delict heeft aangestraald, is onvoldoende om aan te nemen dat hij betrokken was bij de straatroof. Met de belastende verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] moet zeer zorgvuldig worden omgegaan. Ten slotte mag het zwijgen van verdachte niet in belastende zin worden uitgelegd.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de raadsman zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
Anders dan de raadsman is de rechtbank van oordeel dat het strafdossier voldoende wettig bewijs bevat om tot een veroordeling te kunnen komen van de primair tenlastegelegde straatroof. Naast de aangifte bevat het dossier de belastende verklaring van medeverdachte [naam medeverdachte] en de tapgesprekken. De rechtbank concludeert dat het dossier al met al voldoende steunbewijs bevat.
De rechtbank is echter met de raadsman van oordeel dat met de verklaring van de medeverdachte [naam medeverdachte] uiterst behoedzaam moet worden omgegaan. Ondanks het genoemde steunbewijs heeft de rechtbank niet de overtuiging gekregen dat verdachte de ten laste gelegde straatroof heeft gepleegd. Daarvoor roept de verklaring van [naam medeverdachte] te veel vragen op. Zo zegt [naam medeverdachte] bijvoorbeeld dat verdachte de bewuste avond een zwarte joggingbroek aan had, terwijl een getuige van de straatroof het heeft over twee daders waarvan de één een donkere spijkerbroek draagt en de ander een grijskleurige broek. De rechtbank zal verdachte daarom van het primair ten laste gelegde vrijspreken.
De rechtbank acht wel bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de subsidiair ten laste gelegde opzetheling. Uit de aangifte blijkt dat een Louis Vuitton tas en een Swarovski horloge zijn gestolen, aangeefster herkent deze goederen in een advertentie op Marktplaats en verdachte blijkt telefonisch contact te hebben met [naam medeverdachte] , de aanbieder van deze goederen. Uit de tapgesprekken tussen verdachte en [naam medeverdachte] blijkt onmiskenbaar dat wordt gesproken over de betreffende goederen. Ook blijkt dat verdachte beslist of de goederen worden verkocht en tegen welke prijs. Uit de tapgesprekken volgt daarnaast dat verdachte wist dat de goederen van diefstal afkomstig waren. Zo wordt er gesproken over dat de tas nieuw € 1.600,- kost, maar dat ze ‘
op de streets [zijn]’, dat ‘
niemand weet [wat] er mee is gebeurd’ en dat daarom € 500,- geen realistische verkoopprijs is. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte heeft beschikt over de Louis Vuitton tas en het Swarovski horloge terwijl hij wist dat deze goederen van diefstal afkomstig waren.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
in de periode van 11 augustus 2018 tot en met 16 augustus 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, goederen, te weten een handtas (merk Louis Vuitton) en een horloge (merk Swarovski) voorhanden heeft gehad, terwijl hij en zijn mededaders ten tijde van het voorhanden krijgen van deze goederen wisten dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring, opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een taakstraf van 180 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 90 dagen. Daarnaast heeft zij een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden met een proeftijd van 2 jaren gevorderd. In het opleggen van bijzondere voorwaarden ziet de officier van justitie geen meerwaarde.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht aan verdachte geen gevangenisstraf langer dan het voorarrest aan verdachte op te leggen, omdat dit contraproductief zou werken. Verdachte zou dan zijn baan en opleiding verliezen.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander op de terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich samen met anderen schuldig gemaakt aan opzetheling van kostbare goederen, te weten een Louis Vuitton tas en een Swarovski horloge. Dit brengt veel overlast voor het slachtoffer met zich en daarnaast wordt door opzetheling het plegen van andere vermogensdelicten zoals diefstal bevorderd. De rechtbank neemt verdachte dit kwalijk.
Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 28 augustus 2019 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten, verdachte wordt daarom aangemerkt als
first offender.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsrapport van 19 maart 2019 waarin wordt geadviseerd aan verdachte een deels voorwaardelijke straf met daaraan gekoppeld een meldplicht op te leggen.
Uit wat er ter terechtzitting is besproken, blijkt dat verdachte zijn leven op de rit heeft. Hij is begin september begonnen met een hbo-opleiding bedrijfskunde en hij werkt daarnaast parttime. Verdachte heeft een duidelijk toekomstbeeld, waar hij hard aan werkt. Nu verdachte zijn leven op orde lijkt te hebben, ziet de rechtbank geen meerwaarde in het opleggen van een meldplicht in de vorm van een bijzondere voorwaarde. De rechtbank legt als stok achter de deur en ter voorkoming van herhaling wel een gedeeltelijk voorwaardelijke straf aan verdachte op.
Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, zal de rechtbank bij de straftoemeting afwijken van de eis van de officier van justitie. De rechtbank acht een deels voorwaardelijke taakstraf passend en geboden.
9. Ten aanzien van de vordering benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [aangeefster] vordert € 4.214,- aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in het subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De officier van justitie heeft toewijzing van de vordering tot een bedrag van € 3.184,- gevorderd, bestaande uit de volgende posten:
Louis Vuitton tas : € 1.650,-
Swarovski horloge : € 349,-
Louis Vuitton sjaal : € 135,-
OV-kaart : € 25,-
Adidas rugtas : € 25, -
Immateriële schade : € 1.000,-
Het voornoemde bedrag zal moeten worden vermeerderd met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel moet worden opgelegd. De officier van justitie heeft ook gevorderd dat verdachte hoofdelijk aansprakelijk wordt gesteld voor de schade. De overige posten kunnen worden afgewezen, ofwel omdat dit geen schade van aangeefster betreft, ofwel omdat het onvoldoende is onderbouwd.
De raadsman heeft zich primair – gezien de bepleitte vrijspraak van het primair ten laste gelegde – op het standpunt gesteld dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat van de Louis Vuitton tas de dagwaarde moet worden bepaald. Ook moet de post van het contante geld worden gematigd tot het bedrag dat in de aangifte wordt genoemd, namelijk € 80,-. Ten slotte staan de Louis Vuitton sjaal en de Dior lippenstift niet vermeld op de tenlastelegging, reden waarom de rechtstreekse schade onvoldoende is onderbouwd en benadeelde partij in deze kosten niet-ontvankelijk moet worden verklaard.
De rechtbank stelt voorop dat de concrete omstandigheden van het geval bepalend zijn voor de beantwoording van de vraag of voldoende verband bestaat tussen het bewezenverklaarde handelen van verdachte – de opzetheling – en de door de benadeelde geleden schade om te kunnen aannemen dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden [1] .
In deze zaak beschikt verdachte kort na de diefstal over de weggenomen goederen en uit de tapgesprekken blijkt dat hij bepaalt of en voor hoeveel geld de goederen moeten worden aangeboden. De rechtbank is van oordeel dat verdachte hiermee op een dermate substantiële wijze aan het toebrengen van de door de benadeelde geleden schade heeft bijgedragen, dat zij aanneemt dat de benadeelde door dit handelen rechtstreeks schade heeft geleden.
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat verdachte de roze Louis Vuitton tas voorhanden heeft gehad. Uit het dossier blijkt dat aan deze tas een Louis Vuitton sjaal was geknoopt welke ook aan aangeefster toebehoort. In de tapgesprekken wordt ook over deze sjaal gesproken. De gevorderde schade voor deze twee goederen zal daarom worden toegewezen tot een bedrag van € 1.785,-, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd, namelijk 16 augustus 2018. Ook acht de rechtbank bewezen dat verdachte het Swarovski horloge voorhanden heeft gehad, maar uit de toelichting ter terechtzitting namens aangeefster is gebleken dat dit horloge niet van aangeefster is. Deze schadepost is daarom niet toewijsbaar.
De benadeelde partij zal in het overige van de vordering, waaronder de immateriële schade, niet-ontvankelijk worden verklaard. Reden daarvoor is dat verdachte wordt vrijgesproken van de primair ten laste gelegde straatroof. Hierdoor kan geen rechtstreeks verband worden vastgesteld tussen de gevorderde overige schade en het bewezenverklaarde.
Nu vast staat dat verdachte het bewezen geachte feit, waarvoor schadevergoeding zal worden toegekend, samen met één of meer anderen heeft gepleegd, zijn zij daarvoor ieder hoofdelijk aansprakelijk. Als de mededaders de benadeelde partij betalen, is verdachte in zoverre jegens de benadeelde partij van deze betalingsverplichting bevrijd.
Nu de vordering van de benadeelde partij wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil.
In het belang van [aangeefster] wordt, als extra waarborg voor betaling van het schadevergoedingsbedrag van € 1.785,- aan laatstgenoemde, de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht aan verdachte opgelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
opzetheling.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafvan
100 uren.
Beveelt, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat
vervangende hechteniszal worden toegepast van
50 dagen.
Beveelt dat de tijd die door verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van 2 uren per dag.
Beveelt dat een gedeelte van deze straf, groot
40 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op
2 (twee) jarenbepaalde
proeftijdschuldig maakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, als de verdachte het voorwaardelijk deel van de taakstraf bij tenuitvoerlegging niet naar behoren heeft verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van
20 dagen.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggaveaan verdachte van de Nokia telefoon (5666304).
Wijst toede vordering van de benadeelde partij [aangeefster] , tot een bedrag van € 1.785,- (zegge: duizend zevenhonderdvijfentachtig euro) te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, namelijk 16 augustus 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening. Dit bedrag bestaat uit materiële schade.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in haar vordering is.
Veroordeelt verdachte aan [aangeefster] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen, behoudens voorzover deze vordering reeds door of namens een ander of anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , te betalen de som van € 1.785,- (zegge: duizend zevenhonderdvijfentachtig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, namelijk 16 augustus 2018, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 27 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, als en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. S. Djebali, voorzitter,
mrs. I. Mannen en Y. Moussaoui, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.D. van der Heiden, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 9 oktober 2019.
[===]

Voetnoten

1.HR 22 april 2014, ECLI:NL:HR:2014:959, NJ 2014/256