ECLI:NL:RBAMS:2019:7952

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 september 2019
Publicatiedatum
25 oktober 2019
Zaaknummer
13.751.653-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafrechtelijke vervolging in Luxemburg

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2019 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Luxemburg op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB). De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en dateert van 17 juli 2019. De opgeëiste persoon, geboren in Servië, werd verdacht van een poging tot diefstal, waarvoor in Luxemburg een straf van ten minste drie maanden kan worden opgelegd. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vereisten van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld.

Tijdens de zitting op 13 september 2019 heeft de raadsman van de opgeëiste persoon betoogd dat de omschrijving van het feit in het EAB niet voldoende was, omdat de pleegplaats niet duidelijk was vermeld. De rechtbank oordeelde echter dat de informatie in het EAB voldoende was om te voldoen aan de eisen van de OLW. De rechtbank heeft ook de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon in overweging genomen, waaronder zijn asielaanvraag in Nederland en de zorg voor zijn gezin. De rechtbank concludeerde dat de overlevering niet onevenredig was en dat de belangen van de rechtshandhaving zwaarder wogen dan de persoonlijke belangen van de opgeëiste persoon.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden waren. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee andere rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751.653-19
RK nummer: 19/4275
Datum uitspraak: 27 september 2019
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 17 juli 2019 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB). Dit EAB is uitgevaardigd op
6 maart 2019 door
the Examining Magistrate’s Chamber at the District Court of Luxembourg(Luxemburg) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 1] (Servië) op [geboortedag 1] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres]
alias
[alias naam opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats 2] (Servië) op [geboortedag 2] 1991,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 13 september 2019. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman, mr. M.F.P.M. Brogtrop, advocaat te Bergen op Zoom en door een tolk in de Servische taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat hij is: [alias naam opgeëiste persoon] , geboren op [geboortedag 2] 1991, en dat hij de Servische nationaliteit heeft.
3.
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een
arrest warrant issued by the investigating judgeop 6 maart 2019.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar Luxemburgs recht strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1.
Genoegzaamheid
Door de raadsman is aangevoerd dat de omschrijving van het feit niet genoegzaam is omdat de pleegplaats niet is vermeld. In de aanvullende informatie is wel vermeld dat de plaats van de overtreding het ‘district van Luxemburg’ is geweest, maar dat is onvoldoende, nu dit district sinds 2015 niet meer in Luxemburg bestaat en er ook in België een ‘district Luxemburg’ bestaat.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
Het strafbare feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht is gepleegd in Luxemburg, meer in het bijzonder bij een woning in ‘the District of Luxembourg’. Nu het een EAB betreft uit (de lidstaat) Luxemburg, is duidelijk dat hiermee niet wordt gedoeld op een district in België.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat de plaats waar het strafbare feit door de opgeëiste persoon zou zijn gepleegd daarmee genoegzaam is omschreven.

4.Strafbaarheid

Feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het strafbare feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd.
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat niet is voldaan aan voormelde vereisten, namelijk dat het moet gaan om een vrijheidsstraf van tenminste 12 maanden. De opgeëiste persoon wordt in Luxemburg verdacht van een poging tot diefstal en daarop staat naar Luxemburgs recht een vrijheidsstraf van tenminste drie maanden.
Ten aanzien van de strafbedreiging inzake poging overweegt de rechtbank, evenals de officier van justitie, dat bij de beoordeling van het EAB wordt uitgegaan van de strafbedreiging van het gronddelict en niet van de verschillende deelnemingsmodaliteiten dan wel of er sprake is van een poging.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in het EAB onder c)1 geschreven dat op het feit waarvan de opgeëiste persoon wordt verdacht een strafmaximum van vijf tot tien jaar is gesteld.
De rechtbank stelt vast dat daarom aan de eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a 2°, OLW zijn neergelegd is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Poging tot diefstal waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf
heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van braak

5.Artikel 7 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

Door de raadsman is aangevoerd, zakelijk weergegeven, dat de persoonlijke situatie van de opgeëiste persoon aan overlevering in de weg staat. Hij heeft in Nederland asiel aangevraagd, samen met zijn vrouw en zeven kinderen. Zijn vrouw is bovendien in verwachting van een tweeling. De opgeëiste persoon moet bij zijn familie zijn en wil voor zijn kinderen zorgen. Zijn overlevering is niet evenredig, gelet op artikel 52 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (hierna: Handvest).
De rechtbank vat het verweer op als een beroep op artikel 7 van het Handvest.
Ingevolge artikel 7 van het Handvest heeft eenieder recht op eerbiediging van zijn privéleven, familie- en gezinsleven, zijn woning en zijn communicatie. De rechtbank stelt vast dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Luxemburg een beperking van zijn recht op eerbiediging van zijn privéleven en zijn familie- en gezinsleven oplevert.
Op grond van artikel 52, eerste lid, van het Handvest moeten beperkingen op de uitoefening van de in het Handvest erkende rechten en vrijheden bij wet worden gesteld en de wezenlijke inhoud van die rechten en vrijheden eerbiedigen. Met inachtneming van het evenredigheidsbeginsel kunnen slechts beperkingen worden gesteld, indien zij noodzakelijk zijn en daadwerkelijk beantwoorden aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang of aan de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen.
Overlevering is een ingevolge de Overleveringswet voorziene beperking van het in artikel 7 van het Handvest bedoelde recht. Naar het oordeel van de rechtbank betreft het een noodzakelijke beperking die daadwerkelijk beantwoordt aan door de Unie erkende doelstellingen van algemeen belang dan wel de eisen van de bescherming van de rechten en vrijheden van anderen zoals hiervoor bedoeld, in het bijzonder gelet op het belang van de overlevering voor de bestrijding van (grensoverschrijdende) misdaad en het voorkomen van straffeloosheid.
De verhouding tussen de belangen die overlevering beoogt te dienen en de beperking in de uitoefening van het recht op familie- en gezinsleven van de opgeëiste persoon, is naar het oordeel van de rechtbank in deze zaak niet onevenredig.
Daarbij neemt de rechtbank allereerst in aanmerking dat de opgeëiste persoon de familieband met zijn vrouw en kinderen niet heeft onderbouwd. Maar ook als de rechtbank uitgaat van het gestelde van de opgeëiste persoon aangaande zijn gezinsleven, namelijk dat zijn vrouw en kinderen in Nederland verblijven in het kader van een asielaanvraag, maakt dit de overlevering naar het oordeel van de rechtbank niet onevenredig. De vrouw en kinderen van de opgeëiste persoon verblijven vooralsnog slechts tijdelijk legaal in Nederland in het kader van hun asielaanvraag. Of de asielaanvraag wordt, dan wel is, ingewilligd is onzeker. Daarnaast blijkt uit de informatie uit het overleveringsdossier dat de opgeëiste persoon geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Ten slotte kunnen de kinderen door hun moeder worden verzorgd en is sprake van een vervolgingsoverlevering, zodat thans niet vaststaat dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk langdurig elders zal worden gedetineerd.
Inwilliging van het verzoek tot overlevering leidt dan ook niet tot schending van de fundamentele rechten van de betrokken persoon, zoals die worden gewaarborgd door het Handvest.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45 en 311 Wetboek van Strafrecht en 2, 5 en 7 OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[naam opgeëiste persoon]alias
[alias naam opgeëiste persoon]aan
the Examining Magistrate’s Chamber at the District Court of Luxembourg(Luxemburg).
Aldus gedaan door
mr. I. Verstraeten-Jochemsen, voorzitter,
mrs. A.R.P.J. Davids en O.P.M. Fruytier, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Y.M.E. Jurgens, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 27 september 2019.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.