ECLI:NL:RBAMS:2019:818

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 februari 2019
Publicatiedatum
7 februari 2019
Zaaknummer
C/13/648415 / HA ZA 18-537
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot wijziging van akte statutenwijziging en akte uitgifte preferente aandelen op basis van dwaling

In deze zaak vorderden de eisers, bestaande uit meerdere certificaathouders en aandeelhouders, een verklaring voor recht dat de rechtshandelingen tot uitgifte van preferente aandelen en de wijziging van de statuten van de vennootschap vernietigbaar zijn op grond van dwaling. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake was van een eenzijdige en wederzijdse dwaling met betrekking tot de nominale waarde van de preferente aandelen en de fiscale gevolgen daarvan. De eisers stelden dat zij en de andere betrokken partijen niet op de hoogte waren van de werkelijke nominale waarde van de aandelen, die in strijd was met de eerder gemaakte afspraken. De rechtbank oordeelde echter dat de dwaling voor rekening van de dwalende partijen behoort te blijven, omdat zij ervaren ondernemers waren die zich lieten bijstaan door deskundigen. De rechtbank wees de vorderingen van de eisers af en veroordeelde hen in de proceskosten. Het vonnis werd uitgesproken op 27 februari 2019.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/648415 / HA ZA 18-537
Vonnis van 27 februari 2019
in de zaak van
1. [eiser sub 1]
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
3.
[eiser sub 3],
wonende te [woonplaats] ,
4.
[eiser sub 4],
wonende te [woonplaats] ,
5.
[eiser sub 5],
wonende te [woonplaats] ,
6.
[eiser sub 6],
wonende te [woonplaats] ,
7.
[eiser sub 7],
wonende te [woonplaats] ,
8.
[eiser sub 8],
wonende te [woonplaats] ,
9.
[eiser sub 9],
wonende te [woonplaats] ,
10.
[eiser sub 10],
wonende te [woonplaats] ,
11.
[eiser sub 11],
wonende te [woonplaats] ,
12.
[eiser sub 12],
wonende te [woonplaats] ,
13. [eiser sub 13]
[eiser sub 13] .,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
14. [eiser sub 14]
[eiser sub 14],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
15.
[eiser sub 15],
wonende te [woonplaats] ,
eisers,
advocaat mr. A.J. van Soelen te Amsterdam,
tegen
1. de coöperatie
STANDARD INVESTMENT FUND II HOLDING COÖPERATIEF UA,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
STANDARD AIRBAG B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. A. van Hees te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eisers] en Standard Investment Fund c.s. genoemd worden. Daarnaast worden de volgende partijnamen gebruikt:
eiser sub 1: [eiser sub 1] ;
eisers sub 2 tot en met 12: de certificaathouders;
eiser sub 13: [eiser sub 13] ;
eiser sub 14: [eiser sub 14] ;
eiser sub 15: [eiser sub 15] ;
gedaagde sub 1: Standard Investment Fund; en
gedaagde sub 2: Standard Airbag.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 7 november 2018,
  • het proces-verbaal van comparitie van 14 januari 2019,
  • revisies van het proces-verbaal van comparitie van [eisers] van 26 januari 2019,
  • een rolbericht van 30 januari 2019 van Standard Investment Fund c.s. met bezwaar tegen de revisies van het proces-verbaal,
  • een rolbericht van 30 januari 2019 van [eisers] in reactie op het rolbericht van Standard Investment Fund c.s..
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[bedrijf 1] (hierna: [bedrijf 1] ) is een onderneming – voorheen onderdeel van de Avery Dennison groep, marktleider op het gebied van zelfklevende materialen – die zich bezighoudt met de productie van onderdelen voor airbags. De aandelen van [bedrijf 1] worden gehouden door [eiser sub 13] .
2.2.
Gedurende de periode 2011 – 2017 die in deze procedure centraal staat werden de aandelen [eiser sub 13] gehouden door Standard Airbag (60%), [eiser sub 14] (30%) en de [eiser sub 1] (10%). Standard Airbag is onderdeel van Standard Investment, een
private equitypartij die deelneemt in verschillende ondernemingen en in 2011 is gaan participeren in [bedrijf 1] . [eiser sub 14] (voorheen genaamd: [bedrijf 2] ) is de persoonlijke houdstermaatschappij van [eiser sub 15] die zowel enig aandeelhouder als bestuurder is. De [eiser sub 1] is opgericht om het personeel van [bedrijf 1] te laten participeren in deze onderneming. De door de [eiser sub 1] uitgegeven certificaten worden gehouden door de certificaathouders, allen werknemers van [bedrijf 1] . In genoemde periode was [eiser sub 15] enig bestuurder van de [eiser sub 1] en enig bestuurder van [eiser sub 13] (en daarmee indirect van [bedrijf 1] ). Tussen [eiser sub 13] en Standard Investment Management B.V. bestond een overeenkomst van opdracht (hierna: de managementovereenkomst). Op grond van de managementovereenkomst was sprake van een (bij voorkeur) door de personen [naam 1] (hierna: [naam 1] ) en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) uit te voeren opdracht tot het verrichten van bestuurs- en managementdiensten voor [eiser sub 13] .
2.3.
Op 26 november 2010, in de opmaat naar de participatie door Standard Investment in [bedrijf 1] , hebben Standard Investment Fund, [eiser sub 14] en [eiser sub 15] een termsheet met de naam “Term Sheet Project Mockingbird” ondertekend (hierna: de termsheet). In de termsheet is [eiser sub 13] aangeduid als [bedrijf 3] . De termsheet bevat, voor zover van belang, de volgende bepaling:
“(…)
8.
CumPrefsDe cumulatief preferente aandelen in het kapitaal van [bedrijf 3] zullen recht geven op een cumulatief preferent dividend van 8% per jaar en zullen preferent (Liquidatiepreferentie) zijn boven de Gewone Aandelen. De Cumprefs zullen een lage nominale waarde hebben en daarop zal een hoog agio worden gestort, zodanig dat stemrechten in de AVA vrijwel overeenkomen met de verhouding waarin door partijen wordt deelgenomen in de gewone aandelen.
(…)”
2.4.
Op 23 maart 2011 is [eiser sub 13] opgericht. De daarbij vastgestelde statuten kennen alleen gewone aandelen en geen preferente aandelen.
2.5.
Op 24 maart 2011 hebben Standard Airbag, [eiser sub 14] en de [eiser sub 1] als aandeelhouders van [eiser sub 13] een aandeelhoudersovereenkomst (hierna: de aandeelhoudersovereenkomst) ondertekend. De aandeelhoudersovereenkomst bevat bij de overwegingen, voor zover van belang, de volgende bepalingen:
“(…)e. De Aandelen met ingang van de Startdatum door de Aandeelhouders als volgt worden gehouden:
(…)
Cumulatief preferente aandelen (de “CumPrefs”)
(…)
i.
Alle Cumprefs nominaal EUR 0,02 (zegge: twee eurocent) per stuk zijn.
(…)”
2.6.
Op 4 juli 2011 heeft [naam 3] (Accountants Fiscalisten Juristen) een advies verstrekt aan [eiser sub 13] ter attentie van [naam 1] . Dit advies bevat, voor zover van belang, de volgende bepalingen:
Betreft: loonbelastinggevolgen participaties [bedrijf 1]
(…)
§4 Conclusies
Dit alles in ogenschouw nemende en zonder kennis te hebben genomen van de onderliggende stukken lijkt het erop dat de situatie bij [bedrijf 1] niet valt onder de voorwaarden van het lucratief belang.
(…)”
2.7.
Per e-mail van 5 juli 2011 schrijft [eiser sub 15] aan onder meer [naam 1] , na ontvangst van het advies van [naam 3] :
“Heren,
Ik heb het verhaal gelezen ,de laatste paragraaf is geen garantie dat het niet als lucratief belang wordt beschouwd zij gebruiken het woord "lijkt" en de "wet is in ontwikkeling" maw zoals altijd met consultants geen garanties indien ze het mis hebben. Ik sta er dan ook op dat de belastingdienst dit schriftelijk bevestigt zowel voor de [eiser sub 1] als [bedrijf 2][ [eiser sub 14] , rb]
. Gelieve dit met [naam 3] te regelen.”
2.8.
Per e-mail van 11 juli 2011 schrijft [naam 1] aan [naam 4] van [naam 3] (hierna: [naam 4] ):
“Beste [naam 4] ,
Op verzoek van [eiser sub 15][ [eiser sub 15] , rb]
zouden we toch wel een ruling willen krijgen op de managementparticipaties op lucratief belang en loonbelasting. Daarvoor willen we wel graag een fixed quote, omdat K.PMG die ook heeft gegeven – die hebben al wat meer kennis van de case. Graag beslissen wij einde week wie dit deel gaat doen dus graag verneem ik voor einde week voor welk vast tarief jullie dit zouden willen verzorgen.”
2.9.
Per e-mail van 15 juli 2011 schrijft [naam 1] aan [naam 4] (met [eiser sub 15] in de cc):
“Ja hierbij de opdracht namens [bedrijf 1] om voor de aangeboden vaste prijs de ruling bij de fiscus proberen te verkrijgen op de managementparticipaties op lucratief belang en loonbelasting.”
2.10.
Per e-mail van 11 november 2011 stuurt [naam 4] aan [naam 1] en [eiser sub 15] een concept brief ten behoeve van de Belastingdienst. In de begeleidende e-mail wordt vermeld, voor zover van belang:
“Geachte Heren,
Bijgaand vinden jullie in concept het verzoek voor een goedkeurende beschikking loonbelasting en inkomstenbelasting betreffende de participatie in [eiser sub 13] van [bedrijf 2][ [eiser sub 14] , rb]
en de werknemers van [bedrijf 1] .
(…)Zodra jullie akkoord zijn met de brief, kan het verzoek naar de Belastingdienst verstuurd worden.”
2.11.
Per e-mail van 14 november 2011 schrijft [eiser sub 15] aan [naam 4] :
“Wat mij betreft zijn de brieven ok”
2.12.
Begin 2012 zijn partijen in het kader van het opstellen van de jaarrekening tot de ontdekking gekomen dat bij de oprichting van [eiser sub 13] in maart 2011 ten onrechte geen preferente aandelen zijn opgenomen in de statuten en geen preferente aandelen zijn uitgegeven. Per e-mail van 13 maart 2012 schrijft [naam 2] aan [eiser sub 4] met [eiser sub 15] in de cc, voor zover van belang:
“Heren,(…)
Er is iets niet goed gegaan met de statuten van [eiser sub 13] en ik heb het volgende met de notaris besproken:
(…)
2. De cumulatief preferente aandelen zijn per abuis niet in de statuten opgenomen. De statuten moeten hiervoor gecorrigeerd worden en er moet een akte opgesteld worden voor de uitgifte van deze aandelen.
(…)”
2.13.
Per e-mail van 14 maart 2012 stuurt [naam 2] aan [eiser sub 15] een volmacht ten behoeve van [eiser sub 15] en twee uittreksels van notulen van buitengewone algemene vergaderingen van aandeelhouders van [eiser sub 13] waarmee de statuten worden gewijzigd en preferente aandelen worden uitgegeven. In de volmacht wordt als nominale waarde van de preferente aandelen € 0,02 genoemd.
2.14.
Per e-mail van 15 maart 2012 (4:30 pm) met als onderwerp “statuten” schrijft [eiser sub 15] aan [naam 2] :
“ [naam 2]
Wanneer kan ik deze zien het wordt nu echt kortdag om ze na t zien voor ik teken en ik wil ze nazien gezien de complete incompetentie van de zogenaamde experts”
2.15.
Per e-mail van 15 maart 2012 (6:03) stuurt [naam 2] aan [eiser sub 15] opnieuw verschillende stukken, waaronder de stukken van 14 maart 2012, een volmacht ten behoeve van [naam 1] en twee conceptakten waarmee de statuten van [eiser sub 13] worden gewijzigd en preferente aandelen worden uitgegeven. In de volmachten en de conceptakten wordt op verschillende plaatsen als nominale waarde van de preferente aandelen € 1.000 genoemd. In de begeleidende e-mail staat, voor zover van belang:
“ [eiser sub 15] ,
(…)
Het geplaatste kapitaal is:
Gewone aandelen: €20.000
Preferente aandelen: €2.300.000
Totaal: €2.320.000
Maximum: €11.600.000
(…)”
2.16.
Per e-mail van 21 maart 2012 (10:07 am) doet [naam 2] aan [eiser sub 15] een voorstel voor een oplossing voor de ‘samengestelde cumulatieve preferente aandelen’.
2.17.
Per e-mail van 21 maart 2012 (05:01 pm) reageert [eiser sub 15] hierop aan [naam 2] :
“Ik kan niet akkoord gaan met de berekening, zie bijgevoegde berekening, gebaseerd op 500.000 Ni per jaar gedurende 5 jaar, gaat de [eiser sub 1] er op achteruit en ikzelf marginaal bij deze berekening. Het principe is dat het divident pro ratio van de inbreng hetzelde blijft ( 60%,30%, 10%), wat op termijn niet meer zo is. De [eiser sub 1] gaat van 6% na 5 jaar naar 4,3%, SI gaat van 68,1% naar 69,7% en [bedrijf 2] van 25,9% naar 25,8%. ( door de 13%). Voor mij betekent cumulatieve samengestelde interest dat bij niet uitbetalen van het dividend de rente oploopt na elk jaar (samengestelde interest).
Ook staat in de shareholders agreement dat het dividend op de cump prefs en de cumprefs zo snel mogelijk dienen terugbetaald worden.
Dit dient gerespecteerd te worden.”
2.18.
Per e-mail van 22 maart 2012 stuurt [eiser sub 15] nogmaals zijn e-mail van 21 maart 2012 aan [naam 2] , met, voor zover van belang, de volgende begeleidende tekst:
“Ik heb hier nog geen reactie op gekregen
De statuten op basis van dit voorstel kan ik niet tekenen
Daarbij ik heb de statuten niet gezien
(…)
2.19.
Bij akten van 30 maart 2012 zijn de statuten van [eiser sub 13] gewijzigd en zijn preferente aandelen uitgegeven aan Standard Airbag en [eiser sub 14] .
2.20.
De Belastingdienst heeft zich op het standpunt gesteld dat het belang van de certificaathouders in [eiser sub 13] als lucratief belang kwalificeert/kwalificeerde wat leidt tot box 1 inkomen.
2.21.
Op 24 maart 2017 heeft Standard Investment de participatie in [bedrijf 1] beëindigd en is een andere
private equitypartij ingestapt.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert, uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) een verklaring voor recht dat de rechtshandelingen tussen Standard Airbag, [eiser sub 14] en [eiser sub 13] tot uitgifte van preferente aandelen van 30 maart 2012 en tot inkoop van de desbetreffende aandelen van 24 maart 2017 vernietigbaar zijn op grond van het dwalingsvoorschrift (6:228 BW),
  • ii) een verklaring voor recht dat Standard Airbag en/of Standard Investment Fund
a. toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen in de termsheet, de aandeelhoudersovereenkomst en de managementovereenkomst,
b. toerekenbaar tekort zijn geschoten in de nakoming van de verplichtingen uit artikel 6:248 lid 1 BW en artikel 7:401 BW,
c. onrechtmatig hebben gehandeld jegens de certificaathouders en [eiser sub 15] ,
d. ieder op de voet van artikel 6:99 BW door [eiser sub 13] , [eiser sub 14] en de [eiser sub 1] aangesproken kunnen worden tot vergoeding van de gehele door hen geleden schade, en
e. ieder op de voet van artikel 6:99 BW door de certificaathouders en [eiser sub 15] aangesproken kunnen worden tot vergoeding van de gehele door hen geleden schade,
  • iii) een veroordeling van Standard Investment Fund c.s. in de kosten van deze procedure, en
  • iv) aangaande onderdeel (i) in plaats van vernietiging van de rechtshandelingen uit te spreken de gevolgen daarvan te wijzigen in de zin dat, samengevat,
a. bij de uitgifte van de preferente aandelen op 30 maart 2012 met terugwerkende kracht tot die datum preferente aandelen met nominale waarde van € 0,02 zijn uitgegeven, de totaalprijs voor het meerdere zag op gebonden agio en de jaarlijkse preferente vergoeding verschuldigd was over het totaal (nominale waarde vermeerderd met agio), en
b. bij de inkoop van de preferente aandelen op 24 maart 2017 met terugwerkende kracht tot die datum preferente aandelen met nominale waarde van € 0,02 zijn ingekocht en de totaalprijs voor het meerdere zag op gebonden agio en de preferente vergoeding.
3.2.
[eisers] legt aan deze vordering ten grondslag dat [eiser sub 13] , [eiser sub 14] en de [eiser sub 1] eenzijdig hebben gedwaald ten aanzien van de nominale waarde van de preferente aandelen en dat alle betrokken partijen wederzijds hebben gedwaald ten aanzien van het toepasselijke fiscale regime. De toerekenbare tekortkoming en onrechtmatige gedraging zien volgens [eisers] op de onjuiste implementatie van de termsheet en de aandeelhoudersovereenkomst in maart 2011 (hierna: de transactie) en het herstel van deze fout met een statutenwijziging en een uitgifte in maart 2012 waarbij een nominale waarde van € 1.000 is gehanteerd in afwijking van de overeengekomen € 0,02 (hierna: de reparatie).
3.3.
Standard Investment Fund c.s. voert verweer. Zij voert aan dat [eiser sub 15] als bestuurder van zowel de [eiser sub 1] , [eiser sub 14] en [eiser sub 13] bij de reparatie in maart 2012 op de hoogte was van de nominale waarde van de preferente aandelen van € 1.000 zodat op dat punt geen sprake is van eenzijdige dwaling. Bovendien ontbreekt een voor dwaling vereist causaal verband omdat [eiser sub 15] bij een juiste voorstelling van zaken (een nominale waarde van € 1.000) de rechtshandeling nog steeds zou hebben verricht. Ten aanzien van de wederzijdse dwaling refereert Standard Investment Fund c.s. zich aan het oordeel van de rechtbank als de dwaling wordt gebaseerd op de nadere overeenkomst tussen de aandeelhouders van [eiser sub 13] om van een nominale waarde van de preferente aandelen van € 1.000 uit te gaan. Alle betrokkenen hebben immers feitelijk gedwaald met betrekking tot de fiscale gevolgen daarvan. Van een toerekenbare tekortkoming of onrechtmatige gedraging is geen sprake omdat geen overeenkomst van opdracht bestaat tot het uitvoeren van de transactie in maart 2011 of de reparatie in maart 2012. Dit betreft een verantwoordelijkheid van alle aandeelhouders van [eiser sub 13] en Standard Investment Fund c.s. heeft de andere aandeelhouders van [eiser sub 13] steeds op de hoogte gehouden en complete openheid van zaken gegeven door alle (concept)stukken met hen te delen. Een verdergaande verplichting hadden zij niet, aldus Standard Investment Fund c.s.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

dwaling

4.1.
Voor een succesvol beroep op dwaling moet in de eerste plaats voldaan zijn aan een van de vereisten van artikel 6:228 lid 1 BW. In deze procedure doet [eisers] primair een beroep op eenzijdige dwaling (lid 1 sub b) en subsidiair op wederzijdse dwaling (lid 1 sub c). Naast artikel 6:228 lid 1 BW is ook artikel 6:228 lid 2 BW op elke dwalingsactie van toepassing. Dit lid bepaalt dat een vernietiging niet gegrond kan worden op een dwaling die in verband met de aard van de overeenkomst, de in het verkeer geldende opvattingen of de omstandigheden van het geval voor rekening van de dwalende(n) behoort te blijven.
eenzijdige dwaling
4.2.
Aan de vordering sub 3.1(i) legt [eisers] primair ten grondslag dat de [eiser sub 1] , [eiser sub 14] en [eiser sub 13] eenzijdig hebben gedwaald ten aanzien van de nominale waarde van
€ 1.000 van de preferente aandelen. Ten tijde van de reparatie in maart 2012 (zie 3.2.) is [eiser sub 15] voor het tekenen van de relevante stukken niet op de hoogte gebracht van het feit dat de alsnog uit te geven preferente aandelen tegen een nominale waarde van
€ 1.000 zouden worden uitgegeven, in strijd met de in de termsheet en de aandeelhoudersovereenkomst vastgelegde nominale waarde van € 0,02, aldus [eisers] Die repartie was nodig omdat in maart 2011 alle partijen en hun adviseurs niet opgemerkt hadden dat tegen de afspraak in geen preferente aandelen werden uitgegeven.
4.3.
Deze grondslag kan niet tot een toewijzing van de vordering leiden. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
4.4.
Vast staat dat [eiser sub 15] in maart 2012 alle relevante stukken die hij namens de [eiser sub 1] , [eiser sub 14] en [eiser sub 13] moest accorderen en ondertekenen heeft ontvangen. Zo heeft hij op 14 maart 2012 een volmacht ontvangen met twee uittreksels uit notulen en op 15 maart 2012 dezelfde stukken met nog een andere volmacht, een conceptakte tot statutenwijziging en een conceptakte tot uitgifte preferente aandelen (zie 2.13 en 2.15). In de volmacht die op 14 maart 2012 is verzonden wordt als nominale waarde van de preferente aandelen nog € 0,02 genoemd, maar in de volmachten die op 15 maart 2012 zijn verzonden en in de conceptakten wordt steeds gesproken over een nominale waarde van
€ 1.000. Hieruit volgt dat [eiser sub 15] ervan op de hoogte had kunnen zijn dat er vanaf 15 maart 2012 gewerkt werd op basis van preferente aandelen met een nominale waarde van € 1.000. [eisers] heeft nog gesteld dat [eiser sub 15] specifiek gewezen had moeten worden op de wijziging in de tekst van de volmacht, maar daar gaat de rechtbank aan voorbij. Vast staat immers dat [eiser sub 15] zich actief opstelde bij het controleren van de stukken die werden gemaakt in verband met de reparatie. Dit volgt bijvoorbeeld uit zijn e-mail van 15 maart 2012 (zie 2.14) waarin hij actief informeert waar de statuten blijven (“
Wanneer kan ik deze zien het wordt nu echt kortdag om ze na t zien voor ik teken en ik wil ze nazien…”) en zijn e-mail van 22 maart 2012 (
“De statuten op basis van dit voorstel kan ik niet tekenen. Daarbij ik heb de statuten niet gezien”). Ter comparitie heeft [eiser sub 15] voorts bevestigd dat in het eerste concept van de akte tot statutenwijziging een nominale waarde van € 1.000 stond. Er hebben dus geen andere statuten gecirculeerd die [eiser sub 15] op andere gedachten hadden kunnen brengen. Ook kon uit de e-mail van [naam 2] van 15 maart 2012 (zie 2.15), waarin een opsomming van het geplaatste kapitaal wordt gegeven, eenvoudig worden afgeleid dat de nominale waarde van de preferente aandelen substantieel meer bedroeg dan € 0,02. Dat [eiser sub 15] in staat was deze rekensom snel te maken volgt reeds uit de kort daarna door hem verzonden e-mail van 21 maart 2012 (2.17) waar hij op dezelfde dag reageert op een voorstel van [naam 2] met een eigen berekening waaruit een gedegen kennis van de materie blijkt. [eiser sub 15] heeft er ook nog op gewezen dat het proces onder grote tijdsdruk moest geschieden. Enerzijds is dit onvoldoende komen vast te staan – de akten zijn uiteindelijk pas op 30 maart 2012 gepasseerd – en anderzijds is de rechtbank het eens met Standard Investment Fund c.s. dat het op de weg van [eiser sub 15] als bestuurder ligt om meer tijd te vragen als hij onvoldoende kan doorgronden waar hij voor moet tekenen. Bij deze stand van zaken kan in het midden blijven of [eiser sub 15] daadwerkelijk op de hoogte was van de nominale waarde van de preferente aandelen toen hij de relevante volmacht en notulen tekende. Het komt immers voor zijn risico als hij de stukken die hij heeft geaccordeerd onvoldoende heeft bestudeerd. Dit betekent dat ook de dwaling in dat geval (als hij niet op de hoogte was) voor rekening van [eisers] blijft in de zin van artikel 6:228 lid 2 BW. Gezien het voorgaande behoeft het (gebrek aan) causaal verband geen bespreking.
wederzijdse dwaling
4.5.
Als subsidiaire grondslag voor de vordering sub 3.1(i) stelt [eisers] dat alle betrokken partijen (de rechtbank begrijpt: de [eiser sub 1] , [eiser sub 14] , [eiser sub 13] en Standard Airbag) wederzijds hebben gedwaald ten aanzien van het toepasselijke fiscale regime. Dit betoog van [eisers] komt er in de kern op neer dat betrokkenen er bij de reparatie in maart 2012 niet van op de hoogte waren dat de uitgifte van preferente aandelen met een nominale waarde van € 1.000 tot gevolg had dat de deelneming voor sommige aandeelhouders als lucratief belang in de zin van de fiscale wetgeving zou worden gezien en als zij dit wél geweten zouden hebben zij anders gehandeld zouden hebben. Standard Investment Fund c.s. heeft zich op dit punt gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
4.6.
De rechtbank overweegt als volgt, waarbij de rechtbank er vanuit gaat dat aan het vereiste van artikel 6:228 lid 1 sub c BW (wederzijdse dwaling) is voldaan. Beide partijen voeren immers aan dat zij er niet van op de hoogte waren dat een nominale waarde van
€ 1.000 voor de preferente aandelen tot toepassing van de lucratief belangregeling zou leiden én dat als zij dit wel geweten zouden hebben zij de reparatie anders hadden uitgevoerd.
4.7.
Het is aan de rechtbank om te beoordelen of deze tussen partijen vaststaande feiten tot de juridische conclusie kunnen leiden dat de rechtshandeling (tot uitgifte van de preferente aandelen met een nominale waarde van € 1.000) vernietigbaar is op grond van dwaling. Deze vraag beantwoordt zij negatief. Een vernietiging kan niet gegrond worden op een dwaling die voor rekening van de dwalende(n) behoort te blijven. Dit volgt uit artikel 6:228 lid 2 BW (zie 4.1). De rechtbank is van oordeel dat daar in dit geval sprake van is. Alle bij de transactie en de reparatie betrokken partijen hadden ruime ervaring met ondernemen en ondernemingsstructuren. Uit de feiten volgt dat zij zich bovendien lieten bijstaan door juridisch en financieel deskundigen. Ook hebben zij verschillende berekeningen gemaakt om opbrengsten voor henzelf zo maximaal mogelijk te doen zijn. Van dergelijke partijen mag verwacht worden dat zij ook de eventuele fiscale gevolgen onderzoeken. [eisers] heeft ter comparitie nog aangevoerd dat de gevolgen van de wederzijdse dwaling in dit geval niet voor rekening moeten komen van de [eiser sub 1] , [eiser sub 14] en [eiser sub 13] als partijen die geen praktijkervaring hadden of de feiten niet goed in de gaten hadden, maar daarin wordt zij op grond van het vorenoverwogene niet gevolgd. Uit de vastgestelde feiten (zie 2.6 tot en met 2.11) volgt bovendien dat partijen, en in ieder geval ook [eiser sub 15] , al in juli 2011 op de hoogte waren van de mogelijkheid dat de deelneming in [eiser sub 13] als lucratief belang zou kunnen kwalificeren. Dat [eiser sub 15] dit bovendien als een risico zag volgt uit het feit dat hij in scherpe bewoordingen heeft aangedrongen op een ruling van de Belastingdienst op dit punt (zie 2.7.) Partijen, waaronder [eiser sub 15] , waren het in november 2011 zelf eens over de tekst van het rulingverzoek aan de Belastingdienst (zie 2.11; ter comparitie heeft geen van partijen kunnen toelichten waarom er uiteindelijk geen ruling is aangevraagd). Niettemin hebben partijen verzuimd om deze kwestie opnieuw te doen onderzoeken toen korte tijd later, in het kader van de reparatie in maart 2012, de kapitaalstructuur van [eiser sub 13] werd aangepast met een wijziging van de statuten en een uitgifte van preferente aandelen. Dat een dergelijk onderzoek niet mogelijk was is gesteld noch gebleken. Dit alles betekent dat een eventuele dwaling op dit punt (het toepasselijke fiscale regime) voor rekening van partijen behoort te blijven (en niet ten nadele van de Belastingdienst dient te komen). De gestelde dwaling is bovendien een vorm van rechtsdwaling nu partijen stellen onwetend te zijn geweest ten aanzien van het fiscale regime. Uit vaste jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat uit het oogpunt van een behoorlijk verloop van het rechtsverkeer als uitgangspunt geldt dat een beroep op rechtsdwaling in zijn algemeenheid niet kan worden aanvaard (HR 26 november 2011, ECLI:NL:HR:2004:AR1739). Op grond van de in deze rechtsoverweging aangehaalde feiten en omstandigheden is in de onderhavige zaak in elk geval geen aanleiding om van dit uitgangspunt af te wijken.
wijziging overeenkomst
4.8.
Nu er geen sprake is van de mogelijkheid de relevante rechtshandelingen te vernietigen op grond van dwaling behoeft het gevorderde onder 3.1(iv) geen behandeling.
tekortkoming en onrechtmatige daad
4.9.
Ten aanzien van de vorderingen onder 3.1(ii) – de tekortkoming en onrechtmatig daad – overweegt de rechtbank als volgt. Deze vorderingen gaan er vanuit dat Standard Airbag en/of Standard Investment Fund een specifieke verplichting hebben jegens [eisers] om tot implementatie van de juiste kapitaalstructuur over te gaan. [eisers] heeft gesteld dat hier een overeenkomst van opdracht is ontstaan, maar daarvan is niet gebleken. Betrokkenen, waaronder Standard Airbag maar ook de [eiser sub 1] , [eiser sub 14] en [eiser sub 13] zijn in de aandeelhoudersovereenkomst (en wat [eiser sub 15] en [eiser sub 14] betreft ook in de termsheet) uitgegaan van een situatie waarbij naast gewone aandelen ook preferente aandelen zouden worden uitgegeven. Dit is bij de transactie in maart 2011 niet gebeurd, maar [eisers] heeft geen specifieke verplichting kunnen aanwijzen op basis waarvan Standard Airbag en/of Standard Investment Fund zich jegens [eisers] verbonden hebben dit te realiseren. Datzelfde geldt voor de reparatie in maart 2012. Dat een partij een bepaalde voorbereidingshandeling verricht is daartoe in ieder geval niet voldoende. Beide periodes hebben veeleer het karakter van het uitwerken van een tussen partijen overeengekomen structuur (de transactie in maart 2011) en het herstellen van een fout (de reparatie in maart 2012) zonder dat één partij een specifieke (uitvoerings)verplichting op zich heeft genomen jegens een andere partij. Daarbij geldt dat de [eiser sub 1] , [eiser sub 14] en [eiser sub 13] evenzeer partij zijn bij de aandeelhoudersovereenkomst en dat rechtbank niet inziet waarom op Standard Airbag een verdergaande verplichting zou rusten dan op de [eiser sub 1] , [eiser sub 14] en [eiser sub 13] . Het door [eisers] gestelde hogere kennisniveau bij Standard Airbag levert evenmin een dergelijke verplichting op, nog los van de vraag of sprake is van een hoger kennisniveau nu dat uitdrukkelijk is betwist. Voor zover [eisers] zich op het standpunt heeft willen stellen dat sprake is van een toerekenbare tekortkoming van Standard Investment Management B.V. (met de inzet [naam 1] en/of [naam 2] ) uit hoofde van de managementovereenkomst is dit onvoldoende onderbouwd. Standard Investment Fund c.s. heeft daarbij terecht aangevoerd dat de wijziging van statuten en uitgifte van preferente aandelen een aandeelhoudersverantwoordelijkheid is die buiten het bestek van de managementovereenkomst valt. Standard Investment Management B.V. als wederpartij van [eiser sub 13] bij de managementovereenkomst is ten slotte niet in deze procedure betrokken.
4.10.
De gestelde onrechtmatige daad van Standard Investment Fund c.s. ten opzichte van [eiser sub 13] , [eiser sub 15] en de certificaathouders is onvoldoende concreet onderbouwd. De stelling dat sprake zou zijn van een schending van de algemene maatschappelijke zorgplicht om geen (financiële) gevaren in het leven te roepen volstaat in ieder geval niet.
4.11.
Het vorenstaande betekent dat ook de vorderingen onder 3.1(ii) zullen worden afgewezen.
proceskosten en afronding
4.12.
Nu de hoofdvorderingen van [eisers] worden afgewezen treft de vordering tot vergoeding van de proceskosten (3.1(iii)) hetzelfde lot. [eisers] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van Standard Investment Fund c.s. worden begroot op:
- griffierecht € 626,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2,0 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.712,00
4.13.
De reacties op het proces-verbaal zijn niet relevant geweest voor de beoordeling door de rechtbank en behoeven dus geen verdere bespreking.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt [eisers] in de proceskosten, aan de zijde van Standard Investment Fund c.s. tot op heden begroot op € 1.712,00,
5.3.
veroordeelt [eisers] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan dit vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van dit vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van dit vonnis,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, mr. C.H. Rombouts en mr. A.S. Dogan en in het openbaar uitgesproken op 27 februari 2019. [1]

Voetnoten

1.type: