8.2.De rechtbank zal vervolgens onderzoeken of de rechtsgevolgen van het te vernietigen besluit I in stand kunnen worden gelaten.
De berekeningsjaren 2018 en 2019
9. Op zitting heeft de Belastingdienst/Toeslagen desgevraagd aangegeven dat tussen partijen niet in geschil is dat er tussen [eiseres] en haar tante sprake is van een huurrelatie op zakelijke gronden per 1 september 2018 tot aan [eiseres] verhuizing op 30 april 2019. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat het in deze procedures gaat om de periode juni tot en met augustus 2018 waarin [eiseres] volgens de Belastingdienst/Toeslagen niet heeft aangetoond dat er sprake is van een huurrelatie op zakelijke gronden.
10. Voor wat betreft het berekeningsjaar 2018 moet de rechtbank de vraag beantwoorden of de Belastingdienst/Toeslagen [eiseres] en haar tante terecht voor heel 2018 als toeslagpartners heeft aangemerkt, omdat [eiseres] over de periode juni tot en met augustus 2018 niet heeft aangetoond dat sprake is van een huurrelatie op zakelijke gronden.
11. Vervolgens moet de rechtbank voor het berekeningsjaar 2019 de vraag beantwoorden of [eiseres] en haar tante ook in 2019, tot aan de verhuizing van [eiseres] op 30 april 2019, terecht als toeslagpartners zijn aangemerkt.
12. De wetgever heeft met artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir gekozen voor een wettelijke formulering op basis van objectieve criteria, die meebrengt dat ook andere situaties dan die van een samengesteld gezin onder de reikwijdte van artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir kunnen vallen. Uit de wetsgeschiedenismaakt de rechtbank op dat de wetgever zich ervan bewust is geweest dat de consequentie van de gekozen objectieve criteria kan zijn dat een meerderjarige die bij een alleenstaande ouder woont als toeslagpartner wordt gezien. Dat de definitie van artikel 3, tweede lid, aanhef en onder e, van de Awir een ruimer bereik heeft dan dat van een samengesteld gezin, is daarmee een gegeven dat door de wetgever kennelijk is aanvaard. Dit is een keuze die de wetgever heeft gemaakt. De aanvaardbaarheid van die keuze ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Het staat de rechter niet vrij om de innerlijke waarde of billijkheid van de wet te toetsen.
13. Niet in geschil is dat [eiseres] en haar tante heel 2018 en tot aan [eiseres] verhuizing op 30 april 2019 op hetzelfde woonadres stonden ingeschreven. Op [geboortedag] wordt de dochter van [eiseres] geboren. Zij stond daarom vanaf [geboortedag] eveneens op hetzelfde woonadres ingeschreven. Volgens de wet geldt [eiseres] tante dus met ingang van [geboortedag] als toeslagpartner van [eiseres] , tenzij [eiseres] op zakelijke gronden woonruimte zou huren van haar tante. Het is aan [eiseres] om dit aan te tonen.
14. [eiseres] heeft een huurovereenkomst van 30 augustus 2018 overgelegd. Deze huurovereenkomst heeft als ingangsdatum 1 september 2018. Hoewel [eiseres] over de maanden juni, juli en augustus 2018 bankoverschrijvingen heeft overgelegd, blijkt daaruit niet dat sprake is van huur op zakelijke gronden in de maanden juni, juli en augustus 2018. Op grond van artikel 3, tweede lid, onder e, van de Awir moet er namelijk een schriftelijke huurovereenkomst worden overgelegd. Bovendien volgt uit de bankoverschrijvingen niet dat de betalingen in de maanden juni, juli en augustus zijn bestemd voor betaling van de huur. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de Awir kan de rechtbank niet anders oordelen dan dat de Belastingdienst/Toeslagen [eiseres] en haar tante terecht per [geboortedag] als toeslagpartners heeft aangemerkt.
15. De Belastingdienst/Toeslagen heeft hen op grond van artikel 3, derde lid, van de Awir ook terecht als partner aangemerkt in de andere perioden van het berekeningsjaar 2018.
16. Voor het berekeningsjaar 2019 is weliswaar niet in geschil dat tussen [eiseres] en haar tante sprake is van huur op zakelijke gronden, maar zij worden op grond van artikel 3, tweede lid, onder g, van de Awir als toeslagpartners voor het berekeningsjaar 2019 aangemerkt zolang zij op hetzelfde adres staan ingeschreven. Gelet op het dwingendrechtelijke karakter van de Awir heeft de Belastingdienst/Toeslagen [eiseres] en haar tante terecht als toeslagpartners aangemerkt tot en met 30 april 2019.
17. Het standpunt van [eiseres] dat zij zich kan beroepen op het vertrouwensbeginsel, volgt de rechtbank niet. Volgens vaste jurisprudentiemoet er voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel een drietal stappen worden doorlopen. Allereerst moet worden vastgesteld of er sprake is van een toezegging. Dat er toezeggingen zijn gedaan door de Belastingdienst/Toeslagen volgt niet uit de in het dossier aanwezige gespreksnotities en heeft [eiseres] ook niet met stukken onderbouwd, zodat haar beroep op het vertrouwensbeginsel reeds om die reden niet slaagt.
18. Tot slot volgt de rechtbank [eiseres] niet in haar standpunt dat er sprake is van genderdiscriminatie. De rechtbank verwijst naar hetgeen in overweging 12. is bepaald. De Awir maakt geen onderscheid op basis van geslacht. Ook geeft de wet, gelet op het dwingendrechtelijke karakter, geen ruimte voor een belangenafweging.
19. Gelet op het voorgaande krijgt [eiseres] dus geen gelijk. Dit betekent dat de rechtsgevolgen van het bestreden besluit I in stand blijven.
Het berekeningsjaar 2018 (AMS 19/2799)