ECLI:NL:RBAMS:2019:8416

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 november 2019
Publicatiedatum
11 november 2019
Zaaknummer
AMS19/5493 en AMS 19/5801
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van verzoek om opvang op grond van de Wmo en noodopvang voor zelfredzame verzoekster

Op 11 november 2019 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaken AMS 19/5493 en AMS 19/5801, waarbij de verzoeken om voorlopige voorziening van verzoekster zijn afgewezen. Verzoekster, een Marokkaanse vrouw met twee Nederlandse kinderen, had verzocht om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en noodopvang, nadat zij in crisisopvang verbleef. De gemeente Amsterdam had haar aanvraag afgewezen, omdat zij als zelfredzaam werd beschouwd. De voorzieningenrechter oordeelde dat verzoekster niet voldeed aan de voorwaarden voor opvang op basis van de Wmo, aangezien zij niet feitelijk dakloos was en in staat werd geacht om zelf voor onderdak te zorgen. De GGD had vastgesteld dat verzoekster voldoende zelfredzaam was, ondanks haar recente echtscheiding en onbekendheid met de Nederlandse taal. De voorzieningenrechter benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor het vinden van onderdak primair bij verzoekster zelf ligt. De verzoeken om voorlopige voorziening werden afgewezen, omdat de bezwaren van verzoekster geen redelijke kans van slagen hadden. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummers: AMS 19/5493 (noodopvang) en AMS 19/5801 (Wmo)

uitspraak van de voorzieningenrechter van 11 november 2019 in de zaken tussen

[verzoekster] verzoekster

(gemachtigde: mr. E.C. Weijsenfeld),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam,

verweerder
(gemachtigde: mr. M. Keurentjes).

Procesverloop

Bij brief van 7 oktober 2019 heeft verweerder aan verzoekster meegedeeld dat zij de crisisopvang dient te verlaten met ingang van 16 oktober 2019.
Bij besluit van 14 oktober 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van verzoekster om opvang op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) afgewezen.
Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft schriftelijk toegezegd dat verzoeker in de crisisopvang mag blijven totdat de voorzieningenrechter op de verzoeken heeft beslist.
De zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2019. Verzoekster is verschenen, bijgestaan door een tolk Arabisch, L. Majdoubi, en haar gemachtigde. Tevens is [begeleider] de begeleider van verzoekster namens Steunpunt vrouwen zonder verblijfsvergunning verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat ging vooraf
1. Verzoekster heeft de Marokkaanse nationaliteit en is in Marokko getrouwd met [(ex)echtgenoot] die de Nederlandse nationaliteit heeft. Hun twee kinderen Yazan (5 jaar) en Danin (drie jaar) hebben eveneens de Nederlandse nationaliteit. [(ex)echtgenoot] is in 2017, na een verblijf van 5 jaar in Marokko, naar Nederland teruggekeerd en verzoekster is hem met de kinderen gevolgd in september 2018. Eerst heeft het gezin kort ingewoond bij een vriend van [(ex)echtgenoot] in Amsterdam maar daar konden zij niet blijven en vervolgens zijn zij naar Diemen verhuisd. De huur voor deze woning konden zij echter niet blijvend betalen. Verzoekster en haar man zijn vervolgens gescheiden.
2.1
Verzoekster heeft zich met haar kinderen bij verweerder gemeld en zij zijn sinds
13 november 2018 door verweerder opgevangen. [(ex)echtgenoot] verblijft bij zijn ouders in Nederland. In maart 2019 zouden verzoekster en haar kinderen verhuizen naar “de Walborg” [1] maar dat wilde verzoekster niet en zij heeft vervolgens zelf voor onderdak voor haarzelf en de kinderen gezorgd. Op 17 juli 2019 heeft verzoekster zich met haar kinderen (wederom) bij verweerder gemeld voor opvang en zij verblijven sindsdien in hotel [hotel] [2] . Verzoekster heeft een bijstandsuitkering aangevraagd en gekregen met daarnaast een postadres. Verzoekster heeft een verblijfsvergunning.
2.2
Verweerder heeft de GGD onderzoek laten doen naar de zelfredzaamheid van verzoekster. Zij is op 19 juli 2019 en 26 september 2019 gescreend. Volgens de GGD wordt verzoekster voldoende zelfredzaam geacht en is haar enige hulpvraag dat zij niet over woonruimte beschikt. De recente echtscheiding en de onbekendheid van verzoekster met de Nederlandse taal vragen, volgens de GGD, om voortzetting van ambulante ondersteuning.
Standpunt verweerder
3.1
Gelet op het onderzoek door de GGD voldoet verzoekster niet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor opvang op grond van de Wmo of voor noodopvang die naar zijn aard tijdelijk is. Het aanbod van verweerder om met financiële hulp terug te keren naar Marokko is door verzoekster verworpen.
Standpunt verzoekster
3.2
Volgens verzoekster kan zij binnen haar eigen netwerk niet worden opgevangen. Haar moeder en zus wonen in Marokko en een andere zus woont in Spanje. In Nederland verblijft alleen haar schoonfamilie. Volgens verzoekster is het de plicht van verweerder om haar en haar kinderen op te vangen omdat zij kwetsbaar zijn. Het is daarom onrechtmatig als de kinderen op straat komen te staan. Verzoekster onderbouwt dit onder meer met uitspraken van deze rechtbank [3] en van de Hoge Raad [4] en van de Centrale Raad van Beroep [5] . Daarnaast verwijst verzoekster naar verschillende rapporten van - onder meer - de (kinder)ombudsman en de brieven van 4 april 2019 van vier burgemeesters van grote steden en van verweerder van 5 juni 2019 aan de staatssecretarissen Blokhuis en Harbers waarin zorgen worden geuit over de enorme toename van de vraag naar noodopvang door - met name remigranten - zonder zorgvraag.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
4. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Wmo
5.1
Op grond van artikel 1.2.1. van de Wmo komt een ingezetene van Nederland in aanmerking voor een maatwerkvoorziening, bestaande uit opvang, te verstrekken door het college van de gemeente tot welke hij zich wendt, indien hij de thuissituatie heeft verlaten, al dan niet in verband met risico’s voor zijn veiligheid als gevolg van huiselijk geweld, en niet in staat is zich op eigen kracht, met gebruikelijke hulp, met mantelzorg of met hulp van andere personen uit zijn sociale netwerk te handhaven in de samenleving.
5.2
Hieruit volgt dat mensen in de eerste plaats zelf verantwoordelijk zijn voor hun leven en dus ook voor een dak boven hun hoofd. Verweerder heeft dit in zijn beleid en in de Verordening [6] zo uitgelegd dat alleen opvang kan worden verkregen op grond van de Wmo als iemand feitelijk of residentieel dakloos is, beperkt zelfredzaam op meerdere gebieden en niet beschikt over alternatieven die de eerder genoemde dakloosheid kunnen opheffen.
5.3
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat geen aanspraak gemaakt kan worden op maatschappelijke opvang als alleen sprake is van een huisvestingsprobleem. Uit het screeningsverslag blijkt dat verzoekster een huisvestingsprobleem heeft en dat er geen sprake is van beperkte zelfredzaamheid. Alleen de recente echtscheiding en de onbekendheid met de Nederlandse taal vragen, volgens de GGD, om voortzetting van ambulante ondersteuning. Dat verzoekster geen onderdak heeft geregeld voor haar gezin leidt niet vanzelfsprekend tot de conclusie dat zij “kennelijk niet in staat is om onderdak te regelen” en dus niet zelfredzaam is, zoals door verzoekster wordt betoogd. Bovendien is in verzoeksters geval gebleken dat zij voorheen wel in staat is gebleken voor zichzelf ander onderdak te regelen toen het aanbod van verweerder haar niet beviel. Gelet hierop heeft verweerder met het bestreden besluit de aanvraag van verzoekster om opvang op grond van de Wmo terecht afgewezen omdat zij niet tot de doelgroep behoort. Zij is immers niet beperkt zelfredzaam.
5.4
Verzoekster betoogt dat verweerder bij gebrek aan woonruimte in Amsterdam contact op dient te nemen met (krimp)gemeentes in de regio voor opvang om een zogenaamde ‘warme overdracht’ te realiseren. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet omdat de Wmo niet op verzoekster van toepassing is.
Noodopvang
6.1
De voorzieningenrechter stelt vast dat uit wat is besproken op de zitting en uit de stukken die zijn overgelegd blijkt dat Amsterdam het water aan de lippen staat wat betreft de druk op de (nood)opvang. Verweerder mag daarom prioriteiten stellen bij de verdeling van schaarse opvangplekken. Van personen die geen zorgvraag hebben en dus zelfredzaam zijn, mag worden verwacht dat zij zelf zorgdragen voor onderdak.
6.2
In het geval van verzoekster heeft verweerder zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat verzoekster en haar kinderen niet meer in aanmerking komen voor noodopvang en dat deze wordt beëindigd. Noodopvang is naar zijn aard immers tijdelijk van omvang. Verzoekster heeft hier twee maal gebruik van kunnen maken en heeft tijdens haar verblijf in de noodopvang de gelegenheid gekregen om orde op zaken te stellen en zelf voor onderdak te zorgen. Dat is haar eerder ook gelukt. Verzoekster kan onderdak zoeken binnen haar eigen netwerk en als dat niet lukt, zelf op zoek gaan naar woonruimte elders. Verzoekster beschikt immers over inkomen. Niet is gebleken dat verzoekster gedurende haar tweede verblijf in de noodopvang een poging heeft gedaan om zelf voor onderdak te zorgen of daarvoor hulp in te schakelen. Het standpunt van verzoekster dat verweerder dat voor haar moet doen, volgt de voorzieningenrechter niet. Verzoekster wordt immers zelf in staat geacht dit te doen en daarvoor haar verantwoordelijkheid te nemen. Daarnaast is niet gebleken dat verzoekster aan Amsterdam is gebonden. Zij verblijft hier immers nog maar kort en heeft geen speciale binding met Amsterdam. Vanwege de krapte op de woningmarkt in Amsterdam mag van verzoekster verwacht worden dat zij ook actief zoekt naar woonruimte (ver) buiten Amsterdam.
Conclusie
7. De bezwaren van verzoekster hebben bij deze stand van zaken geen redelijke kans van slagen. Voor het treffen van een voorlopige voorziening is geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst de verzoeken om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C. Loman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. W. Niekel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 11 november 2019.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Een opvangvoorziening van verweerder.
2.Door verweerder geregelde opvang.
3.Tussenuitspraak van 13 september 2019 in AMS 19/892.
6.Verordening maatschappelijke ondersteuning Amsterdam 2015.