ECLI:NL:RBAMS:2019:9001

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
3 december 2019
Publicatiedatum
2 december 2019
Zaaknummer
C/13/674445 / KG ZA 19-1112
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot verwijdering van persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister door KYC-medewerkers van ING

In deze zaak vorderen twee KYC-medewerkers van ING, [eiser sub 1] en [eiser sub 2], de verwijdering van hun persoonsgegevens uit het Extern Verwijzingsregister (EVR). De medewerkers zijn betrokken geweest bij het aanleveren van kandidaten voor functies binnen ING, waarbij zij onjuiste informatie op cv's hebben vermeld en bovendien betrokken zijn geweest bij omkoping. ING heeft hen op basis van deze feiten in het EVR geregistreerd, wat hen ernstige gevolgen kan hebben voor hun toekomstige werk in de financiële sector. De voorzieningenrechter heeft op 3 december 2019 geoordeeld dat de registratie rechtmatig is, omdat er voldoende aanwijzingen zijn voor valsheid in geschrift en omkoping. De vordering van de eisers om hun persoonsgegevens te verwijderen is afgewezen, omdat de belangen van ING en de integriteit van de financiële sector zwaarder wegen dan de belangen van de eisers. De rechtbank heeft geoordeeld dat de registratie in het EVR niet onevenredig is en dat de eisers onvoldoende aannemelijk hebben gemaakt dat de bodemrechter in een eventuele procedure hun standpunt zal volgen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/674445 / KG ZA 19-1112 MvW/MAH
Vonnis in kort geding van 3 december 2019
in de zaak van

1.[eiser sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
2.
[eiser sub 2],
wonende te [woonplaats] ,
eisers bij concept-dagvaarding,
advocaat mr. H.F.C. Hoogendoorn te Amsterdam,
tegen
de naamloze vennootschap
ING Bank N.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagde,
vrijwillig verschenen,
advocaat mr. A.L. de Vogel te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser sub 1] , [eiser sub 2] en ING worden genoemd.

1.De procedure

Op de zitting van 19 november 2019 hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de dagvaarding en hun eiswijziging toegelicht. ING heeft verweer gevoerd. Beide partijen hebben stukken en een pleitnota overgelegd.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.
Bij de zitting waren aanwezig:
- [eiser sub 1] en [eiser sub 2] met mr. Hoogendoorn;
- aan de zijde van ING: [medewerker 1] (Investigator CSI), [medewerker 2] (Senior Legal Counsel) en [medewerker 3] ( [functie] – zie 2.1), met mr. De Vogel.

2.De feiten

2.1.
[eiser sub 2] verrichtte vanaf [datum indienstreding] voor ING op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden als ‘expert business consultant’ op de afdeling KYC (Know Your Customer) Global CoE (Center of Expertise). Deze afdeling is opgericht om onder meer witwassen van geld via ING-bankrekeningen tegen te gaan. Op dezelfde afdeling is [eiser sub 1] vanaf [datum indienstreding] op basis van een overeenkomst van opdracht werkzaamheden gaan verrichten als ‘project management professional’.
2.2.
In mei 2019 was ING dringend op zoek naar extra ‘alert handlers’, medewerkers die ongebruikelijke transacties bij klanten van ING onderzoeken. Aan alle medewerkers van de afdeling werd gevraagd of ze voor deze functies nog mensen kenden in hun netwerk of familie. Op 31 mei 2019 ontvingen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] van de heer [medewerker 4] , [functie] , daarover ook een mail, met bijgevoegde functieprofielen alert handlers.
2.3.
Op 12 juni 2019 heeft [eiser sub 1] aan [medewerker 4] , cc aan [eiser sub 2] , ongeveer 12 c.v.’s voor alert handlers gemaild.
2.4.
[medewerker 4] heeft op 8 juli 2019 per mail aan de heer [naam] , leidinggevende van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , voorgesteld de heer [betrokkene 1] aan te nemen als alert handler en de mail besloten met: “Please be informed that [ [betrokkene 1] ] is recruited via [bedrijf] ( [eiser sub 1] and [eiser sub 2] ). […]” [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben [bedrijf] . op [oprichtingsdatum] opgericht.
2.5.
Geen van de door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aangedragen kandidaten is uiteindelijk door ING aangenomen.
2.6.
In de zomer van 2019 zijn er conflicten ontstaan tussen [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en andere medewerkers van de afdeling.
2.7.
Omstreeks 15 augustus 2019 is de opdracht van ING aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] – in hun woorden - ‘on hold’ gezet.
2.8.
Op 30 augustus 2019 heeft [medewerker 3] , [functie] , opdracht gegeven om onderzoek te doen naar vermoedens van onregelmatigheden op de afdeling. In het kader daarvan hebben onderzoekers van de afdeling Corporate Security & Investigations (CSI) van ING met verschillende medewerkers van de afdeling gesproken, onder meer met [eiser sub 1] op 10 september 2019 en met [eiser sub 2] op 12 september 2019. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben zich akkoord verklaard met de inhoud van de gespreksverslagen.
2.9.
ING heeft de contracten met [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en drie andere van de zes betrokken medewerkers beëindigd. Met de rest van het team is ING een exercitie gestart.
2.10.
Bij brieven van 7 oktober 2019 heeft ING aan [eiser sub 1] en [eiser sub 2] bericht te hebben besloten hun persoonsgegevens op te nemen in het Incidentenregister (IR) en het Extern Verwijzingsregister (EVR), kort gezegd omdat:
a. a) zij hun nevenwerkzaamheden voor hun onderneming [bedrijf] . “niet via Workday en/of aan uw leidinggevende (de heer M. [naam] )” hadden gemeld overeenkomstig de Algemene Gedragscode ING Nederland en de procedure Nevenactiviteit zoals beschreven op ING One Intranet; en
[betrokkene 2] ) [eiser sub 1] op 10 van de 12 door [bedrijf] . aan de heer [medewerker 4] verzonden c.v.’s van kandidaat alert handlers een cursus ”Inleiding tot KYC” heeft vermeld die nooit is gegeven en dus ten onrechte op de c.v.’s stond en dat [eiser sub 2] daarvan op de hoogte was.
In de brief aan [eiser sub 1] staat daarnaast dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan roddelen, het in de wereld brengen van (valse) geruchten en het al dan niet bewust beschadigen van de reputatie of goede naam van collega’s.
2.11.
Bij brief van 10 oktober 2019 aan ING heeft de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] verweer gevoerd tegen de aantijgingen en ING gesommeerd om de registratie in IR en EVR ongedaan te maken. ING heeft daaraan geen gehoor gegeven.
2.12.
Op 14 oktober 2019 heeft ING tegen drie medewerkers, [betrokkene 2] . , [eiser sub 1] en [eiser sub 2] , aangifte gedaan van (niet-ambtelijke) omkoping (artikel 328ter Wetboek van Strafrecht) en valsheid in geschrift (artikel 225 Wetboek van Strafrecht).
2.13.
De advocaat van ING heeft op 18 oktober 2019 aan de advocaat van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] geschreven, dat - naast de in de brieven van 7 oktober 2019 genoemde feiten - ook het feit dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betrokken waren bij omkoping aan de door ING getroffen maatregelen ten grondslag ligt, maar dat dat abusievelijk niet in de brieven van 7 oktober 2019 was vermeld. Over de omkoping heeft hij daarbij nog geschreven:
“Uw cliënten hebben verklaard dat zij aan een werknemer van ING betalingen hebben verricht als tegenprestatie om te worden ingehuurd door ING. Uw cliënten hebben ieder een afschrift ontvangen van hun eigen verklaring waarin deze feiten zijn beschreven. (...)”
Verder staat in de brief van 18 oktober 2019:

Registratie in het Incidentenregister en het EVR
Cliënte acht de incidenten en gebeurtenissen hierboven kort omschreven zeer ernstig en meent dat de ernst hiervan de registratie in het Incidentenregister en het daaraan gekoppelde Externe Verwijzingsregister (“EVR") rechtvaardigt. Hieronder zet ik u uiteen waarom.
Integriteit
ING is op grond van de Wet op het financieel toezicht verplicht om zorg te dragen voor een integere bedrijfsvoering. Onlosmakelijk daarmee verbonden is dat zij zorgdraagt voor een bedrijfsvoering die de integriteit, veiligheid en reputatie van de bank als financiële instelling waarborgt. Op grond van de Wet ter voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme dient ING onder meer toe te zien op haar cliënten en de transacties die via de rekeningen van die cliënten plaatsvinden. In 2018 trof ING een schikking met het Openbaar Ministerie als gevolg van door het OM geconstateerde tekortkomingen bij het voorkomen van financieel economische criminaliteit. Dit is de aanleiding geweest om op dit gebied verbeteringen door te voeren. Dit betrof onder andere de afdeling waarvoor uw cliënten werkzaam waren.
Voorop staat dat ING een hoge standaard legt ter zake van de integriteit en veiligheid van de bank als financiële instelling en die normen legt de bank ook op aan haar medewerkers. Dit is onder andere neergelegd in De Orange Code en de Algemene Gedragscode ING Nederland, die aan alle medewerkers als voorwaarden voor een dienstverband zijn gesteld. Ook uw cliënten hebben deze voorwaarden geaccepteerd.
Onder andere is het medewerkers niet toegestaan om zonder toestemming bepaalde nevenactiviteiten te verrichten. Ook is het niet toegestaan om persoonlijke voordelen aan te bieden, te vragen of te aanvaarden. Buiten de door de bank goedgekeurde regelingen mogen geen geld of voordelen worden bedongen en/of worden verstrekt bij het in dienst nemen en/of houden van medewerkers. Dit geldt evenzo indien sprake is van externe arbeidscapaciteit. Verder hebben alle medewerkers, onder wie ook uw cliënten, de Bankierseed afgelegd. Daarmee hebben zij gezworen of beloofd om onder andere zich te gedragen naar de toepasselijke wetten, regels en gedragscode en geen misbruik te maken van kennis.
Gedragingen
ING heeft geconstateerd dat uw cliënten zonder toestemming nevenactiviteiten hebben verricht, namelijk het voeren van een onderneming, [bedrijf] ., die erop is gericht om kandidaten aan te dragen voor de afdeling KYC Global CoE van ING. Daarbij hebben uw cliënten met de kennis van de voor die functies vereiste vaardigheden en opleidingen, ervoor gekozen om de Cv's van de betreffende kandidaten aan te vullen met onjuiste gegevens. Het doel hiervan was om deze kandidaten op papier beter geschikt te doen lijken dan zij feitelijk waren. Daarmee zou ING worden misleid op basis van de omschreven kwaliteiten van die kandidaten. Daarnaast hebben uw cliënten bewust gelden betaald aan een medewerker in ruil voor de inhuur door ING.
Belangenafweging
Het risico op afbreuk van de integriteit en veiligheid van ING als financiële instelling is hierdoor evident. Het misbruik maken van kennis met als doel 'eigengewin' door het kunnen aanleveren van nieuwe medewerkers en het vervalsen of manipuleren van Cv's doet afbreuk aan de integriteit van uw cliënten als medewerkers van ING dan wel in de financiële sector. ING zou bovendien een onacceptabel groot risico lopen om ongekwalificeerde medewerkers in dienst te krijgen op een afdeling waar transactiemonitoring in het kader van de voorkoming van witwassen en financiering van terrorisme plaats vindt. Juist een dergelijke afdeling kan zich geen integriteitsrisico veroorloven.
Kortom, door het handelen van uw cliënten was niet alleen hun integriteit in het geding maar ook de integriteit en de veiligheid van ING en de financiële sector als geheel. ING
acht dit een reële bedreiging voor de veiligheid en integriteit van de bank en van de financiële sector. Zij acht het daarom noodzakelijk om andere financiële instellingen te waarschuwen, indien uw cliënten financiële diensten of producten zouden aanvragen dan wel daar in dienst zouden willen treden. De registratie in het EVR voor de duur van 8 jaar acht zij daarom ook gerechtvaardigd.
Proportionaliteit
De registratie in het EVR leidt mogelijk tot de situatie dat uw cliënten bij de aanvraag van een financiële dienst of product of het werken bij een financiële instelling zouden worden geweigerd. Dit dient voor rekening en risico van uw cliënten te blijven.
Uit de gedragingen van uw cliënten en hun verklaringen hierover blijkt niet dat zij zich de ernst van deze incidenten (willen) realiseren. De suggestie dat bij ING sprake is van een 'verziekte bedrijfscultuur' wekt de indruk dat uw cliënten ook niet achteraf tot enig inzicht zijn gekomen rondom hun gedragingen.
Wij begrijpen dat het voor uw cliënten lastig wordt en uitleg vergt om bij een andere financiële instelling te kunnen werken. Het belang van ING en van de financiële sector acht ING echter van doorslaggevende aard om de registraties niet ongedaan te maken en ook niet om deze op te schorten totdat een rechter zich over deze kwestie heeft gebogen.”
2.14.
Ter zitting is namens ING verklaard, dat zij kort voor de zitting telefonisch van de politie heeft vernomen dat wegens gebrek aan personeel nu geen vervolg aan de aangifte wordt gegeven, tenzij ING met nieuws komt.

3.Het geschil

3.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] vorderen, samengevat, na eiswijziging:
i) ING te bevelen om hun persoonsgegevens te verwijderen uit het EVR met mededeling daarvan aan hen en/of hun advocaat, en deze verwijderd te houden, onder de bepaling dat aan deze veroordeling alleen rechten ontleend kunnen worden zolang door de strafrechter in eerste aanleg niet is beslist dat zij zich ter zake van de in dit kort geding naar voren gebrachte feiten en omstandigheden hebben schuldig gemaakt aan valsheid in geschrifte of niet-ambtelijke omkoping of aan (andere) strafbare feiten van soortgelijke aard of strekking,
ii) op straffe van een dwangsom van € 100.000,00 en
iii) met veroordeling van ING in de proces- en nakosten.
3.2.
ING voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] stellen dat registratie van hun persoonsgegevens in het EVR door ING ongedaan moet worden gemaakt omdat deze onrechtmatig is om de volgende redenen:
1) de in de brief van 7 oktober 2019 genoemde gronden (nevenactiviteiten en valsheid in geschrift) zijn ontoereikend,
2) aan de door de Hoge Raad geformuleerde eisen voor verwerking van strafrechtelijke persoonsgegevens is niet voldaan,
3) bij de registratie is niet de vereiste zorgvuldigheid betracht,
4) de later aangevoerde grond van omkoping kan de registratie ook niet dragen.
4.2.
ING heeft de stellingen gemotiveerd betwist. Zij stelt zich op het standpunt dat de registratie rechtmatig is en voldoet aan artikel 6 lid 1 aanhef en onder f van de Algemene verordening Gegevensbescherming (AVG) en het Protocol Incidentenwaarschuwingssysteem Financiële Instellingen (PIFI), dat is opgesteld door de aangesloten financiële instellingen.
4.3.
Een vordering tot verwijdering van de registratie kan in kort geding worden toegewezen als voldoende aannemelijk is, dat in een eventuele bodemprocedure geoordeeld zal worden dat de registratie of het handhaven daarvan jegens eisers onrechtmatig is èn als van hen niet kan worden gevergd dat zij de uitslag van een bodemprocedure afwachten. Aan de laatste eis is voldaan, nu [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben gesteld dat zij nu en in de toekomst aanmerkelijk nadeel van de registratie (kunnen) ondervinden bij onder meer het vinden van werk in de financiële sector.
4.4.
Niet te ontkennen valt dat opname in het (IR en het daaraan gekoppelde) EVR, verstrekkende gevolgen kan hebben. De deelnemende financiële ondernemingen kunnen immers door raadpleging van het EVR vaststellen dat er sprake is van opname in het IR door (een) andere deelnemer(s). Vervolgens kunnen zij nadere informatie omtrent de reden van opname opvragen. Dit kan ertoe leiden dat niet alleen de deelnemer die tot opname in het IR is overgegaan, maar ook andere deelnemers werk, opdrachten of financiële diensten aan de opgenomen persoon zullen weigeren. Gelet hierop dienen hoge eisen te worden gesteld aan de grond(en) voor opname van de gegevens van een persoon in de registers (Gerechtshof Amsterdam 13-06-2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:2284).
4.5.
Opname in het IR en het EVR kan slechts geschieden in overeenstemming met de AVG en het PIFI. Het PIFI is te beschouwen als een regeling die voldoende waarborgen biedt voor een verwerking van persoonsgegevens zoals de AVG die voorschrijft (Gerechtshof Amsterdam 18 januari 2007, ECLI:NL:GHAMS:2007:BA5933). Dat betekent in de eerste plaats dat er een grond voor rechtmatige verwerking als bedoeld in artikel 6 AVG moet zijn. ING heeft aangevoerd dat de verwerking van de persoonsgegevens noodzakelijk is ter behartiging van de gerechtvaardigde belangen van de bank zelf en van de tot haar branche behorende financiële instellingen. Dat is voldoende aannemelijk en daarmee is de verwerking in beginsel rechtmatig op grond van artikel 6 lid 1 aanhef en onder f AVG, mits ook de in deze bepaling voorgeschreven belangenafweging uitpakt in het voordeel van ING en aan de eisen van het PIFI wordt voldaan.
4.6.
Op grond van artikel 5.2.1 PIFI is opname in het EVR, kort gezegd, slechts geoorloofd indien:
a. a) de gedraging(en) van de te vermelden persoon een bedreiging vormen voor (I) de (financiële) belangen van cliënten en/of de financiële instelling zelf of (II) de continuïteit en/of de integriteit van de financiële sector;
[betrokkene 2] ) in voldoende mate vaststaat dat de desbetreffende persoon betrokken is bij de onder a bedoelde gedraging(en). Dit betekent dat van strafbare feiten in principe aangifte wordt gedaan;
c) het proportionaliteitsbeginsel in acht is genomen in die zin dat wordt vastgesteld dat het belang van opname prevaleert boven de mogelijk nadelige gevolgen van opname in het Extern Verwijzingsregister voor de desbetreffende persoon.
4.7.
De juistheid van de te verwerken gegevens moet in voldoende mate vaststaan. De Hoge Raad heeft bepaald dat voor de opname van strafrechtelijke persoonsgegevens een veroordeling door de strafrechter niet is vereist. Er moet sprake zijn van zodanig concrete feiten en omstandigheden dat deze een als strafbaar feit te kwalificeren bewezenverklaring – in de zin van artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering – kunnen dragen. De gedragingen dienen dus een zwaardere verdenking op te leveren dan enkel een redelijk vermoeden van schuld (HR 29 mei 2009, LJN BH4720). Uitgangspunt is verder dat het aan de financiële instelling, in dit geval ING, is te concretiseren en onderbouwen waarom zij tot registratie is overgegaan.
4.8.
Voorshands wordt geoordeeld dat ING daarin is geslaagd. ING had meerdere concrete aanwijzingen voor het plegen van valsheid in geschrift door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] . Zo blijkt uit de gespreksverslagen van 10 en 12 september 2019 (zie 2.8), die door [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zijn geaccordeerd, dat zij zich ervan bewust waren dat de door hen aangeleverde kandidaten voor de functie van alert handler niet voldeden aan het functieprofiel en dat zij de c.v.’s daarom “een beetje opgekalefaterd” en “opgeleukt” hebben en “We zullen een beetje moeten liegen (…)” (gespreksverslag [eiser sub 2] , p. 8 en 9). [eiser sub 1] heeft vergelijkbare uitlatingen gedaan en in antwoord op de vraag of de aanpassingen feitelijke onwaarheden betroffen, verklaard: “Volgens mij ging het alleen om die cursus. Die cursus is uiteindelijk nooit gegeven.” (gespreksverslag [eiser sub 1] , p. 13, 14).
4.9.
Ook blijkt afdoende uit de gespreksverslagen dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] betrokken waren bij niet-ambtelijke omkoping. [eiser sub 2] erkent dat hij € 1.250 heeft betaald aan [betrokkene 2] . als tegenprestatie om te worden binnengehaald bij ING (gespreksverslag [eiser sub 2] , p. 3). [eiser sub 1] heeft [betrokkene 2] . daarvoor € 2.500 betaald (gespreksverslag [eiser sub 1] , p. 2). [eiser sub 2] heeft de betalingen cash verricht en [eiser sub 1] heeft overboekingen gedaan onder misleidende omschrijvingen: ‘Zakenreis ING’ en ‘ING Trip Madrid’. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] waren zich er kennelijk van bewust dat dit niet geoorloofd was (gespreksverslag [eiser sub 2] , p. 3: “[ [betrokkene 2] .] wilde dit cash krijgen omdat het dan niet traceerbaar was.”).
4.10.
Deze verdenkingen hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] dus erkend. Ten onrechte hebben zij deze – zeker voor medewerkers op een afdeling KYC van een bank - ernstige feiten getracht te bagatelliseren. Voorshands resulteert een en ander in een zwaardere verdenking (van valsheid in geschrift en omkoping) dan een redelijk vermoeden van schuld. Daarmee is aan de onder 4.6, a) en [betrokkene 2] ), en 4.7 vermelde voorwaarden voor registratie voldaan.
4.11.
Ook het verwijt van het niet aanmelden van de nevenactiviteiten is voldoende aannemelijk en ernstig genoeg om registratie te rechtvaardigen. Niet in geschil is dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] de oprichting van [bedrijf] . niet aan hun leidinggevende hebben gemeld. Uit de mail van 8 juli 2019 (zie 2.4) volgt dat aan [naam] bekend kon zijn dat zij nevenactiviteiten hadden via [bedrijf] ., maar dat is niet voldoende om zelf de nevenactiviteiten niet te melden. Zij hadden dat in juni 2019 moeten doen bij de oprichting van [bedrijf] . en het opsturen van cv’s aan de heer [medewerker 4] (zie hiervoor onder 2.3 en 24.).
4.12.
Ten slotte moet zowel op grond van de AVG als op grond van het PIFI een belangenafweging worden toegepast (zie 4.5 en 4.6, onder c), waarbij alle bekende feiten en omstandigheden moeten worden betrokken. Bij registratie in het EVR en de handhaving daarvan moet zijn voldaan aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Dat betekent dat de inbreuk op de belangen van de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkenen niet onevenredig is in verhouding tot het met de verwerking te dienen doel (proportionaliteitsbeginsel) en dat het doel waarvoor de persoonsgegevens worden verwerkt in redelijkheid niet op een andere, voor de bij de verwerking van persoonsgegevens betrokkene minder nadelige wijze kan worden verwezenlijkt (subsidiariteitsbeginsel). Zie het arrest van de Hoge Raad van 9 september 2011, ECLI:NL:HR:2011:BQ8097.
4.13.
ING heeft de belangen voldoende afgewogen in haar brieven van 7 en 18 oktober 2019. Deze belangenafweging valt uit in het nadeel van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] en de voorzieningenrechter ziet geen aanleiding om tot een andere conclusie te komen. ING erkent dat [eiser sub 1] en [eiser sub 2] door de registratie kunnen worden belemmerd in het vinden van werk in de financiële sector en heeft dat belang ook meegewogen, maar heeft terecht opgemerkt dat die belemmering juist een van de beoogde gevolgen is van de registratie. Die dient immers onder meer ter bescherming van de integriteit van de financiële sector. Overigens hebben [eiser sub 1] en [eiser sub 2] blijkens hun cv’s ook werkervaring in andere sectoren, waaronder de IT-sector. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben nog aangevoerd, dat zij als gevolg van de registratie in de toekomst mogelijk geen bankrekening of hypotheek meer kunnen krijgen, maar op dit moment is daar niets van gebleken. Omdat voorshands moet worden uitgegaan van integriteitsschendingen en een zware verdenking van valsheid in geschrift en omkoping, hetgeen zeker in de financiële sector en dan nog wel op de afdeling KYC als zeer ernstig moet worden aangemerkt, voldoet de registratie van de persoonsgegevens van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. De conclusie is dat de belangen van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] minder zwaar wegen dan het belang van ING betrouwbare en volledige gegevens in de registers te kunnen opnemen. Gelet op de ernst van de feiten wordt de registratie niet buitenproportioneel geacht.
4.14.
De onder 4.1 vermelde argumenten 1,2 en 4 van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] gaan dus niet op. Wat betreft argument 3 (bij de registratie is niet de vereiste zorgvuldigheid betracht) wordt opgemerkt dat het inderdaad enigszins ongelukkig is, dat ING de omkoping niet direct in de brief van 7 oktober 2019 heeft vermeld. Dat is echter alsnog gebeurd in de brief van 18 oktober 2019, dus nog geen twee weken later. Bovendien heeft de beoordeling in dit kort geding plaats gevonden op grond van alle op dit moment bekende feiten en omstandigheden. [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hebben inmiddels voldoende gelegenheid gehad en benut om al hun verweren in te brengen. Dit heeft niet geleid tot het oordeel dat de omkoping niet als incident mocht worden geregistreerd.
4.15.
De slotsom is, dat niet voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het standpunt van [eiser sub 1] en [eiser sub 2] zal volgen. De gevraagde voorziening zal dan ook worden afgewezen.
4.16.
[eiser sub 1] en [eiser sub 2] zullen als de in het ongelijk gestelde partij hoofdelijk in de proces- en de nakosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorziening,
5.2.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van ING tot op heden begroot op
- griffierecht € 639,00
- salaris advocaat € 980,00,
5.3.
veroordeelt [eiser sub 1] en [eiser sub 2] hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart deze kostenveroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. van Walraven, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. M.A.H. Verburgh, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 3 december 2019. [1]

Voetnoten

1.type: MAH