ECLI:NL:RBAMS:2019:9222

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 december 2019
Publicatiedatum
11 december 2019
Zaaknummer
13/203022-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor bezit van heroïne en voorbereidingshandelingen voor cocaïne

Op 4 december 2019 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het bezit van heroïne en het plegen van voorbereidingshandelingen voor het bewerken van cocaïne. De verdachte, geboren in 1974 en zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland, werd op 22 augustus 2019 aangehouden na een politie-inval in een woning in Amsterdam. Tijdens deze inval werden verschillende hoeveelheden heroïne en versnijdingsmiddelen aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte opzettelijk een hoeveelheid van 46,2 gram heroïne aanwezig had en dat hij voorbereidingshandelingen had gepleegd voor het bewerken van cocaïne. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het medeplegen van de feiten en van het aanwezig hebben van een grotere hoeveelheid heroïne die in een wasmand was aangetroffen, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij hiervan op de hoogte was. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 10 maanden geëist, maar de rechtbank legde een gevangenisstraf van 4 maanden op, met aftrek van voorarrest, rekening houdend met de omstandigheden van de zaak en de hoeveelheid drugs die bewezen was.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT
VONNIS
Parketnummer: 13/203022-19
Datum uitspraak: 4 december 2019
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte]
geboren op [geboortedag] 1974 te [geboorteplaats] ( [Land van herkomst] ),
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieadres]

1.Onderzoek op de zitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de zitting van 20 november 2019.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. F.R. Bons, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A.C. Herweijer. naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
1. het medeplegen van het binnen/buiten Nederland brengen/vervoeren/aanwezig hebben van 568 gram heroïne in de periode van 1 augustus tot en met 22 augustus 2019;
2. het medeplegen van de voorbereiding van het opzettelijk bewerken/verwerken/verkopen/ afleveren/verstrekken/vervoeren en binnen/buiten Nederland brengen van cocaïne door het voorhanden hebben van telefoons en versnijdingsmiddelen.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding
Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek uit Zwitserland in verband met internationale cocaïnehandel, viel de politie op 22 augustus 2019 een woning aan het [adres] in Amsterdam binnen. In de woning werden verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] (hierna: [naam medeverdachte] ) aangetroffen. Verdachte bevond zich in de eerste slaapkamer. In deze slaapkamer werd in de linker jaszak van een spijkerjasje een blauwe zak aangetroffen. Op deze zak werd een dactyloscopisch spoor aangetroffen van verdachte. Uit onderzoek bleek dat in de blauwe zak een zakje met coffeïne en paracetamol zat, alsmede een zakje met verschillende slikkersbollen met 46,2 gram materiaal met heroïne. In een schoenendoos en verspreid in de eerste slaapkamer werden verschillende zakken aangetroffen met een witte substantie. De witte substantie in deze zakken bleek na onderzoek fenacetine te zijn, een middel dat wordt gebruikt als versnijdingsmiddel om voornamelijk cocaïne te bewerken. Daarnaast lag er een bruine portemonnee op tafel. In deze portemonnee zat een handgeschreven briefje, waarop kilo’s werden genoemd en de termen ‘puur’ en ‘gekookt’. Medeverdachte [naam medeverdachte] werd in een andere slaapkamer aangetroffen. In de hal nabij de badkamer van de woning stond een wasmand. Onderin de wasmand lag een dichtgeknoopte transparante zak met 49 slikkersbollen en 1 bol. Uit onderzoek bleek dat deze bollen 552,68 gram materiaal met heroïne bevatten. Verder werden in de woning verschillende telefoons gevonden.
Verdachte heeft verklaard dat hij via de kerk gratis kon verblijven in deze woning. Er woonden verschillende mensen in de woning. Verdachte verkocht paracetamol aan mensen om dat te mengen met cocaïne. Hij bekent dat de slikkersbollen in de jaszak van hem waren. De bruine portemonnee is ook van hem. De aantekeningen gaan over de kiloprijzen van pure en gekookte paracetamol.
3.2
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de ten laste gelegde feiten bewezen. Hij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
De drugs in de eerste slaapkamer was in de machtssfeer van verdachte. Hij had ook wetenschap daarvan. Zijn verklaring dat hij niet wist dat het heroïne was, is ongeloofwaardig. In dezelfde kamer werden een briefje met drugsadministratie en versnijdingsmiddelen gevonden. De slikkersbollen nabij de badkamer bevonden zich ook in de machtssfeer van verdachte. Uit recente onderzoeken blijkt dat een West-Afrikaans netwerk internationale handel drijft vanuit Amsterdam Zuidoost. De woning waarin verdachte verbleef, leek op een verpakkingscentrale van heroïne. Verdachte was op enigerlei wijze betrokken bij het verpakken of versnijden van heroïne. Verdachte had daarmee minst genomen voorwaardelijk opzet dat in de rest van de woning slikkersbollen met drugs lagen. Slikkersbollen zijn naar hun aard geschikt voor uitvoer, zodat ook de verlengde uitvoer kan worden bewezen. Zijn verklaring over het gratis verblijf in de woning is ongeloofwaardig. Er is sprake van nauwe en bewuste samenwerking met anderen. Meerdere personen kwamen de woning in en uit. Verdachte heeft een bijdrage van voldoende gewicht geleverd.
3.3.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken voor feit 1.
Hij voert daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende aan.
Uitvoer van drugs buiten Nederland kan niet worden bewezen. Verdachte had geen wetenschap van de slikkersbollen in de wasmand. Hij gebruikte de wasmand niet, hij ging naar de wasserette. Verdachte heeft de slikkersbollen in de wasmand niet opzettelijk aanwezig gehad.
Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsman gesteld dat dit feit kan worden bewezen. Verdachte neemt de bol heroïne in zijn jaszak en de versnijdingsmiddelen in de slaapkamer voor zijn rekening.
3.4.
Oordeel van de rechtbank
3.4.1.
Partiële vrijspraak van feit 1 en feit 2
Met betrekking tot feit 1
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte een hoeveelheid van 568 gram heroïne, aangetroffen in de wasmand, opzettelijk aanwezig heeft gehad, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken.
Er is onvoldoende bewijs in het dossier aanwezig dat verdachte wetenschap had van deze hoeveelheid heroïne. Hij verbleef pas kort in de woning. Verder staat er in het verslag van de doorzoeking van de woning dat de slikkersbollen onderin de wasmand werden aangetroffen. Bij dat verslag zit een foto in het dossier van de wasmand met onderin de slikkersbollen. Over de rand van de wasmand ligt kleding. Niet duidelijk is geworden of dit de situatie in de wasmand was die de verbalisanten hebben aangetroffen of dat de verbalisanten de kleding onderuit de wasmand hebben gehaald om de slikkerbollen te kunnen fotograferen. Onder deze omstandigheden is dan ook niet uit te sluiten dat de zak met de slikkersbollen in de wasmand met kleding bedekt was en dus niet open en bloot in het zicht lag. Daarnaast zijn er geen sporen van verdachte op de slikkersbollen aangetroffen. Hierdoor kan niet worden vastgesteld dat verdachte beschikkingsmacht had over de slikkersbollen met heroïne. Evenmin kan worden geoordeeld dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat er slikkersbollen met heroïne in de wasmand zouden liggen.
Met betrekking tot feit 2
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van het binnen – of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne.
Het dossier bevat namelijk geen concrete aanwijzingen dat het versnijdingsmiddel, dat bij verdachte werd aangetroffen, gebruikt werd voor de voorbereiding van het binnen- of buiten het grondgebied van Nederland brengen van heroïne.
3.4.2.
Bewijsoverwegingen
Feit 1 – aanwezig hebben van heroïne
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 22 augustus 2017 opzettelijk een hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad. Zij overweegt daartoe als volgt.
In de slaapkamer van verdachte werd een spijkerjasje aangetroffen. Verdachte heeft verklaard dat dit spijkerjasje van hem was. In de jaszak zat een blauwe zak, waarin onder andere slikkersbollen met 46,2 gram materiaal met heroïne is aangetroffen. De vingerafdrukken van verdachte zijn op de blauwe zak aangetroffen. Verdachte bekent dat deze hoeveelheid heroïne van hem was. Verdachte wist dat hij heroïne aanwezig had en had daarover beschikkingsmacht.
Aangezien onduidelijk is hoe lang verdachte deze hoeveelheid heroïne in zijn bezit had en de heroïne op 22 augustus 2019 bij verdachte is aantroffen, acht de rechtbank bewezen dat verdachte een hoeveelheid heroïne op 22 augustus 2019 aanwezig heeft gehad en wordt hij vrijgesproken van het aanwezig hebben van deze heroïne in de periode van 1 augustus 2019 tot en met 21 augustus 2019.
Medeplegen
Uit het dossier blijkt onvoldoende dat verdachte het feit samen met een ander heeft gepleegd. Verdachte zal van het onderdeel medeplegen worden vrijgesproken.
Feit 2 - voorbereidingshandelingen bewerken cocaïne
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 22 augustus 2019 voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van het bewerken of vervaardigen van cocaïne. Zij overweegt daartoe als volgt.
Om tot een bewezenverklaring van het plegen van voorbereidingshandelingen te komen zoals bedoeld in artikel 10a, lid 1, sub 3 van de Opiumwet, moet worden bewezen dat verdachte de betreffende voorwerpen, die bestemd zijn om het feit mee voor te bereiden, opzettelijk voorhanden heeft gehad.
In de slaapkamer van verdachte zijn verschillende hoeveelheden coffeïne, paracetamol en fenacetine aangetroffen. Dat zijn middelen waarvan ambtshalve bekend is dat die als versnijdingsmiddel gebruikt worden bij het bewerken of vervaardigen van harddrugs. Verdachte heeft ook verklaard dat de versnijdingsmiddelen van hem zijn en dat hij deze middelen verkoopt voor het bewerken of vervaardigen van cocaïne. Hieruit leidt de rechtbank af dat de middelen kennelijk bestemd waren om het bewerken of vervaardigen van cocaïne voor te bereiden.
De rechtbank acht op grond van het bovenstaande bewezen dat verdachte wist dat deze middelen voor het bewerken van cocaïne aanwezig waren.
Medeplegen
De rechtbank spreekt verdachte vrij van het onderdeel medeplegen. Het dossier bevat onvoldoende aanknopingspunten om vast te stellen dat verdachte nauw en bewust heeft samengewerkt met een ander.
3.4.3.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 22 augustus 2019 opzettelijk een hoeveelheid heroïne aanwezig heeft gehad en voorbereidingshandelingen heeft gepleegd ten aanzien van het bewerken of vervaardigen van cocaïne.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1
op 22 augustus 2019 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad een hoeveelheid van een materiaal bevattende heroïne;
2
op 22 augustus 2019 te Amsterdam, om een feit, bedoeld in het vierde lid of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk bereiden, bewerken, verwerken, verkopen, afleveren, verstrekken, van hoeveelheden van een materiaal bevattende cocaïne en/of heroïne en/of een ander middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
- meerdere stoffen, waaronder een stof bevattende paracetamol,
voorhanden heeft gehad, waarvan verdachte wist dat die bestemd waren tot het plegen van die feiten.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte de bewezen geachte feiten heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

8.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 10 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een lagere straf aan verdachte op te leggen, gelet op de bepleitte partiële vrijspraak.
8.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het opzettelijk aanwezig hebben van een hoeveelheid van 46,2 gram heroïne. Daarnaast heeft hij verschillende versnijdingsmiddelen, te weten fenacetine, paracetamol en coffeïne, voorhanden gehad die passen bij het bewerken van cocaïne. Hiermee heeft hij zich schuldig gemaakt aan het plegen van voorbereidingshandelingen ten aanzien van het bewerken van cocaïne. Verdachte heeft verklaard dat hij versnijdingsmiddelen verkoopt voor het bewerkingsproces van cocaïne. Cocaïne is niet alleen zeer schadelijk voor de volksgezondheid, maar werkt ook verslavend met alle gevolgen van dien voor de maatschappij. De harddrugshandel gaat bovendien gepaard met zeer gewelddadige criminaliteit die de maatschappij ontwricht en in Amsterdam in het bijzonder regelmatig tot ernstige incidenten leidt. Drugwinsten worden vergroot door het vermengen van cocaïne met dit soort versnijdingsmiddelen.
Voor deze delicten acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend. De rechtbank ziet wel aanleiding om af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd, mede omdat zij een aanzienlijk kleinere hoeveelheid heroïne bewezen acht. Nu er geen landelijke oriëntatiepunten zijn vastgesteld voor voorbereidingshandelingen, wordt aansluiting gezocht bij eerdere uitspraken van deze rechtbank. In eerdere zaken, waar het ging om 40 tot 50 kilogram versnijdingsmiddelen zijn gevangenisstraffen van rond de zes maanden opgelegd. In dit geval gaat het om een kleinere hoeveelheid.
Alles afgewogen acht de rechtbank een gevangenisstraf van 4 maanden passend en geboden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft gezeten.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
1. STK Zaktelefoon
LG
5796175
2 1 STK Zaktelefoon
Samsung Sm-A105f/Ds Blauw
5796209
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat het bewezen verklaarde met behulp van deze voorwerpen is begaan. De rechtbank zal daarom gelasten dat deze voorwerpen aan verdachte zullen worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen:
57 van het Wetboek van Strafrecht
2, 10 en 10a van de Opiumwet
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod;
Ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde
om een feit, bedoeld in het vierde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voor te bereiden of te bevorderen, voorwerpen voorhanden hebben, waarvan hij weet of ernstige reden heeft om te vermoeden dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Heft de voorlopige hechtenis op met ingang van het tijdstip waarop de duur van deze hechtenis gelijk wordt aan die van de opgelegde straf
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. M.C.M. Hamer en M.E.M. James-Pater, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 4 december 2019.
[...]