6.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel Justitiële Documentatie (het strafblad) van verdachte van 4 januari 2019. Hieruit blijkt dat hij meerdere keren voor een geweldsdelict is veroordeeld. Dit heeft hem er blijkbaar niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van een Voortgangsverslag toezicht van Reclassering Nederland 22 november 2018 in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis van verdachte. Hieruit blijkt dat de start van het toezicht moeizaam verliep. Verdachte gaf in gesprekken antwoorden op vragen die gesteld werden, maar lijkt niet open te staan voor begeleiding. Hij heeft aangegeven graag zelf zijn eigen problemen op te lossen. Als verdachte verscheen op zijn meldplicht probeerde hij de reclassering te overtuigen van zijn zelfredzaamheid en dat hij geen behoefte had aan begeleiding van de reclassering. Ook stond hij niet open voor een vrijwillige behandeling voor zijn agressie bij De Waag. Hij gaf aan geen agressieprobleem te hebben: de incidenten hadden te maken met de wijze waarop hij door de autoriteiten werd bejegend. Daarnaast heeft verdachte meerdere malen de bijzondere voorwaarden overtreden door zich niet te houden aan de meldplichtafspraken. Het lijkt er dan ook op dat verdachte zich niet heeft opengesteld voor begeleiding en de reclassering vraagt zich dan ook af of hij toezichtwaardig is.
De rechtbank heeft ook kennisgenomen van een reclasseringsadvies van Reclassering Nederland van 12 december 2018. Hieruit blijkt dat de reclassering verdachte niet heeft gesproken en er kan dan ook geen verband worden gelegd met het ten laste gelegde en de persoonlijke omstandigheden. De reclassering vindt het zorgelijk dat verdachte onvoldoende in staat lijkt te zijn om zijn agressieve uitspattingen te beheersen. Verdachte erkent dit niet en meent dat hij geen agressieregulatieproblematiek heeft. De reclassering ziet geen mogelijkheden voor het uitvoeren van gedragsinterventies, omdat hij niet open staat voor begeleiding. Het recidiverisico wordt ingeschat als hoog. Het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt, net als het risico op letselschade, ingeschat als gemiddeld. De reclassering adviseert een straf zonder bijzondere voorwaarden op te leggen, omdat de reclassering geen mogelijkheden ziet met interventies of toezicht de risico’s te beperken of het gedrag te veranderen.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich tijdens meerdere incidenten uiterst agressief gedragen. Dit bleef niet beperkt tot ‘slechts’ vuistslagen, hij heeft het zelfs gepresteerd om, zonder noemenswaardige aanleiding, een stuk uit iemands gezicht te bijten. Bovendien heeft hij meerdere opsporingsambtenaren geslagen, nadat hij zich uit eigen beweging met een staandehouding ging bemoeien, waar hij in beginsel niets mee te maken had. Verdachte neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden: telkens heeft hij er niets mee te maken of is het de schuld van anderen. Dit terwijl hij wel degelijk een flinke verantwoordelijkheid draagt als vader en mede-opvoeder van zijn zoontje, die getuige was van de mishandeling van de opsporingsambtenaren. Over dit feit heeft hij bovendien verklaard dat hij juist het goede voorbeeld wilde geven en dat zijn zoontje “niet het idee moet hebben dat je je zomaar mag laten slaan”. Dat verdachte, als voorbeeld van zijn zoontje, zich vervolgens als agressor heeft opgesteld en dusdanig tekeer is gegaan, acht de rechtbank onbegrijpelijk. Dit geldt ook voor de wijze waarop hij [benadeelde partij 1] heeft toegetakeld. Slechts een kleine woordenwisseling deed verdachte besluiten om een hap uit het gezicht van [benadeelde partij 1] te nemen. Zoals eerder opgemerkt, is het een feit van algemene bekendheid dat een mensenbeet een ernstig risico met zich brengt. Bovendien ondervindt [benadeelde partij 1] , gelet op zijn slachtofferverklaring, nog steeds fysieke en psychische gevolgen van het incident. De rechtbank acht het gedrag van verdachte dan ook buitengewoon ernstig en neemt dit verdachte zeer kwalijk.
De rechtbank kan zich, net als de reclassering, niet aan de indruk onttrekken dat bij verdachte sprake is van de nodige agressieregulatieproblematiek, ook al wordt dit door verdachte consequent weersproken. Omdat de reclassering geen enkel heil ziet in een reclasseringstoezicht, zal de rechtbank dit ook niet opleggen. Dit geldt ook voor een behandeling op het gebeid van agressieregulatie, nu bij verdachte elke motivatie daarvoor ontbreekt. De rechtbank ziet dan ook geen enkele aanleiding om verdachte te ‘belonen’ met een (deels) voorwaardelijke straf en ziet geen andere optie dan hem een volledig onvoorwaardelijke straf op te leggen. Wel zal de rechtbank enigszins afwijken wat de officier van justitie heeft gevorderd, omdat zij dat meer passend acht.
Ten aanzien van de benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen
De benadeelde partij [opsporingsambtenaar 1] vordert € 500,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [opsporingsambtenaar 2] vordert € 200,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De benadeelde partij [benadeelde partij 1] vordert € 121,92 aan materiële schadevergoeding en € 1.000,- aan immateriële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De hoogte van de vorderingen is ter terechtzitting betwist. De raadsman heeft in algemene zin gesteld dat de vorderingen moet worden gematigd. Ook dient de rechtbank ten aanzien van de vorderingen van [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] mee te nemen dat voor BOA’s geweld er “nu eenmaal een beetje bij hoort”.
De rechtbank stelt voorop dat het gebruik van geweld tegen opsporingsambtenaren nimmer geoorloofd is en acht de stelling van de raadsman dan ook onbegrijpelijk.
Vast staat dat aan de benadeelde partij [benadeelde partij 1] door het onder 3. primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 121,98 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
Vast staat dat aan de benadeelde partijen door het onder 1. subsidiair ( [opsporingsambtenaar 1] ), 2. ( [opsporingsambtenaar 2] ) en 3. primair ( [benadeelde partij 1] ) bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek hebben de benadeelde partijen recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partijen ten gevolge van de strafbare feiten lichamelijk letsel hebben opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op hun lichamelijke integriteit.
Op grond van de door de benadeelde partijen gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 150,- voor [opsporingsambtenaar 1] , € 50,- voor [opsporingsambtenaar 2] en € 1.000,- voor [benadeelde partij 1] .
De benadeelde partijen [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] zullen voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. De behandeling van dit deel van de vorderingen levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partijen [opsporingsambtenaar 1] en [opsporingsambtenaar 2] kunnen dit deel van hun vorderingen bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregelen
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens de slachtoffers [opsporingsambtenaar 1] , [opsporingsambtenaar 2] en [benadeelde partij 1] naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de bewezen geachte feiten is toegebracht. De rechtbank waardeert deze ten aanzien van [opsporingsambtenaar 1] op een bedrag van € 150,- (honderdvijftig euro) en ten aanzien van [opsporingsambtenaar 2] op een bedrag van € 50,- (vijftig euro). Ten aanzien van [benadeelde partij 1] waardeert de rechtbank de schade op € 1.121,98 (duizend honderdeenentwintig euro en achtennegentig eurocent).
Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling 16/201203-13
Bij de stukken bevindt zich de op 16 mei 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 16/201203-13, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 22 mei 2014 van de Politierechter van de Rechtbank Midden-Nederland, locatie Almere, waarbij verdachte is veroordeeld tot gevangenisstraf voor de duur van één maand, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op twee jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijke straf te gelasten.