ECLI:NL:RBAMS:2019:9339

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 1570
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek AOW-pensioen en duuraanspraak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], woonachtig in Rijkevorsel, België, en de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening van de AOW-pensioenbetalingen. De Svb had op 20 december 2018 de betaling van het AOW-pensioen van [eiser] hervat, maar verklaarde op 11 februari 2019 het bezwaar van [eiser] ongegrond. [eiser] had eerder aangegeven geen aanspraak meer te willen maken op zijn AOW-pensioen, wat leidde tot de stopzetting van de betalingen per 1 december 2017. Na een verzoek om hervatting van de betalingen, dat door de Svb werd gehonoreerd, diende [eiser] een herzieningsverzoek in, dat door de Svb werd afgewezen.

De rechtbank oordeelde dat het recht op AOW-pensioen een duuraanspraak is en dat er een onderscheid gemaakt moet worden tussen de periode vóór en na de indiening van het herzieningsverzoek. Voor de periode voorafgaand aan het verzoek moest de rechtbank beoordelen of er sprake was van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. De rechtbank concludeerde dat [eiser] geen nieuwe feiten had aangedragen die de Svb zouden verplichten om terug te komen op het eerdere besluit van 6 september 2013, waarin het AOW-pensioen was toegekend.

Voor de periode na het herzieningsverzoek diende de Svb een belangenafweging te maken. De rechtbank oordeelde dat de Svb terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om het eerdere besluit te herzien, aangezien de situatie van [eiser] niet was veranderd. Het beroep van [eiser] werd ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/1570

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

[eiser] , te Rijkevorsel (België), eiser,

en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Herder).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [eiser] ’ en ‘de Svb’.

Procesverloop

Op 20 december 2018 (het primaire besluit) heeft de Svb de betaling hervat van het op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) vastgestelde pensioen van [eiser] .
Met een besluit van 11 februari 2019 (het bestreden besluit) heeft de Svb het bezwaar van [eiser] ongegrond verklaard.
[eiser] heeft tegen het bestreden besluit nogmaals bezwaar ingesteld. Het bezwaarschift is door de Svb als beroepschrift naar de rechtbank doorgestuurd op 8 maart 2019.
De Svb heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019.
[eiser] is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De Svb heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Wat er vooraf ging aan deze procedure
1. [eiser] woont in België en is enkele jaren in Nederland werkzaam geweest. [eiser] deelt zijn hoofdverblijf met zijn broer. Op 6 september 2013 heeft de Svb aan [eiser] een AOW-pensioen toegekend naar de norm voor een gehuwde en een partnertoeslag toegekend. [eiser] heeft tegen de toekenning geen bezwaar ingesteld, zodat dit besluit in rechte vaststaat.
2. In oktober 2017 heeft [eiser] laten weten aan de Svb geen aanspraak meer te willen maken op zijn AOW-pensioen. Met ingang van 1 december 2017 heeft de Svb de betaling van het AOW-pensioen stopgezet.
Het beroep
3. Op 5 september 2018 heeft de Svb een verzoek van [eiser] ontvangen om de betaling van zijn AOW-pensioen te hervatten. De Svb heeft met het primaire besluit aan [eiser] laten weten de betaling van het AOW-pensioen met ingang van 1 december 2017 weer te hervatten.
4. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Met het bestreden besluit heeft de Svb het primaire besluit gehandhaafd. De Svb heeft daarbij overwogen dat reeds is vastgesteld dat [eiser] recht heeft op een AOW-pensioen naar de gehuwdennorm en dat [eiser] niet heeft vermeld dat er iets is veranderd in zijn leefsituatie.
Beoordeling door de rechtbank
5. De rechtbank begrijpt het onderhavige verzoek zo dat [eiser] , naast hervatting van de betaling van zijn AOW-pensioen, zowel voor de periode voorafgaand aan
5 september 2018 als voor de toekomst, herziening van de eerdere beslissing van
6 september 2013 vraagt. De Svb heeft ter zitting verklaard het verzoek ook als zodanig te hebben aangemerkt.
6. De rechtbank stelt vast dat de gronden van het beroep zich niet richten tegen het hervatten van de betalingen. De rechtbank zal beoordelen of de Svb het verzoek van [eiser] om terug te komen op het rechtens onaantastbaar besluit van 6 september 2013 op goede gronden heeft afgewezen.
7. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat het recht op een AOW-pensioen een duuraanspraak is. Daarom dient een onderscheid gemaakt te worden tussen de periode voorafgaande aan de indiening van het verzoek en de periode daarna.
Periode voorafgaand aan datum verzoek
8. Waar het betreft de periode vóór indiening van het herzieningsverzoek dient de rechtbank in overeenstemming met wat voor herhaalde aanvragen is bepaald in artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zich te beperken tot de vraag of sprake is van nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden. Indien daarvan geen sprake is, dient de rechter de beslissing van het bestuur om niet terug te komen van het eerdere besluit, te respecteren.
9. Onder nieuw gebleken feiten en veranderde omstandigheden worden verstaan feiten of omstandigheden die na het eerdere besluit zijn voorgevallen, dan wel feiten of omstandigheden die weliswaar voor het eerdere besluit zijn voorgevallen, maar die niet voor dat besluit konden worden aangevoerd. De Svb heeft terecht geoordeeld dat [eiser] geen nieuwe feiten of omstandigheden als bedoeld in artikel 4:6 van de Awb heeft vermeld. De rechtbank ziet verder geen aanleiding voor het oordeel dat het besluit om niet terug te komen van de beslissing van 6 september 2013 evident onredelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank is namelijk niet gebleken dat de beslissing van 6 september 2013 onmiskenbaar onjuist is.
Periode vanaf datum verzoek
10. Voor de periode na het herzieningsverzoek moet het bestuursorgaan een belangenafweging maken en moet bij de bestuursrechter een minder terughoudende toets plaatsvinden. Het is met een evenwichtige en zorgvuldige belangenafweging niet verenigbaar indien een besluit waarbij ten onrechte geen of een te lage aanspraak is toegekend, in zulke gevallen blijvend aan de aanvrager zou worden tegengeworpen.
11. Ter zitting heeft de Svb toegelicht dat er sprake is van een feitelijk gelijke situatie als bij de toekenning van het AOW-pensioen op 6 september 2013. [eiser] heeft niet verklaard dat zijn situatie veranderd is. De Svb hoefde dan ook evenmin voor de toekomst terug te komen van het besluit van 6 september 2013.
12. Voor zover het beroep zich richt tegen de belastingheffing in België is, overweegt de rechtbank dat, op grond van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en België, [1] België verantwoordelijk is om belasting te heffen over het AOW-pensioen van [eiser] . Het beroep kan ook in zoverre niet slagen.
13. Het beroep van [eiser] is ongegrond.
14. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
15. De Svb heeft op de zitting ten overvloede toegelicht dat volgens de door de Svb uitgevoerde berekeningen de toepassing van de gehuwdennorm op het AOW-pensioen van [eiser] met daarbij opgeteld een partnertoeslag tot een hoger bedrag leidt, dan het pensioen naar de norm voor een alleenstaande, zonder partnertoeslag. Om in aanmerking te komen voor partnertoeslag dient [eiser] aan de Svb de dienaangaande gevraagde gegevens te verstrekken.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 17 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en het Koninkrijk België tot het vermijden van dubbele belasting en tot het voorkomen van het ontgaan van belasting inzake belastingen naar het inkomen en naar het vermogen.