In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van een eiseres uit Amstelveen, die compensatie aanvroeg op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak van 7 mei 2005 tot 4 juni 2008. De eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.C.R. Molenaar, had een aanvraag ingediend voor compensatie vanwege de geboorte van haar kinderen op 1 december 2005 en 3 december 2006. Het UWV had haar aanvraag echter afgewezen, omdat deze na de fatale termijn van 1 oktober 2018 was ingediend.
De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht op het standpunt had gesteld dat de termijn voor het indienen van de aanvraag een dwingendrechtelijke bepaling is, waar niet van kan worden afgeweken. De eiseres had verklaard dat zij de aanvraag tijdig had gedownload, maar deze niet op tijd had opgestuurd. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag buiten de termijn was ingediend en dat het UWV niet verplicht was om de eiseres te horen over de te late indiening, aangezien de aanvraag op formele gronden kon worden afgewezen.
De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De eiseres kreeg haar griffierecht terug en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die op € 1.024,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet tijdig indienen van aanvragen.