ECLI:NL:RBAMS:2019:9342

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2238
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herzieningsverzoek compensatie zelfstandigen voor geboortes tussen 7 mei 2005 en 4 juni 2008

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 17 december 2019 uitspraak gedaan in een herzieningsverzoek van een eiseres uit Amstelveen, die compensatie aanvroeg op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak van 7 mei 2005 tot 4 juni 2008. De eiseres, bijgestaan door haar gemachtigde mr. A.C.R. Molenaar, had een aanvraag ingediend voor compensatie vanwege de geboorte van haar kinderen op 1 december 2005 en 3 december 2006. Het UWV had haar aanvraag echter afgewezen, omdat deze na de fatale termijn van 1 oktober 2018 was ingediend.

De rechtbank oordeelde dat het UWV zich terecht op het standpunt had gesteld dat de termijn voor het indienen van de aanvraag een dwingendrechtelijke bepaling is, waar niet van kan worden afgeweken. De eiseres had verklaard dat zij de aanvraag tijdig had gedownload, maar deze niet op tijd had opgestuurd. De rechtbank concludeerde dat de aanvraag buiten de termijn was ingediend en dat het UWV niet verplicht was om de eiseres te horen over de te late indiening, aangezien de aanvraag op formele gronden kon worden afgewezen.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand. De eiseres kreeg haar griffierecht terug en het UWV werd veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten, die op € 1.024,-- werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van termijnen in bestuursrechtelijke procedures en de gevolgen van het niet tijdig indienen van aanvragen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2238

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amstelveen, eiseres

(gemachtigde: mr. A.C.R. Molenaar),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: Y. Huisman).
De rechtbank zal partijen aanduiden als [eiseres] respectievelijk het UWV.

Procesverloop

Met het besluit van 19 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft het UWV een aanvraag van [eiseres] voor compensatie op grond van de Tijdelijke regeling compensatie zelfstandigen, beroepsbeoefenaren en meewerkende echtgenoten bevallen in het tijdvak 7 mei 2005 tot 4 juni 2008 (hierna: de Regeling) vanwege de geboorte van haar kinderen, afgewezen.
Met het besluit van 5 maart 2019 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van [eiseres] ongegrond verklaard.
[eiseres] heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Het UWV heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 november 2019.
[eiseres] is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. [eiseres] is op 1 december 2005 en 3 december 2006 bevallen van haar kinderen. Zij was in deze periode als zelfstandige werkzaam. Zij heeft een aanvraag op grond van de Regeling ingediend. De op 15 september 2018 gedagtekende aanvraag is op
18 oktober 2018 door het UWV ontvangen.
2. Op grond van artikel 2 van de Regeling – voor zover hier relevant – heeft degene die op of na 7 mei 2005 en voor 4 juni 2008 is bevallen, en in het kalenderjaar van bevalling zelfstandig was, recht op compensatie. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Regeling stelt het UWV op aanvraag van de zelfstandige vast of recht op compensatie bestaat. Op grond van het tweede lid van het hiervoor genoemde artikel dient de zelfstandige die in aanmerking wil komen voor compensatie, de aanvraag in te dienen vóór 1 oktober 2018.
3. Niet in geschil is dat de aanvraag na 1 oktober 2018 is ingediend. Ter zitting heeft [eiseres] verklaard dat zij de aanvraag wel tijdig van de website van het UWV heeft gedownload, maar dat zij vergeten is de aanvraag op tijd op de post te doen. Dit betekent dat de aanvraag buiten de in artikel 7, tweede lid, van de Regeling gestelde termijn is ingediend.
4. De rechtbank is van oordeel dat het UWV zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de in de Regeling genoemde termijn een dwingendrechtelijke bepaling is waar niet van kan worden afgeweken. Dit volgt uit de omstandigheid dat de Regeling geen bepaling kent voor te late aanvragen. Het betoog van [eiseres] dat de termijn in de toelichting op artikel 7 van de Regeling niet als fataal is omschreven, doet hier niets aan af.
5. [eiseres] heeft aangevoerd dat zij tijdens een hoorzitting in de gelegenheid gesteld had moeten worden om een reden voor de te late indiening van de aanvraag te geven. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) dient een belanghebbende gehoord te worden, tenzij uit het bezwaarschift blijkt dat de bezwaren kennelijk ongegrond zijn. Nu de aanvraag te laat is ingediend en daarmee op grond van een formele grondslag mocht worden afgewezen, mocht het UWV de kwalificatie ‘kennelijk’ aan haar besluit ten grondslag leggen en afzien van het horen van [eiseres] . De rechtbank is van oordeel dat verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding hier niet aan de orde is. Het gaat in deze zaak om een fatale termijn die is verbonden aan het indienen van een aanvraag en niet om een termijn voor het instellen van bezwaar of beroep. Voor het te laat instellen van bezwaar of beroep is het bestuursorgaan gehouden te informeren naar een verschoonbare reden voor de te late indiening. In het onderhavige geval was het UWV niet gehouden naar een verschoonbare reden voor de termijnoverschrijding te informeren. Dat het UWV in het bestreden besluit heeft opgemerkt dat geen verschoonbare reden voor het te laat indienen van de aanvraag is gebleken, doet hier niet aan af.
6. Ten aanzien van de stelling van [eiseres] dat het UWV niet bevoegd was de aanvraag buiten behandeling te stellen, overweegt de rechtbank als volgt. Het UWV heeft in de beslissing op bezwaar opgemerkt dat de late indiening tot gevolg heeft dat de aanvraag niet in behandeling is genomen. Op de zitting heeft het UWV toegelicht dat zij hiermee heeft bedoeld dat de aanvraag niet inhoudelijk is beoordeeld omdat deze buiten de termijn is ingediend. De rechtbank begrijpt dit zo dat de aanvraag afgewezen had moeten worden omdat deze buiten de termijn is ingediend. Een hersteltermijn op grond van artikel 4:5 Awb is dan niet aan de orde. Deze grond slaagt in zoverre, dat het UWV duidelijk had moeten opschrijven dat de aanvraag was afgewezen.
7. Het beroep is, gelet op hetgeen is overwogen onder rechtsoverweging 6, gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand te laten.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan [eiseres] het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
9. De rechtbank veroordeelt het UWV in de door [eiseres] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 512,--, en een wegingsfactor 1).
Conclusie
10. Het bovenstaande betekent voor [eiseres] dat zij inhoudelijk geen gelijk krijgt. Zij krijgt wel haar griffierecht terug omdat het UWV het besluit over het afwijzen van de aanvraag pas gedurende deze procedure voldoende heeft gemotiveerd. [eiseres] krijgt ook een vergoeding voor gemaakte proceskosten.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 47,00 aan [eiseres] te vergoeden.
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van [eiseres] tot een bedrag van € 1.024,-- (zegge: duizend vierentwintig euro).
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.P. Lauwaars, rechter, in aanwezigheid van
mr. N van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
17 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.