ECLI:NL:RBAMS:2019:9352

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
16 december 2019
Publicatiedatum
16 december 2019
Zaaknummer
AWB - 19 _ 2511
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid bezwaar en ondeugdelijke verzendadministratie in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 19 december 2019 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiseres, woonachtig in Willemstad (Curaçao), en de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Eiseres had bezwaar gemaakt tegen een besluit van 28 december 2018, waarin haar werd meegedeeld dat zij geen heffingskorting meer zou ontvangen op haar AOW-pensioenuitkering, met ingang van 1 januari 2019. Het bezwaar werd door verweerder op 8 april 2019 niet-ontvankelijk verklaard, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiseres stelde echter dat zij het primaire besluit pas op 7 februari 2019 had ontvangen, waardoor de bezwaartermijn pas op dat moment zou zijn aangevangen.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het primaire besluit niet aangetekend was verzonden en dat verweerder niet voldoende bewijs heeft geleverd dat het besluit op de juiste wijze was verzonden. De rechtbank oordeelde dat de verzendadministratie van verweerder ondeugdelijk was, wat betekende dat de verzending van het besluit niet aannemelijk was gemaakt. Hierdoor kon de rechtbank niet concluderen dat de bezwaartermijn was aangevangen op de datum die verweerder had gesteld.

De rechtbank verklaarde het beroep van eiseres gegrond, vernietigde het bestreden besluit en droeg verweerder op om binnen zes weken een nieuw, inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar van eiseres. Tevens werd verweerder opgedragen het betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiseres te vergoeden. De rechtbank zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/2511

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 december 2019 in de zaak tussen

[eiseres] , te Willemstad (Curaçao), eiseres

(gemachtigde: W.M. Meijer),
en

de raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, verweerder

(gemachtigde: J.A.H. Koning).

Procesverloop

Met het besluit van 28 december 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder aan eiseres meegedeeld dat zij door een wetswijziging met ingang van 1 januari 2019 geen heffingskorting meer krijgt op haar AOW-pensioenuitkering.
Met het besluit van 8 april 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Op verzoek van de rechtbank heeft verweerder met de brief van 4 november 2019 nadere inlichtingen gegeven.
Met toestemming van partijen is het onderzoek ter zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiseres is woonachtig in Curaçao. Het primaire besluit is naar een adres in Curaçao verstuurd. Op 8 april 2019 heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen dit besluit.
2. Verweerder heeft met het bestreden besluit het bezwaarschift niet-ontvankelijk verklaard omdat het te laat is ingediend en de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. In geschil is uitsluitend de vraag of het bezwaarschrift terecht niet-ontvankelijk is verklaard.
3. In artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat de termijn voor het indienen van een bezwaar- of beroepsschrift zes weken bedraagt. Deze termijn vangt op grond van artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Bekendmaking van een besluit geschiedt op grond van artikel 3:41, eerste lid, van de Awb door toezending aan hen tot wie het besluit gericht is. Uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen.
4. Eiseres stelt het primaire besluit, dat niet door middel van een aangetekende brief aan haar is verstuurd, op haar adres in Curaçao op 7 februari 2019 te hebben ontvangen. Volgens eiseres is op dat moment de bezwaartermijn van zes weken aangevangen. Zij voert aan dat het bezwaarschrift vervolgens binnen zes weken is ingediend waardoor het bezwaar tijdig en derhalve ontvankelijk moet worden geacht.
5. Verweerder stelt dat eiseres geloofwaardig heeft aangetoond dat zij het primaire besluit pas op 7 februari 2019 heeft ontvangen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat aan eiseres niet de volledige bezwaartermijn ter beschikking stond, maar dat zij zo spoedig als redelijkerwijs mogelijk is, in beginsel binnen twee weken na kennisneming van het besluit, bezwaar had moeten maken.
6. De rechtbank oordeelt hierover als volgt. Vast staat dat eiseres het op
28 december 2018 gedagtekende besluit op 7 februari 2019 op het opgegeven adres heeft ontvangen. Het besluit is evenwel niet aangetekend verzonden. Uit vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) volgt dat verweerder aannemelijk moet maken dat het primaire besluit op het adres van eiseres is ontvangen. [1] De omstandigheid dat per post verzonden stukken in de regel op het daarop vermelde adres van de geadresseerde worden bezorgd, rechtvaardigt het vermoeden van ontvangst van het besluit op dat adres. Dit brengt mee dat verweerder in eerste instantie kan volstaan met het aannemelijk maken van de verzending naar het juiste adres. Daartoe is in ieder geval vereist dat het besluit is voorzien van de juiste adressering en een verzenddatum en dat sprake is van een deugdelijke verzendadministratie. Voorts dient niet gebleken te zijn van recente problemen bij de verzending van poststukken.
7. Het primaire besluit is voorzien van de juiste adressering en een dagtekening. Verweerder heeft desgevraagd toegelicht dat uit een aan de rechtbank toegestuurde schermprint van haar verzendadministratie blijkt dat het besluit op 28 december 2018 is opgemaakt en op 31 december 2018 is verstuurd.
8. Naar het oordeel van de rechtbank is uit de schermprint niet op te maken dat het besluit op 31 december 2018 ook feitelijk is verzonden. Er is immers geen duidelijk verband verzekerd tussen de door verweerder gestelde verzending en verzenddatum en de daadwerkelijke verzending van het document. Hierdoor is geen sprake van een deugdelijke verzendadministratie. De rechtbank acht het bovendien van belang dat in recente procedures de Raad heeft geoordeeld dat er geen sprake is van een deugdelijke verzendadministratie van verweerder. [2] Gesteld noch gebleken is dat verweerder haar verzendadministratie inmiddels heeft aangepast. Dit betekent dat verweerder verzending op 31 december 2018 niet aannemelijk heeft gemaakt.
9. Uit het voorgaande volgt dat verweerder de verzending van het besluit van
28 december 2018 niet aannemelijk heeft gemaakt. De bezwaartermijn is dan ook niet daags daarna aangevangen. Niet is gebleken dat het besluit op enig moment daarna wel op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. Dat eiseres kennis heeft gekregen van het besluit op 7 februari 2019 betekent niet dat het besluit daarmee alsnog op de voorgeschreven wijze bekend is gemaakt. [3] Het bezwaarschrift is dus voor de aanvang van de bezwaartermijn ingediend. Voor niet-ontvankelijkverklaring is echter gelet op artikel 6:10, eerste lid, onder a, van de Awb geen plaats, nu het besluit op de datum van indiening van het bezwaarschrift wel reeds tot stand was gekomen.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard. De rechtbank zal het beroep tegen het bestreden besluit gegrond verklaren en dat besluit vernietigen. In deze zaak kan het geschil niet definitief worden beslecht, omdat in beroep alleen de ontvankelijkheid van het bezwaar van eiseres aan de orde is gekomen. Verweerder zal daarom een nieuw, inhoudelijk besluit moeten nemen op het bezwaar tegen het besluit van 28 december 2018.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een inhoudelijk besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 47,-- aan eiseres vergoeden.
- ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.F. de Lemos Benvindo, rechter, in aanwezigheid van mr. N. van der Kroft, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
19 december 2019.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie hiervoor de uitspraak van de Raad van 17 juli 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:2237
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Raad van 3 april 2019 ECLI:NL:CRVB:2019:1174 en van
3.De Rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Raad van 11 december 2018, ECLI:CRVB:2018:3935