Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
verzoeker],
1.De procedure
2.De feiten
“Ik stond stil en werd aangereden van links (…)”en dat [autobestuurder] rechtdoor reed en de motorfiets inhaalde. In het door [autobestuurder] ingevulde schadeaangifteformulier staat alleen vermeld dat hij rechtdoor reed en de motorfiets inhaalde.
3.Het verzoek
4.De beoordeling
Ik zag dat de auto tegen de motorfiets reed”(zie 2.11) en in zijn eerder afgelegde schriftelijke verklaring staat weergegeven: “
(…) reed de meneer die op zijn motor schuin op de weg stilstond aan.”De heer B heeft eerder verklaard
“(…) zag ik een motor schuin stilstaan op de weg. Vervolgens reed er een auto (…) met een hoge snelheid tegen de motor aan. Ik verminderde mijn snelheid en zag hoe het ongeval gebeurde.”Hetzelfde geldt voor het verweer van VGA dat uit de verklaringen van de heren A en B ook niet blijkt dat de motorfiets op het moment van de aanrijding stilstond. Ook dit verweer slaagt niet. Naast de verklaringen die hiervoor zijn aangehaald, heeft de heer B tijdens het voorlopig getuigenverhoor immers verklaard:
“De motorrijder stond op het moment van de aanrijding stil”(zie 2.12)
.
Ik zag die auto gewoon op die motorfiets inrijden”, heeft hij vervolgens ook verklaard dat de auto de motorfiets aan de linkerkant raakte (zie 2.13), hetgeen strookt met de andere verklaringen. Voor de rechtbank is er geen reden om aan de juistheid van de verklaring van de heer C, rijinstructeur van beroep, te twijfelen dan wel om aan zijn verklaring geen waarde te hechten.