Op 6 december 2019 heeft de meervoudige strafkamer van de Rechtbank Amsterdam een beslissing genomen in de strafzaak van een verdachte, geboren in 1987 en gedetineerd in een detentieplaats. Tijdens de raadkamerzitting op 20 september 2019 bleek dat de raadsman van de verdachte, mr. D.R. Kops, zich had onttrokken omdat de verdachte niet door een advocaat wenste te worden bijgestaan. De rechtbank heeft de zaak terugverwezen naar de rechter-commissaris om te beoordelen of er nader onderzoek moet worden verricht naar de geestelijke toestand van de verdachte, in het kader van artikel 509a van het Wetboek van Strafvordering (Sv).
Tijdens de terechtzitting op 6 december 2019 verklaarde de verdachte dat hij weer bijgestaan wilde worden door zijn eerdere raadsman, mr. H.C. Meijer. Echter, mr. Meijer gaf aan dat hij de verdediging niet op zich kon nemen vanwege financiële redenen. De rechtbank heeft geconstateerd dat de geestvermogens van de verdachte mogelijk gebrekkig ontwikkeld of ziekelijk gestoord zijn, waardoor hij niet in staat is zijn belangen behoorlijk te behartigen.
De rechtbank heeft op basis van de beschikbare psychiatrische en psychologische rapportages en het gedrag van de verdachte ter terechtzitting besloten dat de verdachte recht heeft op rechtsbijstand. De voorzitter heeft het bestuur van de Raad voor Rechtsbijstand verzocht om een raadsman aan te wijzen, met de sterke voorkeur voor mr. H.C. Meijer, gezien het vertrouwen dat de verdachte in hem stelt. Deze beslissing is genomen en uitgesproken ter terechtzitting in aanwezigheid van de verdachte en de griffier.