In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 14 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen [eiser], woonachtig in Spanje, en de Sociale verzekeringsbank (Svb) over de herziening van het ouderdomspensioen op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De Svb had op 17 oktober 2018 het AOW-pensioen van [eiser] herzien en teruggevorderd, omdat hij sinds zijn huwelijk op 3 mei 2018 niet langer recht zou hebben op het pensioen voor alleenstaanden. De Svb stelde dat [eiser] vanaf de huwelijksdatum niet duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote, ondanks zijn beweringen dat hij dat wel deed.
De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. [eiser] ontving vanaf augustus 2010 een AOW-pensioen naar de norm voor een alleenstaande, maar na zijn huwelijk met [de persoon] op 3 mei 2018, heeft de Svb het pensioen aangepast naar de norm voor gehuwden. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat [eiser] duurzaam gescheiden leefde van zijn echtgenote. De rechtbank oordeelt dat de intentie van [eiser] en zijn echtgenote om samen te wonen, ook al was er een aanvraag voor een verblijfsvergunning, niet kan worden genegeerd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de Svb terecht de norm van het AOW-pensioen heeft gewijzigd.
Het beroep van [eiser] is ongegrond verklaard, wat betekent dat hij geen recht heeft op terugbetaling van het griffierecht en dat er geen proceskostenveroordeling plaatsvindt. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep binnen zes weken na verzending van de uitspraak.