ECLI:NL:RBAMS:2020:1741

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
C/13/663401 / HA ZA 19-312
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid voor mishandeling door groepsgedrag van jongeren

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 maart 2020 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin [eiseres] schadevergoeding vorderde van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] naar aanleiding van een incident op 12 maart 2015. Tijdens dit incident, dat plaatsvond op de Jan Vroegopsingel te Amsterdam, was [eiseres] betrokken bij een handgemeen met [gedaagde 1], terwijl [gedaagde 2] en een derde jongen, [betrokkene], aanwezig waren. De rechtbank oordeelde dat [gedaagde 1] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [eiseres] door haar te mishandelen, terwijl [gedaagde 2] niet aansprakelijk werd gesteld omdat hij geen actieve rol had gespeeld in het incident. De rechtbank concludeerde dat [gedaagde 1] aansprakelijk was op grond van artikel 6:162 BW (onrechtmatige daad) en dat zijn beroep op noodweer niet slaagde. De vorderingen van [eiseres] tegen [gedaagde 2] werden afgewezen, omdat er geen bewijs was dat hij onrechtmatig had gehandeld. De zaak werd aangehouden voor verdere behandeling van de schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/663401 / HA ZA 19-312
Vonnis van 11 maart 2020
in de zaak van
[eiseres],
wonende te Diemen,
eiseres,
advocaat mr. Chr.D. de Vos te Assen,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. K. Kasem te Amsterdam,
2.
[gedaagde 2],
wonende te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mr. M.I. L’Ghdas te Amsterdam.
Eiseres wordt hierna [eiseres] genoemd. Gedaagden worden [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 26 februari 2019, met producties,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 1] ,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde 2] ,
  • het tussenvonnis van 13 november 2019, waarin ambtshalve een mondelinge behandeling is bepaald,
  • het proces-verbaal van comparitie van 27 januari 2020, met de daarin genoemde stukken,
en
  • de fax van mr. De Vos van 7 februari 2020 naar aanleiding van het proces-verbaal,
  • de fax van mr. L’Ghdas van 24 februari 2020 naar aanleiding van het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 12 maart 2015 omstreeks 14.45 uur, heeft op de Jan Vroegopsingel te Amsterdam een incident plaatsgevonden waarbij [eiseres] , [gedaagde 1] , [gedaagde 2] en Achraf [betrokkene] (hierna: [betrokkene] ) waren betrokken (hierna: het incident). Tussen [eiseres] en [gedaagde 1] heeft een handgemeen plaatsgevonden, waarbij sprake was van duw- en trekwerk.
2.2.
Twee verbalisanten van de politie hebben in een proces-verbaal van 12 maart 2015 het volgende verklaard:
Op donderdag 12 maart 2012 omstreeks 14.55 uur bevonden wij, verbalisanten, op de Flierbosdreef te Amsterdam. (…) Wij, verbalisanten hoorden via de centrale meldkamer dat een collega was mishandeld door 3 mannen, op de Jan Vroegopsingel te Amsterdam. (…) Wij, verbalisanten zijn naar genoemde locatie gegaan, alwaar wij op donderdag 12 maart 2015 te 15.00 uur arriveerden.
Wij, zagen een vrouw staan bij een zwarte personenauto. Wij, verbalisanten herkende deze vrouw, als collega [eiseres] , welke werkzaam is bij eenheid Amsterdam.
Wij, verbalisanten, zagen dat [eiseres] , hevig aan het trillen was en zeer geëmotioneerd was. Tevens zagen wij, verbalisanten dat [eiseres] een bloedende rechter oorlel had en [eiseres] gaf aan dat zij last had van haar schouder.
Wij, verbalisanten zagen dat de rechterschouder van [eiseres] opgezwollen was en dat er krassen op zaten. (…)
Tijdens de rit naar het bureau, verklaarde [eiseres] dat zij was mishandeld door een man met een wit t-shirt. Deze man was samen met twee andere mannen en dat deze mannen waren weggereden in een zwart Mercedes (…).”
2.3.
[eiseres] heeft op 13 maart 2015 aangifte gedaan bij de politie ter zake openlijke geweldpleging, dan wel poging tot zware mishandeling. Hierover heeft zij aan de politie verklaard, voor zover relevant:
“(…) Ik ben werkzaam bij de politie Eenheid Amsterdam. Op donderdag 12 maart 2015 omstreeks 14.45 uur bevond ik mij in mijn vrije tijd en in sportkleding in mijn voertuig. Ik reed op de Jan Vroegopsingel in de richting van de Ouderkerkerdijk te Amsterdam.
Ik bevond mij ter hoogte van de slingerweg nabij de roeivereniging. Iets in de verte zag ik drie jongens, danwel mannen midden op de weg. Ik zag dat een (1) van de jongens op de drempel op de grond lag. Ik zal deze jongen vanaf nu NN1 noemen. Ik dacht in eerste instantie dat het sporters waren en dat een (1) van hen was gevallen. Ik reed niet hard en begaf mij in de richting van de jongens. Ik stopte mijn voertuig op een afstand van ongeveer vijf a zes meter van de jongens. Ik zag dat de jongens aan het lachen waren en ik zag dat zij mij zagen komen aanrijden.
Ik zag dat NN1 nog op de grond lag en dat hij zijn armen in de lucht had en met zijn benen gespreid. De andere jongens, NN2 en NN3, stonden gewoon rechtop naast hem. De jongens keken mij weer aan en ik was in de veronderstelling dat zij aan de kant zouden gaan. Omdat zij dit niet deden, claxoneerde ik. Ik zag dat de jongens mij weer aankeken, maar verder niet reageerden.
Ik maakte vervolgens gebaren met mijn hand dat ze aan de kant moesten gaan. Ik zag dat NN3 die daar stond, achteruit kwam lopen en achterom mijn kant op keek. Ik zag dat deze jongen achteruit in de richting van mijn voertuig liep en met zijn kont op mijn motorkap ging zitten. Vervolgens zag ik dat de jongen op mijn motorkap ging liggen en met zijn rug op mijn voorruit lag.
(…)
Ik zag dat NN3 met een wipje van mijn voertuig af ging. Ik was op dat moment nog gefocust op NN3. Vervolgens zag ik dat NN1 kennelijk was opgestaan en naar mijn voertuig was gelopen. Ik zag dat NN1 bij mijn raam verscheen aan de bestuurderszijde.
Ik gebaarde wederom dat NN1 aan de kant moest gaan. Ik zag vervolgens dat NN1 de portier van mijn voertuig opentrok. Ik had op dat moment mijn gordel nog om. Ik zag dat NN1 in mijn portier ging staan en met zijn bovenlichaam mijn voertuig in kwam. Ik zag en voelde dat hij mij met twee handen bij mijn hoofd pakte. Ik droeg een zonnebril en ik voelde dat hij mij ter hoogte van de pootjes van mijn bril vastpakte. Hij kwam met zijn gezicht dicht bij de mijne en ik hoorde dat hij zei: “wat moet je nou? Is dit wat je wil?” Of woorden van gelijke strekking.
Ik voelde mij op dat moment erg bedreigd door NN1. Dit kwam omdat hij erg dichtbij mij kwam en ik ook op dat moment nog steeds mijn gordel droeg. Ik voelde dat NN1 mijn hoofd nog steeds vasthield. Ik heb NN1 met mijn linkerarm weggeduwd en gezegd: “Oprotten!”
Ik zag dat NN1 ten gevolg van mijn duw uit de auto ging. Ik zag hem daarna iets achteruit stappen. Ik hoorde hem zeggen: “Niet aanraken”. NN2 en NN3 stonden op dat moment nog voor mijn voertuig waardoor ik niet kon wegrijden met mijn voertuig. Ondertussen wist ik mijn gordel los te maken en dacht bij mijzelf: Ik moet eruit.
Ik ben uit mijn voertuig gestapt en in het portier gaan staan. NN1 kwam weer naar mij toe en ik gaf hem opnieuw een duw. Op dat moment leek het alsof mijn volume uitging en heb ik helemaal niets meer gehoord. Ik kan mij ook niet herinneren of er iets is gezegd.
Ik zag en voelde dat NN1 mij hard bij mijn nek pakte en in mijn nek kneep. Ik voelde dat hij mij naar de grond trachtte te slingeren. Ik voelde dat hij mijn lichaam uit balans trachtte te halen. Ik stond voorovergebogen en ik voelde dat NN1 met zijn hele gewicht op mij hing. Hij leek alsof hij daarbij al zijn kracht gebruikte. Ik voelde dat NN1 als het ware op mij ging zitten en dat hij zijn handen bij mij nek vasthield en mij richting de grond duwde. Ik ben op dat moment terug gaan duwen en heb geroepen dat hij normaal moest doen.
Ik voelde dat NN1 mij weer begon te slingeren. Ik had steeds het idee dat hij mij uit balans wilde halen, zodat ik naar de grond zou gaan. Ik dacht bij mijzelf: Niet naar de grond gaan, want zij zijn met zijn drieen en dan ben ik er geweest. Ik voelde dat hij mij vervolgens duwde of gooide. Ik kwam hierdoor hard tegen een boom aan. Ik zag dat NN1 naar mij toe kwam en zijn lichaam hard tegen mij aanduwde, terwijl ik nog tegen de boom stond. Ik zat dus als het ware op dat moment geklemd tussen zijn lichaam en de boom. Dit ging heel hard en vervolgens voelde ik dat NN1 mij duwde en via de boom ben ik uiteindelijk op de grond gevallen.
Toen ik op de grond lag, dacht ik nog steeds bij mijzelf: Ik moet niet op grond blijven liggen, want dan ben ik de lul. NN1 stond op dat moment nog steeds naast mij en ik dacht: Niet bij mijn hoofd, niet bij mijn hoofd. Ik zag dat NN1 met zijn handen en armen graaide naar mijn hoofd. Ik kon dit voorkomen doordat ik met lichaam ben gaan draaien en in zijn richting ben gaan trappen. Ik zag dat NN1 mijn benen trachtte te ontwijken door om mij heen te lopen. Kennelijk raakte ik NN1 met een (1) trap en ik kreeg even de kans om op te staan.
Op het moment dat ik opstond, zag ik een man komen aanfietsen. (…) Ik kan me niet herinneren of NN2 en NN3 op dat moment dichtbij mij stonden. Ik was wel bang dat NN2 of NN3 mijn autosleutels zouden pakken, omdat ik tijdens de mishandeling enkele meters achter mijn voertuig was met NN1 en niet kon zien wat er bij mijn voertuig gebeurde.
Omdat de man op de fiets niet stopte, ben ik gaan schreeuwen: “Bel de politie!” Ik zag dat de man op de fiets tientallen meters verderop uiteindelijk stopte. Op dat moment kwam er ook een wit busje aan. Het was een wat groter, hoog busje. Zo een die Liander ook wel gebruikt. (…) Ik gebaarde naar de bestuurder van dit witte busje dat hij de politie moest bellen en wees naar de jongens.
Zelf liep ik ondertussen naar mijn eigen voertuig om mijn telefoon te pakken. Op dat moment kwam ik erachter dat NN1, NN2 en NN3 ook met een voertuig waren. Ik hoorde namelijk harde muziek uit een voertuig komen (…).
Toen ik werd mishandeld door NN1, stonden NN2 en NN3 op een afstand van ongeveer 3 meter. Zij stonden in ieder geval in de buurt van mijn voertuig. NN2 en NN3 hebben niets gezegd, maar ze hebben NN1 ook niet aangemoedigd. Op enig moment heb ik wel een (1) van hen horen lachen. Er was verder niemand, dus het moet wel een (1) van hen zijn geweest. (…)”
2.4.
Op 14 maart 2015 heeft [eiseres] een aanvullende verklaring afgelegd bij de politie. In het proces-verbaal van diezelfde datum staat haar verklaring als volgt opgenomen:
“(…) Gisteren nadat ik de aangifte heb gedaan en ik eindelijk in de rust kon komen doordat de adrenaline was gezakt, begon ik op meer verschillende plekken pijn te voelen. Mijn bovenrug en mijn nek waren heel erg pijnlijk en stijf, wat gedurende de dag steeds erger werd. Tegen de avond kon ik mijn nek nauwelijks meer draaien door de pijn in mijn spieren.
Mijn rechterknie doet pijn en na controle bleek er een blauwe plek op mijn knie te zitten en een geelkleurige plek net boven mijn knie. Op de knie zelf zit in het midden een schaafwondje.
Verder voel ik aan de binnenzijde van mijn linkerbovenarm pijn van het vastgrijpen door NN1. Het voelt alsof er nog vingers in staan van de greep. Er is op mijn arm een blauw/gele verkleuring te zien op de plek waar het pijn doet. Dit is op een foto niet goed te zien. (…)”
Verder heeft de verbalisant die de verklaring heeft opgenomen in het proces-verbaal genoteerd:
“(…) Een foto van de knie en arm van aangeefster is als bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd. (…)”
2.5.
Op 12 maart 2015 is [gedaagde 1] als verdachte gehoord door de politie met betrekking tot het incident. [gedaagde 1] heeft hierover verklaard, voor zover relevant:
“(…) V: En toen?
A: We hadden lachgas gebruikt. Daar wordt je een beetje duizelig van. Er was een mevrouw in een auto. Wij liepen op dat moment op de weg. Toen kwam die dame er met de auto aangereden. Ik denk dat het haar stoorde dat wij op de weg bleven staan.
Ik hoorde dat deze dame tegen ons schreeuwde dat wij weg moesten gaan. Ik weet het niet meer precies wat. Dat doet lachgas met je. Wij hebben ook terug geschreeuwd. Het was over en weer.
Ik zag dat de dame haar auto keerde en weg reed. Ik zag op dat moment niet meer. Even later was zij weer terug.
Ik zag dat zij langs ons reed.
V: Met wie stond je op de weg?
A: We stonden alle drie op de weg. (…)”
2.6.
Ook [gedaagde 2] is als verdachte gehoord en heeft op 12 maart 2015, voor zover relevant, het volgende aan de politie verklaard:
“(…) V: Jullie komen daar aan. Wat gebeurde er verder?
A: We gingen muziek luisteren en gebruikte lachgas. We hebben daar in de auto gezeten en hebben buiten gelopen.
V: Wat gebeurde er buiten?
A: We stonden op de weg. Toen kwam er een meisje aanrijden in een zwarte auto. [gedaagde 1] stond met zijn rug naar de auto. Het meisje stopt zette de auto in zijn vrij en gaf gas. [gedaagde 1] schrok. Ik zag dat het meisje haar auto in de eerste versnelling zette en een stukje op trok. Ik hoorde dat [gedaagde 1] naar het meisje een gebaar maakte van wat doe je. Volgens mij maakte het meisje zelf de deur open. [gedaagde 1] stond toen al bij de portier. Het meisje stapte uit en begon te schreeuwen. Ik weet niet meer wat zei riep.
Ik weet niet hoe het is begonnen maar ik zag op eens dat [gedaagde 1] aan het duwen en trekken waren. Ik heb toen iets gezegd in de trant van: “Niet doen niet doen. Uit elkaar.”
Ik hoorde dat het meisje op een gegeven moment riep: “bel de politie bel de politie”.
(…)
V: Waarom zou het meisje om de politie roepen?
A: Ze was bang denk ik. Ze ziet drie jongen.
V: Denk jij dat het meisje pijn kan hebben gehad van het duw en trek werk met [gedaagde 1] ?
A: Ik was op vijf zes meter…. Het was niet echt hard. Ik weet het niet. Ik denk eerder dat [gedaagde 1] pijn heeft gehad. Zij had ook nagels en zo. Ik weet wel dat het niet hard was.
V: Hoe eindige het duw en trek werk?
A: Ik zei uit elkaar. Toen trok ik [gedaagde 1] weg.
(…)
V: Heb jij actief deelgenomen aan het duw en trek werk met het meisje?
A: Nee.
(…)
V: Waarom was het meisje bang dan?
A: Omdat er iemand naast haar stond. Agressief… Ik weet het niet. Hij was rustig… Van: “Wat doe je…”
V: Wens je op dit moment verder nog iets te verklaren?
A: Nee. Ja toch wel. [gedaagde 1] en het meisje zijn ook nog gevallen.
V: Kan je omschrijven hoe dit gebeurde?
A: Ze gingen trekken en duwen. Daarnaast stond een boom. Ik zag dat [gedaagde 1] struikelde en viel. Ik zag dat het meisje ook viel. [gedaagde 1] viel tegen de boom aan. Het meisje viel op [gedaagde 1] . Toen heb ik hen uit elkaar gehaald. (…)”
2.7.
[betrokkene] is op 12 maart 2015 gehoord als verdachte en heeft, zover relevant, aan de politie verklaard:
“(…) We waren van plan om te gaan lachen en om een beetje te gaan wandelen.
Opeens zag ik, dat [gedaagde 2] was gevallen..
Hij lag op de rijbaan.
Ik weet niet hoe hij daar terecht was gekomen of hoe hij was gevallen.
Op dat moment zie ik een vrouw aan komen rijden ook vanaf de richting van de snelweg.
Ze reed volgens mij in een zwarte auto, een Citroën of een Peugeot.
Ik zie dat zij in de richting van [gedaagde 2] rijdt, die nog op de grond ligt.
Ik zag dat de vrouw niet doorreed.
Ik zag ook dat de vrouw niet om [gedaagde 2] heen kon rijden.
Ik zag dat de vrouw haar auto op ongeveer 2 meter afstand van [gedaagde 2] stil zette.
Ik zag dat [gedaagde 2] nog steeds op de grond lag en dat de vrouw druk gebaarde.
Ik en [gedaagde 1] stonden niet op de rijbaan.
Wij stonden bij de achterkant van de vooruit geparkeerde auto.
Ik zag vervolgens dat de vrouw haar autogordel afdeed.
Ik zie dat [gedaagde 1] haar probeert duidelijk te maken dat [gedaagde 2] daar niet zo maar op de grond ligt.
Dat zei [gedaagde 1] , en hij maakte daar ook gebaren bij.
Ik zie vervolgens dat de vrouw uit haar auto stapt.
Ik was inmiddels al naar [gedaagde 2] gestapt om te kijken wat er aan de hand was.
Er bleek niet veel met hem aan de hand te zijn.
Ik zie ook meteen, dat [gedaagde 2] probeert op te staan, wat lukte en meteen keen ik achterom naar de uitgestapte vrouw.
Ik zie op dat moment dat [gedaagde 1] bij haar staat.
Hij was al naar haar toe gelopen om dus duidelijk te maken dat [gedaagde 2] daar niet zo maar lag.
Vervolgens zie ik dat [gedaagde 1] en de vrouw fysiek contact gaan maken.
In mijn optiek was dat geen zwaar geweld, het duwen en trekken tussen [gedaagde 1] en die mevrouw.
Ik heb daarbij niets gehoord, of het moet mij zijn ontgaan.
Want ik was ook druk bezig met het uit elkaar halen van die vrouw en [gedaagde 1] .
Ik was naar hen toegelopen, samen met [gedaagde 2] die inmiddels was opgestaan.
[gedaagde 2] hielp mij daarbij.
Volgens mij heb ik gezien, dat [gedaagde 2] daarbij opnieuw op de grond viel.
Het lukt op [gedaagde 1] en vrouw uit elkaar te halen en opeens stopt het.
Volgens mij zijn [gedaagde 1] en de vrouw gevallen tijdens het aan elkaar trekken en duwen.
Dat was voor ik ze uit elkaar kon halen.
(…)
[gedaagde 1] had twee zichtbare wondjes onder zijn onderlip.
Dat heeft hij tijdens het duwen en trekken met die vrouw opgelopen.
Dat weet ik zeker.
Die verwonding had hij voor die tijd niet.
We hebben het in de auto nog over het voorval gehad toen we wegreden.
We hadden spijt dat het was gebeurd.
Wij hadden liever dat het niet was gebeurd. (…)”
2.8.
Er zijn twee getuigen van dit incident. De heer [getuige 1] , die langs fietste en de heer [getuige 2] , die in het busje van Liander langsreed en zijn busje op de plaats van het incident heeft geparkeerd.
[getuige 1] heeft op 12 maart 2015 over het incident aan de politie, voor zover relevant, verklaard:
“(…) Ik zag dat er een jongen naast de auto stond, aan de bestuurderszijde. Ik zag dat er 2 andere jongens in de buurt stonden, bij een in de vakken geparkeerde auto. (…)
Ik zag dat die jongen stond te praten met de bestuurder van de stilstaande auto. Ik denk dat de ruit van de bestuurderszijde omlaag was en dat er daar doorheen werd gepraat.
(…)
Toen ik voorbij fietste, zag ik een worsteling en kreeg ik het gevoel dat het niet helemaal in orde was. Ik hoorde geschreeuw. Ik ben toen eens stukje doorgefietst en ben toen stil gaan staan. Ik zag toen dat de bestuurder uit de auto was. Ik zag dat het een jonge vrouw was. Ik zag dat de jongen en de vrouw elkaar vast hadden.
Het leek zelf eerst nog alsof ze aan het stoeien waren. Er was wat geduw en getrek tussen de jongen en de vrouw. Ik zag dat de vrouw op de grond viel naast haar auto bij een boom. Ik heb niet kunnen zien of de jongen de vrouw heeft geduwd.
Ik zag dat de vrouw op haar rug op de grond lag. Ik zag dat de jongen zijn armen gestrekt hield. Hij liep, mijns inziens, achteruit.
Ik zag dat de 2 andere jongens zich niet met het voorval bemoeiden en bij hun auto bleven staan. (…)
Ik zag dat de vrouw naast haar auto stond bij het geopende portier. Ik kreeg oogcontact met de vrouw en heb toen een gebaar met mijn hand gemaakt van “moet ik de politie bellen?”. De vrouw maakte het zelfde gebaar terug. Ik dacht toen, nu moet ik de politie bellen. (…)”
2.9.
Getuige [getuige 2] heeft op 1 april 2015 over het incident aan de politie, onder meer, verklaard:
“(…) Even later zag ik een zwart autootje stoppen, waarschijnlijk die van jullie collega. Haar auto stond op een drempel of net daarvoor. Ik wist niet wat er aan de hand was. Er was namelijk tumult, maar ik kan dat niet precies uitleggen waarom dat was. Ik heb geen geschreeuw gehoord of iets dergelijks. (…)
Ik zag dat die mevrouw die in de auto zat, opstond. Het is een aanname, maar volgens mij was ze gestopt voor die jongens. Ik weet niet of ze zelf is uitgestapt (…).
Ik heb niet gezien wat er tussen de vrouw en jongens was gebeurd, maar ik denk wel dat er iets was gebeurd. Ik zag dat de vrouw namelijk kort daarvoor opstond vanaf de grond. Kennelijk lag ze daarvoor dus op de grond. (…)”
2.10.
In een brief van het AMC aan de huisarts van [eiseres] van 12 maart 2015 staat, voor zover relevant:
“(…) Onlangs is patiënt [eiseres] op de SEH gezien. Patiënt [eiseres] is binnengekomen op 12-03-2015 om 15:46:30. Reden van bezoek: Pijn rechterschouder na trauma.
(…)
Anamnese:
Door 3 onbekenden uit auto getrokken (stond stil). Op rechterschouder of tegen de grond gevallen of tegen boom. Schaafwonden schouder. geen trauma capitis. geen thoracale pijn, geen buikpijn. Geen bewustzijnsverlies.
Lichamelijk onderzoek:
(…)
Schaafwond re oorlel (geen wond, geen hematoom)
Schaafwonden rechter schouder tpv humeruskop.
Geen drukpijn clavicula. Drukpijn net voor AC gewricht rechts, niet duidelijk op AC-gewricht. Geen pianotoetsfenomeen.
Abductie humerus tot 90 gr, daarna pijnlijk. Arm nv intact.
(…)
Conclusie/diagnose:
28-jarige vrouw, slachtoffer van mishandeling
1. pijn voorzijde rechterschouder, dd contusie schouder, AC luxatie Tossy I
2. schaafwonden schouder en oor (…)”
2.11.
Het openbaar ministerie heeft [gedaagde 1] als verdachte aangemerkt en aan hem een geldboete en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd. [gedaagde 1] heeft de geldboete en een schadevergoeding van € 462,87 betaald voor de kleding en zonnebril van [eiseres] en voor het eigen risico van haar zorgverzekering. Vervolgens heeft het openbaar ministerie [eiseres] laten weten dat [gedaagde 1] heeft voldaan aan de voorwaarden om strafvervolging bij de strafrechter te voorkomen en dat de strafzaak daarmee is afgedaan.

3.Het geschil

3.1.
[eiseres] vordert – na wijziging van eis – bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis:
I. te verklaren voor recht dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van de gepleegde onrechtmatige daad d.d. 12 maart 2015 jegens [eiseres] , zulks primair op grond van artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek (BW), subsidiair op grond van artikel 6:166 BW;
II. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen om aan [eiseres] te betalen het bedrag van alle daardoor ontstane schade;
III. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen tot het verstrekken van een deugdelijke fiscale garantie;
IV. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen de buitengerechtelijke kosten ad
€ 14.659,20 te vergoeden;
V. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] (hoofdelijk) te veroordelen in de proces- en nakosten, te vermeerderen met wettelijke rente.
3.2.
[eiseres] legt aan haar vordering primair ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] tijdens het incident op 12 maart 2015 allebei afzonderlijk onrechtmatig jegens haar hebben gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW als gevolg waarvan zij letsel heeft opgelopen en schade heeft geleden. De schade bestaat onder andere uit studievertraging, het wisselen van baan, behandelingen bij de haptonoom, psychische klachten, huishoudelijke hulp voor thuis, tijdelijk gemiste onregelmatigheidstoeslag. Subsidiair legt zij aan haar vordering ten grondslag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aansprakelijk zijn voor hun gedragingen in groepsverband in de zin van artikel 6:166 BW. Ook [betrokkene] maakte volgens [eiseres] onderdeel uit van de groep, maar om praktische redenen heeft zij ervoor gekozen hem niet te dagvaarden.
3.3.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] concluderen tot niet-ontvankelijkverklaring van [eiseres] , dan wel tot afwijzing van de vordering.
3.4.
[gedaagde 1] meent dat de door [eiseres] gestelde toedracht niet klopt, hij heeft haar niet aangevallen, maar zij hem, waarna hij slechts heeft gehandeld uit noodweer. Daardoor is zijn handelen niet onrechtmatig en ook niet aan hem toe te rekenen. Ook is volgens [gedaagde 1] geen sprake van onrechtmatig groepsoptreden. [gedaagde 1] betwist de gestelde schade en het causaal verband tussen de gestelde schade en zijn handelen. Ook doet hij een beroep op eigen schuld omdat [eiseres] zich provocerend heeft gedragen. Bovendien is volgens [gedaagde 1] sprake van rechtsverwerking.
3.5.
[gedaagde 2] betwist dat hij onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld in de zin van artikel 6:162 BW. Hij heeft niets gedaan, het was een incident tussen [eiseres] en [gedaagde 1] . Ook is hij niet aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW omdat er geen sprake was van groepsoptreden, omdat hij geen enkele bijdrage aan het incident heeft geleverd en omdat hij niet wist en kon weten dat het groepsoptreden deze schade op zou leveren.
3.6.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[gedaagde 1] heeft, als meest verstrekkend verweer, een beroep gedaan op rechtsverwerking. [eiseres] heeft haar rechten volgens [gedaagde 1] niet geldend gemaakt binnen een redelijke termijn. [gedaagde 1] heeft kort na het incident de schadevergoeding van € 462,87 betaald en daarna heeft [eiseres] op geen enkele wijze kenbaar gemaakt dat zij letsel had opgelopen of daar schadevergoeding voor zou vorderen.
4.2.
Uitgangspunt is dat enkel tijdsverloop geen toereikende grond oplevert voor het aannemen van rechtsverwerking. Daartoe is immers vereist dat er bijzondere omstandigheden zijn, als gevolg waarvan hetzij bij [gedaagde 1] het gerechtvaardigd vertrouwen is gewekt dat [eiseres] haar aanspraak niet (meer) geldend zou maken, hetzij de positie van de [gedaagde 1] onredelijk zou worden benadeeld of verzwaard in geval [eiseres] haar aanspraak alsnog geldend zou maken. [gedaagde 1] heeft niet gesteld dat een van die situaties zich voordoet. De rechtbank oordeelt dan ook dat dit verweer niet slaagt.
Onrechtmatige daad 6:162 BW
4.3.
[eiseres] heeft primair aan haar vordering ten grondslag gelegd dat zowel [gedaagde 1] als [gedaagde 2] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld. De rechtbank bespreekt de verwijten ten aanzien van beide gedaagden afzonderlijk van elkaar.
- [gedaagde 1]
4.4.
[eiseres] heeft gesteld dat [gedaagde 1] jegens haar onrechtmatig heeft gehandeld doordat hij: is gestart met fysiek geweld, haar heeft aangevallen, in haar auto kwam terwijl zij haar gordel nog om had, haar hoofd met twee handen heeft vastgepakt, zich dreigend heeft uitgesproken, haar (toen zij al uit de auto was) bij haar nek heeft gepakt, in haar nek heeft geknepen, met zijn hele gewicht heeft geprobeerd haar naar de grond te slingeren, en uiteindelijk naar de grond en tegen een boom heeft geduwd.
4.5.
[gedaagde 1] heeft de door [eiseres] gestelde handelingen, zoals benoemd in 4.4, niet concreet betwist. Hij heeft wel in het algemeen haar versie van het incident betwist. Ter onderbouwing daarvan heeft hij een alternatief scenario geschetst. Volgens [gedaagde 1] is [eiseres] met hoge snelheid op de drie vrienden komen afrijden en schrokken zij hiervan. [eiseres] heeft zich vervolgens op een zodanige wijze tot de jongens gewend, dat er een gevaarlijke situatie ontstond. [gedaagde 2] , die zich op de weg bevond, werd op een haar na niet geraakt door [eiseres] . Nadat [eiseres] haar auto tot stilstand heeft gebracht, heeft zij de jongens hevig toeterend en schreeuwend gemaand de weg vrij te maken. Ook drukte [eiseres] meerdere malen haar gaspedaal in, zodat het leek of zij de jongens wilde aanrijden. De jongens schrokken hiervan en vroegen [eiseres] waar dit voor nodig was. Toen de verzoeken van [eiseres] kennelijk niet snel genoeg werden ingewilligd, is [eiseres] op de jongens afgestormd. Zij heeft zich daarbij agressief jegens hen gedragen. De jongens verkeerden in een shocktoestand. Hierna is er tussen partijen een hevige discussie ontstaan over de wijze waarop [eiseres] de jongens aansprak en de situatie onnodig op de spits dreef. De dreigende houding van [eiseres] en het schreeuwen is tussen partijen uiteindelijk uitgemond in een handgemeen. [eiseres] heeft [gedaagde 1] daarbij aangevallen, waarbij [gedaagde 1] zichzelf enkel heeft verdedigd door [eiseres] van zich af te duwen. Hij heeft hierbij enkele krassen in zijn gezicht heeft opgelopen. [gedaagde 1] en [eiseres] zijn als gevolg van het duw- en trekwerk gevallen en op de grond terechtgekomen. [gedaagde 1] stelt dus dat [eiseres] hem heeft aangevallen en voert het verweer dat hij zich enkel uit noodweer heeft verdedigd.
4.6.
De door [gedaagde 1] in het kader van het noodweer geschetste toedracht verschilt met name op een cruciaal punt van de verklaring van [eiseres] , namelijk of [gedaagde 1] wel of niet haar auto is ingekomen en haar daar heeft vastgepakt. De kern van het geschil is dus: wie begon en wie zich heeft moeten verdedigen?
4.7.
In dat verband is van belang dat [eiseres] de door haar gestelde toedracht van het incident op 12 maart 2015 onderbouwt met haar verklaringen bij de politie, die zijn afgelegd binnen enkele dagen na het incident. Haar verklaringen zijn zeer gedetailleerd en komen overeen met haar verklaringen op de zitting. Ook heeft zij verwezen naar de verklaringen van de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] en de verklaringen van [gedaagde 2] en [betrokkene] . Uit de verklaringen van [getuige 1] , [gedaagde 2] en [betrokkene] blijkt dat [gedaagde 1] naar de auto van [eiseres] liep en bij het portier van haar auto stond en dat daarna het duwen en trekken ontstond.
4.8.
De rechtbank ziet de door [gedaagde 1] geschetste toedracht als een impliciete betwisting van de stelling van [eiseres] dat [gedaagde 1] haar al in de auto zou hebben vastgepakt en is begonnen. Deze betwisting is echter onvoldoende. Om te beginnen komt de in deze procedure door [gedaagde 1] geschetste toedracht bepaald niet overeen met de verklaring die hij op de dag van het incident, 12 maart 2015, bij de politie heeft afgelegd. Hij heeft toen zelf niets verklaard over een aanval van [eiseres] . [gedaagde 1] heeft geen goede verklaring gegeven voor het feit dat hij nu – 5 jaar later – pas met deze toedracht komt. Het enkele feit dat hij destijds jong was (18 jaar), niet bekend met de politie was en zonder bijstand van zijn advocaat deze verklaring heeft afgelegd, vindt de rechtbank onvoldoende. Bovendien heeft [gedaagde 1] bij de politie verklaard dat hij lachgas had gebruikt en gezegd “
Ik weet het niet meer precies wat. Dat doet lachgas met je”. Op de zitting heeft hij verklaard dat hij geen lachgas had gebruikt, maar ook hiervoor geldt dat hij geen goede verklaring geeft voor de tegenstrijdige verklaringen van toen en nu. Bovendien heeft [gedaagde 2] bij de politie verklaard:
“We gingen muziek luisteren en gebruikte lachgas”. Dat [gedaagde 1] als enige van de drie géén lachgas zou hebben gebruikt, blijkt nergens uit. Verder acht de rechtbank van belang dat de door [gedaagde 1] geschetste toedracht zeer algemeen is, terwijl de verklaringen van [eiseres] erg gedetailleerd zijn. [gedaagde 1] verklaart slechts dat [eiseres] op de jongens is “afgestormd”, dat zij zich “agressief” heeft gedragen, dat zij een “dreigende houding” aannam en dat het schreeuwen “uitmondde” in een handgemeen. Daaruit blijkt niet wát [eiseres] precies deed, waardoor hij zich heeft moeten verdedigen. Tot slot wordt de in deze procedure door [gedaagde 1] geschetste toedracht ook onvoldoende ondersteund door de verklaringen van [getuige 1] , [getuige 2] , [gedaagde 2] en [betrokkene] .
4.9.
Op grond van al deze omstandigheden in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat [gedaagde 1] naar de auto van [eiseres] is gegaan en is begonnen. Vast staat ook dat [eiseres] uit haar auto is gestapt, waarna een handgemeen tussen hen is ontstaan. Dat [gedaagde 1] haar bij haar nek heeft gepakt en heeft geprobeerd met zijn hele lichaam haar naar de grond te slingeren, heeft hij niet voldoende betwist en staat dus ook vast. Dat [eiseres] vervolgens tegen een boom is gevallen, waarbij hij haar heeft geduwd, heeft hij ook niet betwist en staat dus ook vast.
4.10.
De door [eiseres] gestelde toedracht en het handelen van [gedaagde 1] is een inbreuk op de lichamelijke integriteit van [eiseres] en daarmee in beginsel onrechtmatig. [gedaagde 1] heeft als verweer gevoerd dat hij heeft gehandeld uit noodweer, waardoor sprake is van een rechtvaardigingsgrond, dan wel dat zijn handelen hem om dezelfde reden niet kan worden toegerekend. Op grond van de overwegingen onder 4.8 en 4.9 is de rechtbank van oordeel dat het beroep op noodweer niet slaagt. De conclusie is dat [gedaagde 1] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en dat zijn handelen hem kan worden toegerekend.
4.11.
[gedaagde 1] heeft in het algemeen betwist dat [eiseres] schade heeft geleden, maar heeft de bevindingen van de verbalisanten kort na het incident (2.2) en van de arts van het AMC (2.10) niet concreet betwist. Daarmee staat vast dat [eiseres] schade heeft geleden.
4.12.
Het causaal verband tussen de onrechtmatige daad en de schade is alleen betwist met betrekking tot de door [eiseres] gemaakte foto’s van haar letsel. [gedaagde 1] meent dat deze foto’s ook van een later moment kunnen zijn. In het proces-verbaal van 14 maart 2015 staat echter dat “
Een foto van de knie en arm van aangeefster is als bijlage bij dit proces-verbaal van bevindingen gevoegd” (2.4). De rechtbank is dan ook van oordeel dat de stelling van [eiseres] dat de schade is veroorzaakt door het handelen van [gedaagde 1] onvoldoende gemotiveerd is betwist.
4.13.
Aan zijn beroep op eigen schuld van [eiseres] heeft [gedaagde 1] dezelfde stellingen ten grondslag gelegd als aan zijn beroep op noodweer. Hiervoor heeft de rechtbank al overwogen dat dit beroep niet slaagt. Hetzelfde geldt voor het beroep op eigen schuld.
4.14.
De conclusie is dat [gedaagde 1] op grond van onrechtmatige daad, artikel 6:162 BW, aansprakelijk is jegens [eiseres] voor de door haar als gevolg van het incident op 12 maart 2015 geleden schade. Dat betekent dat de rechtbank ten aanzien van [gedaagde 1] niet toekomt aan de subsidiaire grondslag van artikel 6:166 BW.
- [gedaagde 2]
4.15.
Volgens [eiseres] is ook [gedaagde 2] aansprakelijk op grond van een eigen door hem gepleegde onrechtmatige daad op grond van artikel 6:162 BW. Zij heeft echter niet geconcretiseerd welke feitelijke zelfstandige gedragingen van [gedaagde 2] jegens haar onrechtmatig waren. Op de zitting is door [eiseres] erkend dat [gedaagde 2] zelf geen handelingen heeft verricht (“hij heeft geen klap uitgedeeld”). Zij vindt dat zijn aansprakelijkheid volgt uit het geheel van gedragingen. De rechtbank gaat hier niet in mee, uit niets blijkt namelijk dat [gedaagde 2] tijdens het incident op 12 maart 2015 een eigen, onrechtmatige handeling heeft verricht, die schade bij [eiseres] heeft opgeleverd. [gedaagde 2] is dus niet aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW.
Onrechtmatige groepsdaad artikel 6:166 BW
4.16.
[eiseres] heeft zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde 2] ook, samen met [gedaagde 1] en [betrokkene] , als groep onrechtmatig jegens haar heeft gehandeld. Om te concluderen tot groepsaansprakelijkheid dient te zijn voldaan aan de vereisten van artikel 6:166 BW, dat voorziet in een individuele aansprakelijkheid van tot een groep behorende personen (deelnemers) voor onrechtmatig vanuit de groep toegebrachte schade. Wil degene die niet zelf rechtstreeks de schade heeft toegebracht, aansprakelijk zijn (in dit geval: [gedaagde 2] ), dan moet aan de volgende vereisten zijn voldaan. Ten eerste moet degene die de schade rechtstreeks toebrengt een onrechtmatige daad hebben begaan. Ten tweede moet de kans op het aldus toebrengen van schade zodanig zijn geweest, dat zij de tot de groep behorende personen had behoren te weerhouden van hun gedragingen in groepsverband. Dit impliceert dat alleen hij aansprakelijk kan zijn, die wist of behoorde te begrijpen dat het groepsoptreden het gevaar schiep voor schade als die in concreto is toegebracht. Ten slotte is een tot de groep behorende persoon alleen aansprakelijk indien hem schuld treft. Voor het groepsverband is het noodzakelijk dat er zowel objectief (tussen de gedragingen) als subjectief (tussen de personen) een zekere samenhang bestaat. Daarbij geldt dat het deelnemen aan een groepsverband alleen onvoldoende is; vereist is betrokkenheid bij
concretevanuit de groep gepleegde onrechtmatige daden (HR 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914).
4.17.
[eiseres] heeft in dit verband gesteld dat [gedaagde 2] in het groepsverband met [gedaagde 1] en [betrokkene] wel degelijk actief gedrag heeft vertoond. Het eerste moment waarop [gedaagde 2] aansprakelijk zou zijn volgens [eiseres] , is het moment waarop hij de doorgang van [eiseres] heeft geblokkeerd toen zij aan kwam rijden en toen hij voor haar auto stond toen [betrokkene] op de motorkap lag. Dit gedrag had een dreigend en intimiderend effect op haar. De rechtbank gaat hier niet in mee omdat [gedaagde 2] op dat moment nog niet hoefde en kon weten dat de schade zou ontstaan die [gedaagde 1] uiteindelijk aan [eiseres] heeft toegebracht. Op dat moment waren er nog geen feiten en omstandigheden waaruit [gedaagde 2] kon afleiden dat de situatie zou escaleren.
4.18.
Het tweede moment wanneer [gedaagde 2] zich volgens [eiseres] zou hebben moeten realiseren dat er schade bij [eiseres] zou ontstaan, is het moment waarop [eiseres] uit haar auto stapte en er een woordenwisseling ontstond tussen [eiseres] en [gedaagde 1] . De vraag is of [gedaagde 2] op dat moment door zijn eigen gedraging heeft bijgedragen aan het groepsverband. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. Vanaf dit moment heeft [gedaagde 2] namelijk geen concrete handeling meer verricht. [gedaagde 2] stond op afstand, hij heeft niets gezegd en niemand aangemoedigd. Zo blijkt ook uit de door [eiseres] afgelegde verklaring: “
Toen ik werd mishandeld door NN1, stonden NN2 en NN3 op een afstand van ongeveer 3 meter. Zij stonden in ieder geval in de buurt van mijn voertuig. NN2 en NN3 hebben niets gezegd, maar ze hebben NN1 ook niet aangemoedigd.” (2.3). Dat wordt bevestigd door getuige [getuige 1] , die heeft verklaard:
“Ik zag dat de 2 andere jongens zich niet met het voorval bemoeiden en bij hun auto bleven staan”.(2.8) Er was op dit moment dus geen sprake van een groepsverband omdat [gedaagde 2] niet betrokken was bij de door [gedaagde 1] gepleegde onrechtmatige daad. [gedaagde 2] is dus niet aansprakelijk op grond van artikel 6:166 BW.
4.19.
Op grond van het voorgaande worden de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] afgewezen. [eiseres] wordt als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [gedaagde 2] veroordeeld.
4.20.
De kosten aan de zijde van [gedaagde 2] worden begroot op:
- griffierecht € 81,00
- salaris advocaat
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.167,00
[gedaagde 1] : Omvang van de schade
4.21.
[gedaagde 1] is aansprakelijk voor de door [eiseres] naar aanleiding van het incident van 12 maart 2015 geleden schade. De omvang van de gestelde schade is nog niet onderbouwd. [eiseres] had aanvankelijk verwijzing naar de schadestaatprocedure verzocht, maar op de zitting laten heeft zij laten weten dat de schade ook in deze procedure al vastgesteld kan worden. Daarom heeft zij haar eis gewijzigd. De rechtbank stelt [eiseres] in de gelegenheid om in een akte de door haar gestelde schade te onderbouwen, waarbij ook aandacht zal moeten worden besteed aan de dubbele redelijkheidstoets met betrekking tot de buitengerechtelijke kosten. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van zes weken.
4.22.
Nadat de akte is genomen door [eiseres] mag [gedaagde 1] bij antwoordakte reageren. Ook hiervoor stelt de rechtbank een termijn van zes weken.
4.23.
De rechtbank houdt iedere verdere beslissing aan.

5.De beslissing

De rechtbank
[gedaagde 2] :
5.1.
wijst de vorderingen ten aanzien van [gedaagde 2] af,
5.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde 2] tot op heden begroot op € 1.167,00,
5.3.
veroordeelt [eiseres] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eiseres] niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
[gedaagde 1] :
5.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
22 april 2020voor het nemen van een akte door [eiseres] over hetgeen is vermeld onder 4.21, waarna [gedaagde 1] op de rol van
zes wekendaarna een antwoordakte kan nemen,
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. H.J. Schaberg, rechter, bijgestaan door mr. E.H. van Kolfschooten, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2020.