ECLI:NL:RBAMS:2020:1839

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 februari 2020
Publicatiedatum
19 maart 2020
Zaaknummer
13/265967-19
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling en belaging in een huiselijke context met schadevergoeding

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 25 februari 2020, is de verdachte beschuldigd van mishandeling van zijn levensgezel, [persoon 1], en belaging van [persoon 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 5 november 2019 [persoon 1] met een vlakke hand in het gezicht heeft geslagen, wat resulteerde in letsel. Dit feit werd ondersteund door aangifte en getuigenverklaringen. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van een eerdere mishandeling op 23 september 2018, waarbij [persoon 1] letsel opliep. De rechtbank achtte deze feiten bewezen, maar sprak de verdachte vrij van de belaging van [persoon 3], omdat niet kon worden aangetoond dat er sprake was van een stelselmatige inbreuk op haar persoonlijke levenssfeer. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 99 dagen, waarvan 30 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Tevens werd een contact- en locatieverbod opgelegd voor een periode van 1 jaar. De benadeelde partij, [persoon 1], kreeg een schadevergoeding toegewezen van € 1.080,84, bestaande uit materiële en immateriële schade, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/265967-19 (Promis)
Datum uitspraak: 25 februari 2020
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1992, [geboorteplaats]
verblijft op het adres: [adres 1].

1.Onderzoek op de zitting

Op de zitting van 11 februari 2020 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig
mr. R.J.H. Titahena.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.A. van der Vlugt, en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht.
Daarnaast heeft de rechtbank kennisgenomen van wat de benadeelde partij, [persoon 1] en haar raadsman, mr. F.C.M. Weijnen, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is - kort samengevat - ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan:
Feit 1: mishandeling van zijn levensgezel [persoon 1] door haar te slaan op 5 november 2019;
Feit 2: mishandeling van zijn levensgezel [persoon 2] door haar te schoppen en/of te slaan
op 23 september 2018;
Feit 3:belaging van [persoon 3] door haar 44 keer te bellen in de periode van 8 november 2019 t/m 3 december 2019.
In feit 2 staan de initialen ‘[persoon 2]
. De rechtbank vat dit op als kennelijke verschrijving en leest de initialen ‘[persoon 1]
. De verdachte is hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De volledige tekst van de tenlastelegging staat in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht alle ten laste gelegde feiten bewezen. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1 (mishandeling 5 november 2019)
De mishandeling van [persoon 1] (hierna: [persoon 1]) kan worden bewezen op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen. De verbalisant ter plaatse treft een emotionele [persoon 1] aan en hij ziet de afdruk van drie vingers in het gezicht van [persoon 1]. Dat wordt ondersteund door de WhatsApp-berichten van [persoon 1] naar haar moeder.
Feit 2 (mishandeling 23 september 2018)
De mishandeling van [persoon 1] kan worden bewezen op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen. De buren bellen de politie omdat ze geschreeuw en gestommel horen. [persoon 1] verklaart ter plaatse dat zij een dag eerder is mishandeld door haar ex-vriend. Maar de politie neemt waar dat zij een koelelement uit de koelkast pakt om haar letsel te koelen. Dat past niet bij pijn van een eerdere mishandeling, maar bij net veroorzaakte pijn. Later verklaart [persoon 1] dat het verdachte was die haar had mishandeld.
Feit 3 (belaging [persoon 3])
De belaging van de moeder van [persoon 1], [persoon 3], kan worden bewezen op grond van de aangifte en het proces-verbaal van bevindingen. Verdachte heeft heel vaak gebeld naar [persoon 3] en zij werd daar bang van. De teksten zijn bedreigend. Verdachte heeft 44 keer gebeld in minder dan een maand. Dat is een wederrechtelijke en stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 3].
3.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte voor alle ten laste gelegde feiten moet worden vrijgesproken. Hij heeft daartoe het volgende aangevoerd.
Feit 1 (mishandeling 5 november 2019)
Er is alleen een aangifte van [persoon 1] en onvoldoende steunbewijs. Op de foto zijn geen striemen op het gezicht te zien die passen bij het slaan met een vlakke hand. De verbalisant trekt conclusies aan de hand van de locatie en voorinformatie. Het letsel past ook niet bij het slaan met een vlakke hand. Het is niet uit te sluiten dat [persoon 1] dat zelf heeft veroorzaakt. Verdachte verklaart op zitting dat hij [persoon 1] niet heeft geslagen. Zijn eerdere verklaring bij de rechter-commissaris was op aanraden van zijn toenmalige raadsman uit tactisch oogpunt. Zijn eigen verklaring kan om die reden niet als kennelijk leugenachtige verklaring worden gebruikt.
Feit 2 (mishandeling 23 september 2018)
Er is onvoldoende wettig en overtuigend steunbewijs. De buren zouden geschreeuw hebben gehoord. Verdachte heeft verklaard dat [persoon 1] en hij seks hadden. De buren hebben niet specifiek gehoord dat geschreeuw uit het appartement van verdachte kwam.
Daarnaast heeft [persoon 1] uitdrukkelijk verklaard dat het haar ex-vriend was die haar heeft mishandeld, en niet verdachte. Het koelen van het letsel is geen aanwijzing dat de mishandeling kort daarvoor moet hebben plaatsgevonden. [persoon 1] zegt in haar aangifte dat ze vaak geslagen en geschopt is, maar de huisarts ziet maar één blauwe plek en een zwelling bij het linkeroor. In het verslag van het AMC wordt bovendien niet gesproken over een hematoom onder het linkeroog of een zwelling bij het linkeroor, maar alleen wondjes op haar lip. Het letsel past dus niet bij haar verklaring.
Feit 3 (belaging [persoon 3])
Er is niet voldaan aan de wettelijke eisen en de vereisten van de Hoge Raad voor belaging. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt dat [persoon 3] 3 uur heeft gebeld met verdachte. Dat is een lang gesprek voor iemand met wie je niks te maken wilt hebben. Daarbij zegt [persoon 3] dat zij niet tegen verdachte heeft gezegd dat hij haar niet meer mocht bellen. Bovendien blijkt dat verdachte een week na de aangifte, dus toen hem duidelijk was dat zij het niet wilde, niet meer heeft gebeld. [persoon 3] verklaart alleen dat zij het bellen ‘irritant’ vond en ook niet zeker wist of zij aangifte wilde doen. Hierdoor heeft verdachte geen opzettelijke en wederrechtelijke inbreuk gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 3]. Uit het arrest van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2017:2577) volgt dat anderhalve maand directe en indirecte benadering van de aangeefster geen stelselmatige inbreuk opleverde. Ook het meerdere malen bellen op één dag, bij de woning langsgaan en een foto en waarschuwingsbriefje in de brievenbusje is volgens de Hoge Raad niet zonder meer een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer (ECLI:NL:HR:2014:533). Verdachte dient te worden vrijgesproken.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak feit 3 (belaging [persoon 3])
De rechtbank acht, met de raadsman, de belaging van [persoon 3] niet bewezen zodat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken.
Op 3 december 2019 wordt de politie gebeld door [persoon 3]. Zij verklaarde dat verdachte haar dagelijks belde. [persoon 3] is bang dat verdachte [persoon 1] iets gaat aan doen. Op advies van de politie doet [persoon 3] op 4 december 2019 aangifte van stalking en op 9 december 2019 dient zij een klacht in wegens stalking. Vanaf 8 november tot 3 december 2019 zou verdachte [persoon 3] bijna dagelijks hebben gebeld. Ook sprak verdachte berichten in op haar voicemail. [persoon 3] verklaarde dat zij niet aan verdachte heeft gevraagd of hij wilde stoppen met bellen. Ze hoopte dat hij wel begreep dat zij niet wilde dat hij belde, als zij de telefoon niet meer opnam. Verdachte heeft op zitting verklaard dat het goed zou kunnen dat hij [persoon 3] in die periode 44 keer heeft gebeld, maar dat [persoon 3] nooit heeft aangegeven dat hij haar niet mocht bellen. Daarvoor belden ze wel vaker met elkaar en spraken ze heel normaal met elkaar.
De rechtbank stelt bij de beoordeling van de vraag of sprake is van belaging voorop dat daarvoor vereist is dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster stelselmatig is. Uit vaste jurisprudentie volgt dat de duur, de aard, de frequentie, intensiteit van de gedragingen, en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsvonden en de invloed daarvan op het persoonlijk leven en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer, relevante factoren zijn bij de vraag of sprake is van stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer. Vervolgens dient deze stelselmatige inbreuk wederrechtelijk te zijn.
Het is mogelijk dat verdachte zich hinderlijk tegenover [persoon 3] heeft gedragen door haar vaak te bellen en dat [persoon 3] daarvan overlast heeft ervaren. Maar de rechtbank acht niet bewezen dat verdachte wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 3].
Gelet op de verklaringen van [persoon 3] en verdachte, heeft [persoon 3] niet expliciet aangegeven dat verdachte moest stoppen met contact zoeken. Nadat op 4 november 2019 de relatie tussen haar dochter en verdachte was verbroken en verdachte op 5 november was aangehouden en gedetineerd zat, is er telefonisch contact tussen [persoon 3] en verdachte geweest, op 17 november 2019 zelfs een gesprek van drie uur. Ook had [persoon 3] nog vriendelijk en normaal contact gehad met de ouders van verdachte. [persoon 3] heeft verklaard dat ze na 17 november 2019 op aanwijzing van haar kinderen geen contact meer heeft gehad met verdachte. Gelet hierop lijkt het erop dat het contact tussen verdachte en [persoon 3] na de mishandeling en nadat verdachte vast kwam te zitten niet anders dan daarvóór was. Onder deze omstandigheden kan niet worden gezegd dat verdachte zonder meer had moeten begrijpen dat [persoon 3] ná 17 november 2019 opeens niet langer gebeld wilde worden omdat ze de telefoon niet opnam en niet reageerde op berichten.
Gelet op het voorgaande leiden de pogingen van verdachte om via de telefoon nogmaals in contact te komen met [persoon 3] en het inspreken van mogelijk geïrriteerd ingesproken voicemailberichten, naar hun aard, duur, frequentie, intensiteit en omstandigheden waaronder deze zijn begaan, niet tot een inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van [persoon 3].
3.3.2.
Bewijsoverwegingen
De rechtbank is van oordeel dat de overige aan verdachte ten laste gelegde feiten kunnen worden bewezen.
Feit 1 (mishandeling 5 november 2019)
De rechtbank acht, met de officier van justitie, de mishandeling van [persoon 1] door verdachte op 5 november 2019 bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De politie kreeg op 5 november 2019 een melding van een mishandeling op de [adres 2]. Ter plaatse deed [persoon 1] open. Verdachte was ook aanwezig. Verbalisanten namen waar dat [persoon 1] trilde en erg emotioneel was. [persoon 1] verklaarde dat verdachte haar met een vlakke hand in haar gezicht had geslagen. Een verbalisant zag dat [persoon 1] drie striemen op haar linkerwang had die volgens hem duidelijk afkomstig waren van drie vingers. Nog dezelfde dag doet [persoon 1] aangifte van mishandeling. In haar aangifte heeft [persoon 1] aanvullend verklaard dat nadat verdachte haar had geslagen, zij weg wilde, maar dat verdachte de voordeur had geblokkeerd zodat zij de deur niet uit kon. [persoon 1] vluchtte uit angst naar het toilet. Vanaf het toilet stuurde [persoon 1] WhatsApp-berichten naar haar moeder. Zij stuurde dat verdachte haar had geslagen en dat haar moeder de politie moest bellen.
Haar moeder, [persoon 3], bevestigt bij de politie dat [persoon 1] deze berichten naar haar heeft gestuurd en dat zij de politie heeft gebeld.
Verdachte heeft eerder bij de rechter-commissaris verklaard dat hij [persoon 1] een klap heeft gegeven met zijn vlakke hand en haar met zijn vingertoppen zou hebben geraakt. Op zitting is verdachte hierop teruggekomen en heeft hij verklaard dat hij [persoon 1] niet heeft geslagen. Volgens verdachte kan [persoon 1] zichzelf dat letsel hebben toegebracht. De rechtbank acht de verklaring van verdachte volstrekt niet aannemelijk en dit wordt bovendien weersproken door de bewijsmiddelen in het dossier.
Feit 2 (mishandeling 23 september 2018)
De rechtbank acht, met de officier van justitie, de mishandeling van [persoon 1] door verdachte op 23 september 2018 bewezen en overweegt daartoe als volgt.
De politie ging op 23 september 2018 naar [adres 2] naar aanleiding van een melding; de onderbuurvrouw hoorde een hoop lawaai uit die woning komen en een vrouw om hulp roepen. Verdachte doet open in zijn badkleding. Hij verklaarde dat [persoon 1] en hij seks onder de douche hadden en dat er niets aan de hand was. [persoon 1] kwam even later onder de douche vandaan. Verbalisanten namen waar dat zij verdrietig was en een verdikte lip had. Over haar letsel verklaarde [persoon 1] dat haar ex-vriend haar de dag ervoor had mishandeld. Verbalisanten merkten op dat [persoon 1] een
coolpackuit de koelkast pakte voor op haar lip. Ook zagen zij een emmer met een dweil in de douche staan. Verdachte stond op dat moment gesignaleerd voor een openstaande boete en werd om die reden aangehouden. Bij de aanhouding zagen verbalisanten dat verdachte zijn vinger tegen zijn mond hield en [persoon 1] aankeek alsof zij moest zwijgen.
Uit de verklaring van de huisarts van 24 september 2018 volgt dat [persoon 1] een hematoom onder haar linkeroog en een zwelling bij haar rechteroor heeft. Uit het verslag van het AMC volgt dat [persoon 1] meerdere laesies bij de lip en pijn aan haar kaak heeft. Daarnaast zou zij bloed in haar urine hebben.
Op 1 mei 2019 heeft [persoon 1] bij de politie verklaard dat het verdachte, en niet haar ex-vriend, was die haar op 23 september 2018 heeft geslagen en geschopt. Ze durfde geen openheid van zaken te geven tegenover de politie uit angst voor verdachte.
Anders dan de verdediging ziet de rechtbank geen redenen om te twijfelen aan de verklaring van [persoon 1] op 1 mei 2019. De melding van de buurvrouw die om hulp hoorde roepen, de verdrietige indruk die [persoon 1] op 23 september 2018 maakte op verbalisanten, de vermoedelijke versheid van de zichtbare verwonding bij [persoon 1] op dat moment en het gebaar waarmee verdachte [persoon 1] tot zwijgen maant, bieden voldoende steun aan de verklaring dat verdachte degene is geweest die haar toen heeft mishandeld. Dat [persoon 1] in eerste instantie niet durft te vertellen dat verdachte het was, acht de rechtbank geloofwaardig, gelet op de huiselijk geweld situatie waarin [persoon 1] zich op dat moment bevond.
Op zitting heeft verdachte ontkend dat hij [persoon 1] heeft mishandeld. [persoon 1] zou liegen en proberen de mishandeling in zijn schoenen te schuiven. De rechtbank acht deze uitleg van verdachte niet aannemelijk. Deze verklaring vindt geen enkele ondersteuning in het dossier.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de bewijsmiddelen in
bijlage IIbewezen dat verdachte:
1
op 5 november 2019 te Duivendrecht, zijn levensgezel, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] met de vlakke hand in haar gezicht te slaan;
2
op 23 september 2018 te Duivendrecht, zijn levensgezel, [persoon 1] heeft mishandeld door voornoemde [persoon 1] te slaan en te stompen en voornoemde [persoon 1] in haar buik te schoppen;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. De verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf en maatregelen

7.1.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat aan verdachte een gevangenisstraf wordt opgelegd voor de duur van 189 dagen, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en een proeftijd van 2 jaar. De officier van justitie heeft tevens gevorderd dat aan de voorwaardelijke straf bijzondere voorwaarden worden verbonden zoals geadviseerd door de reclassering in het rapport van 13 december 2019.
Daarnaast vordert de officier van justitie de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel als in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (Sr), te weten een contactverbod met [persoon 1] en [persoon 3], en een gebiedsverbod rondom de woningen van de moeder en zus van [persoon 1] voor een periode van 2 jaar met een vervangende hechtenis van 2 weken per overtreding. Tot slot vordert de officier van justitie de dadelijke uitvoerbaarheid van deze maatregel.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht een gevangenisstraf op te leggen conform voorarrest, zonder voorwaardelijk deel. Daarnaast heeft de raadsman verzocht geen vrijheidsbeperkende maatregel (art. 38v Sr) op te leggen. Verdachte heeft geen contact meer gezocht na zijn detentie en een contact- en locatieverbod zou disproportioneel zijn.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de bepaling van de op te leggen straf rekening gehouden met de aard en de ernst van wat bewezen is verklaard, de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon en de omstandigheden van de verdachte zoals van een en ander bij het onderzoek op de zitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Ernst van de feiten
Bewezen is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan een mishandeling van zijn toenmalige vriendin [persoon 1]. Hij heeft over een periode van een jaar [persoon 1] tweemaal in hun eigen woning geslagen. Beide keren heeft [persoon 1] letsel in haar gezicht gekregen. Door op deze agressieve wijze te handelen, heeft verdachte op inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van [persoon 1]. Ook hebben de gedragingen van verdachte gevoelens van angst en onveiligheid bij [persoon 1] veroorzaakt, zoals blijkt uit de slachtofferverklaring die door haar raadsman op zitting is voorgedragen. [persoon 1] verblijft uit angst voor verdachte in een Blijf-van-mijn-lijfhuis. Ook heeft zij hulp gezocht bij een psycholoog.
Verdachte is teruggekomen op zijn eerdere (bekennende) verklaringen en legt de schuld van de huidige situatie volledig bij [persoon 1]. Hij neemt geen enkele verantwoordelijkheid voor zijn daden. Dat heeft in negatieve zin invloed op de inschatting door de rechtbank van het gevaar op herhaling van huiselijk geweld.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft allereerst gelet op het uittreksel Justitiële Documentatie (strafblad) van verdachte, waaruit blijkt dat verdachte meermalen is veroordeeld voor het plegen van geweldsdelicten waaronder huiselijk geweld.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 13 december 2019. Er is sprake van een delictpatroon. Verdachte beschikt niet over stabiele huisvesting, een structureel inkomen en er lijkt sprake van een conflictueuze relatie met zijn partner. De kans op recidive wordt daarom hoog ingeschat. Om de kans op recidive te beperken is een reclasseringstoezicht en een gedragsinterventie met betrekking tot de partnerrelatie van verdachte aangewezen. De reclassering adviseert een meldplicht, gedragsinterventie betreffende agressiebeheersing en een ambulante behandeling.
Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij geen moeite zou hebben met een contact- en locatieverbod.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies en neemt het advies van de reclassering over.
Omdat de rechtbank minder feiten bewezen acht dan de officier van justitie, komt zij tot een lagere straf dan geëist.
Aan verdachte wordt een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 99 dagen, waarvan 30 maanden voorwaardelijk, met aftrek van de tijd dat verdachte in voorarrest heeft gezeten, en een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast zullen de door de reclassering geadviseerde bijzondere voorwaarden worden verbonden aan het voorwaardelijke strafdeel: een meldplicht, gedragsinterventie betreffende agressiebeheersing en een ambulante behandeling.
De rechtbank acht het – met de officier van justitie - noodzakelijk om aan verdachte een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen van artikel 38v Sr, inhoudende een contactverbod met [persoon 1] en locatieverbod rondom de woningen van de moeder en zus van [persoon 1]. Met deze verboden beoogt de rechtbank de kans op recidive ten aanzien van [persoon 1] wordt in te perken. De rechtbank zal het contact- en locatieverbod opleggen elk voor de duur van één jaar. Voor iedere keer dat verdachte één van deze verboden overtreedt, zal vervangende hechtenis voor de duur van 14 dagen worden opgelegd.
De rechtbank acht het noodzakelijk dat de maatregel strekkende tot het gebieds- en contactverbod dadelijk uitvoerbaar wordt verklaard, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte opnieuw een strafbaar feit pleegt of zich belastend gedraagt tegenover [persoon 1].

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De vordering
De benadeelde partij [persoon 1] heeft een schadevergoeding van € 1.457,52 gevorderd, te
vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde materiële schade bestaat uit:
1. eigen risico kosten ziekenhuisopname AMC 23 september 2018 (€ 580,84)
2. eigen risico kosten medicatie 14 november 2018 (€ 36,68)
3. scherm telefoon naar aanleiding van 5 november 2019 (€ 130,-)
De gevorderde immateriële schade bestaat uit € 750,- aan smartengeld.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat het eigen risico kosten ziekenhuisopname AMC 23 september 2018 kan worden toegewezen, omdat dat in rechtstreeks verband staat met het onder 2 bewezen verklaarde feit en goed is onderbouwd.
Het eigen risico kosten medicatie 14 november 2018 en de schade aan het scherm van de telefoon zijn te verwijderd van de bewezen verklaarde feiten en dienen niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De immateriële schade is ook toewijsbaar, want het is een redelijk bedrag en duidelijk onderbouwd.
Het gehele bedrag moet worden vermeerderd met de wettelijke rente en toegewezen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de gehele vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair stelt de raadsman dat de vordering niet-ontvankelijk moet worden verklaard, omdat de materiële schadeposten niet in rechtstreeks verband staan met de feiten en de immateriële schade onvoldoende is onderbouwd.
Oordeel van de rechtbank
Vast staat dat aan [persoon 1] door de onder 1 en 2 bewezen verklaarde feiten rechtstreeks materiële en immateriële schade is toegebracht.
Materiële schade
De schadepost ‘eigen risico ziekenhuisopname AMC 23 september 2018’ (€ 580,84) kan worden toegewezen, omdat er een rechtstreeks verband bestaat tussen het onder 2 bewezen verklaarde feit en het eigen risico.
Met betrekking tot het eigen risico met betrekking tot kosten medicatie 14 november 2018 (€ 36,68) blijkt onvoldoende dat een rechtstreeks verband bestaat met de bewezen verklaarde feiten. De vordering zal voor dit onderdeel niet-ontvankelijk worden verklaard.
De vordering zal voor wat betreft de schade aan het scherm van de telefoon van [persoon 1] ook niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank is - met de raadsman - van oordeel dat onvoldoende uit het dossier blijkt hoe de schade aan het telefoonscherm is ontstaan en wie daar verantwoordelijk voor is. Onderzoek naar de oorzaak van de schade zou een onredelijke belasting van het strafgeding opleveren.
Immateriële schade
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft [persoon 1] recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien zij ten gevolge van de strafbare feiten letsel heeft opgelopen. De rechtbank waardeert deze schade, gelet op wat er in vergelijkbare strafzaken aan vergoeding is toegewezen, op € 500,-. Het resterende bedrag van de vordering wordt afgewezen.
De rechtbank wijst in totaal een bedrag van
€ 1.080,84toe.
Wettelijke rente
De benadeelde partij heeft gevorderd het te vergoeden bedrag te vermeerderen met wettelijke rente. De rechtbank bepaalt dat het te vergoeden schadebedrag van € 1.080,84 wordt vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 23 september 2018.
Schadevergoedingsmaatregel
Als extra waarborg voor betaling aan de benadeelde partij wordt aan de verdachte de verplichting opgelegd om de som van € 1.080,84 te betalen aan de Staat ten behoeve van [persoon 1]. Voor het geval de verdachte niet (volledig) betaalt en er ook geen (volledig) verhaal mogelijk is, geldt een maximale gijzeling van 21 dagen.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 57 en 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen geachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in onder 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde:
mishandeling, meermalen gepleegd;
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
99 (negenennegentig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte van
30 (dertig) dagenvan deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jaarvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende
algemene voorwaardenhoudt.
- Stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Stelt als bijzondere voorwaarden:
Meldplicht bij reclassering
dat verdachte zich binnen drie werkdagen na het onherroepelijk worden van dit vonnis meldt bij het Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering op het adres [adres 3]. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt om het reclasseringstoezicht uit te voeren. Verdachte werkt mee aan het toezicht en de begeleiding door de reclassering, zolang de reclassering dat nodig vindt. Hieronder valt ook het meewerken aan huisbezoeken. Verdachte houdt zich aan aanwijzingen van de reclassering.
Gedragsinterventie agressiebeheersing
dat verdachte actief deelneemt aan de, nader door de reclassering te bepalen, gedragsinterventie met betrekking tot agressie regulatie dan wel gericht op conflicten in de partnerrelatie of een andere gedragsinterventie die gericht is op agressiebeheersing. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider.
Ambulante behandeling
dat verdachte zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering wanneer een gedragsinterventie niet voldoende toereikend lijkt te zijn. De behandeling start op een moment te bepalen door de reclassering. Verdachte houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen kan onderdeel zijn van de behandeling.
Geeft aan Reclassering Nederland de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Voorwaarden daarbij zijn dat de verdachte gedurende de proeftijd:
  • ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
  • medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, daaronder begrepen de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht.
Legt op de maatregel dat de verdachte zich voor de duur van
1 (één) jaarniet zal ophouden binnen een straal van 100 meter rondom de woning van
[persoon 3]([adres 4]) en binnen een straal van 100 meter rondom de woning van zus [persoon 1] ([adres 5]), en dat hij op geen enkele wijze - direct of indirect - contact zal opnemen, zoeken of hebben met
[persoon 1].
Beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan de maatregel wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt
14 (veertien) dagenvoor iedere keer dat niet aan de maatregel wordt voldaan.
Toepassing van de vervangende hechtenis heft de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet op.
Omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen [persoon 1], beveelt de rechter, gelet op artikel 38v, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht, dat de opgelegde maatregel,
dadelijk uitvoerbaaris.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[persoon 1]toe tot een bedrag van
€ 1.080,84 (duizendentachtig euro en vierentachtig eurocent),bestaande uit € 580,84 aan materiële schade en € 500,- aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (
23 september 2018) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan
[persoon 1]het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Wijstde vordering voor een gedeelte van
€ 250,- (tweehonderdvijftig euro) af.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige
niet-ontvankelijkin haar vordering is.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van het
slachtoffer [persoon 1], te betalen de som van
€ 1.080,84 (duizendentachtig euro en vierentachtig eurocent),te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade
(23 september 2018)tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door gijzeling voor de duur van
21 (eenentwintig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Dit vonnis is gewezen door:
mr. R.C.J. Hamming voorzitter,
mrs. M.A.E. Somsen en M.F. Ferdinandusse, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. G. Onnink, griffier,
en uitgesproken op de openbare zitting van deze rechtbank van 25 februari 2020.
[...]