ECLI:NL:RBAMS:2020:2000
Rechtbank Amsterdam
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Intrekking bijstandsuitkering wegens gezamenlijke huishouding
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van een vrouw die haar bijstandsuitkering had zien intrekken door de gemeente Amsterdam. De gemeente had de bijstandsuitkering ingetrokken op basis van de Participatiewet, omdat de vrouw een gezamenlijke huishouding voerde met de vader van haar kinderen, zonder dit te melden. De vrouw ontving sinds 24 juni 2015 een bijstandsuitkering en woonde samen met haar twee kinderen. De vader van de kinderen was niet ingeschreven op het uitkeringsadres, maar er waren aanwijzingen dat hij daar wel verbleef. Na een anonieme melding startte de gemeente een onderzoek, waarbij een huisbezoek werd afgelegd. Tijdens dit huisbezoek werden persoonlijke spullen van de vader aangetroffen, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van een gezamenlijke huishouding. De vrouw betwistte dit en stelde dat de vader vanwege zijn werk in het buitenland verbleef en slechts sporadisch bij haar verbleef. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat de gemeente voldoende bewijs had geleverd dat de vrouw en de vader een gezamenlijke huishouding voerden, en dat de vrouw haar inlichtingenverplichting had geschonden door dit niet te melden. Het verzoek om voorlopige voorziening werd afgewezen, en de voorzieningenrechter concludeerde dat het bezwaar van de vrouw geen redelijke kans van slagen had.