ECLI:NL:RBAMS:2020:2116

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 april 2020
Publicatiedatum
3 april 2020
Zaaknummer
C/13/652909 / HA ZA 18-852
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid van verhuurder en huurder voor ongeval op balkon

In deze zaak gaat het om de aansprakelijkheid van een verhuurder en een huurder voor de gevolgen van een ongeval waarbij een vrouw van een balkon is gevallen. Het ongeval vond plaats in de nacht van 19 op 20 maart 2016 tijdens een feest in een woning die eigendom was van de verhuurder. De vrouw, die de woning huurde van de verhuurder, viel naar beneden terwijl ze tegen het hekwerk van het balkon leunde. De rechtbank oordeelt dat zowel de verhuurder als de huurder aansprakelijk zijn voor de schade die de vrouw heeft geleden. De verhuurder wordt verweten dat hij het hekwerk niet in goede staat heeft gehouden, terwijl de huurder onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft getroffen om de aanwezigen op het feest te beschermen. De rechtbank concludeert dat de verhuurder op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor het gebrek aan het hekwerk, en dat de huurder op grond van artikel 6:162 BW onrechtmatig heeft gehandeld door niet adequaat te waarschuwen voor de onveilige situatie. De schadevergoeding wordt vastgesteld op basis van de hoofdelijke aansprakelijkheid van beide partijen, waarbij de verhuurder voor 75% en de huurder voor 25% aansprakelijk wordt gesteld voor de schade. De rechtbank wijst de vorderingen van de vrouw toe en veroordeelt beide partijen tot schadevergoeding.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
Vonnis in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak van 1 april 2020
in de hoofdzaak met zaaknummer / rolnummer: C/13/652909 / HA ZA 18-852 van
[eiseres],
wonende te [woonplaats] ,
eiseres,
advocaat mr. J.A.C. Bruin te Haarlem,
tegen

1.[gedaagde sub 1] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Tijsterman te [woonplaats] ,

2.[gedaagde sub 2/eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
3. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
gedaagden,
advocaat mr. L. van den Ham-Leerkes te Apeldoorn,
en in de vrijwaringszaak met zaaknummer / rolnummer C/13/660996 / HA ZA 19-113 van

1.[gedaagde sub 2/eiseres] ,

wonende te [woonplaats] ,
2. de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
eiseressen,
advocaat mr. L. van den Ham-Leerkes te Apeldoorn,
tegen
[gedaagde sub 1],
wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
advocaat mr. P. Tijsterman te Uithoorn.
Partijen zullen hierna afzonderlijk [eiseres] , [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea worden genoemd. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea zullen hierna tezamen worden aangeduid als [gedaagden] [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea zullen hierna tezamen worden aangeduid als [gedaagden/eisers]

1.De procedure

in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
- de gelijkluidende dagvaardingen van 7 augustus en 8 augustus 2018 met producties,
- de conclusie van antwoord van [gedaagde sub 1] met een productie,
- de conclusie van antwoord van [gedaagden/eisers] met een productie,
  • het tussenvonnis van 10 juli 2019, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 november 2019 en de daarin vermelde processtukken,
- het bericht ter rolle van 15 januari 2020 van [eiseres] , waarin wordt verzocht
om een vonnis te wijzen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
in de vrijwaringszaak
1.3.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
- de dagvaarding van 21 januari 2019 met producties,
- de conclusie van antwoord met een productie,
  • het tussenvonnis van 10 juli 2019, waarbij een bijeenkomst van partijen is bevolen,
  • het proces-verbaal van comparitie van 5 november 2019 en de daarin vermelde processtukken,
  • het bericht ter rolle van 15 januari 2020 van [gedaagden/eisers] , waarin wordt verzocht
om een vonnis te wijzen.
1.4.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

2.1.
In de nacht van 19 op 20 maart 2016 is in een woning aan de [adres] te [woonplaats] op de 1e verdieping (hierna: de woning) een feest gehouden. Aan de woning grenst een balkon. Op een gegeven moment heeft [eiseres] tijdens het feest het balkon betreden. Terwijl [eiseres] bellend tegen het hekwerk van het balkon stond aangeleund, is zij vanaf het balkon naar beneden gevallen (hierna: het ongeval).
2.2.
De woning was ten tijde van het ongeval in eigendom van [gedaagde sub 1] . [gedaagde sub 2/eiseres] huurde de woning van [gedaagde sub 1] .
2.3.
De politie is na het ongeval ter plaatse gekomen. In het politiesysteem is het navolgende opgenomen, voor zover hier van belang:
“(…) Jonge dame, 19 jaar, van een klein balkonnetje naar beneden gevallen. Hoogte ongeveer 2 meter. Dame stond te bellen en leunde vermoedelijk tegen hekje aan. Dit hekje, aan de zijkant, scharniert naar buiten, zo gevallen. (…)
Dat het hekwerk van het balkon niet in orde is, lijkt ons meer een civiele kwestie. (…).”
2.4.
Als gevolg van het ongeval heeft [eiseres] ernstig letsel opgelopen en is per ambulance naar het ziekenhuis overgebracht. Zij heeft vijf ruggenwervels gebroken en een hoofdwond en diverse kneuzingen opgelopen.
2.5.
[eiseres] heeft onder meer bij brief van 26 april 2016 [gedaagde sub 1] aansprakelijk gesteld voor de gevolgen van het ongeval. Vervolgens heeft de verzekeraar van [gedaagde sub 1] , Unigarant Verzekeringen (hierna: Unigarant), een onderzoek ingesteld naar de toedracht van het ongeval. Naar aanleiding van de gevoerde gesprekken met betrokkenen ( [eiseres] , [gedaagde sub 2/eiseres] , de heer [naam 1] , de opa van [gedaagde sub 2/eiseres] (hierna: [naam 1] ), en de heer [naam 2] ) heeft Unigarant schriftelijke (concept)verklaringen opgesteld.
2.6.
[eiseres] heeft op 11 oktober 2016 tegenover de onderzoeker van Unigarant (hierna: de onderzoeker) een verklaring afgelegd. In de schriftelijke vastlegging daarvan staat het volgende weergegeven, voor zover hier relevant:
“(…) Ik was uitgenodigd door een vriendin, mevrouw [gedaagde sub 2/eiseres] , die tijdelijk in deze woning verbleef. Ik ben wel eens eerder in deze woning geweest, maar heb nooit op het balkon gestaan. Mijn vriendin zou eerdaags verhuizen en gaf op 19-03-2016 een feestje in deze woning. (…)
Toen ik tijdens het bellen tegen de balustrade aanleunde ben ik achterover gevallen naar beneden. Dit bleek geen balustrade te zijn maar een soort van hekje dat open kon[schriftelijke aanvulling [gedaagde sub 2/eiseres]
*het.was een doorgezaagde balustrade]
. Ik ben nooit gewaarschuwd dat ik niet tegen het balkonhek mocht aanleunen of dergelijke. (…)
Ik had ooit wel iets gehoord dat er wat met het balkon en de trap aan de hand was, maar wat dat was wist ik niet. Na het ongeval dacht ik, dat was het dus. (…)”
2.7.
De heer [naam 2] heeft op 28 oktober 2016 telefonisch tegenover de onderzoeker verklaard, volgens de schriftelijke vastlegging daarvan en voor zover hier van belang:
“(…) Volgens mij zat het balkondeurtje op slot of was dicht, maar ik heb hier niet naar gekeken omdat ik mij hiermee niet bezighield. Verder was ik er niet van op de hoogte dat er mogelijk iets met het balkon aan de hand was. (…)”
2.8.
[gedaagde sub 2/eiseres] heeft op 3 februari 2017 tegenover de onderzoeker verklaard, volgens de schriftelijke vastlegging daarvan en voor zover hier van belang:
“(…) Op 19-03-2016 gaf ik een afscheidsfeestje voor een paar vrienden en kennissen. (…)
Toen ik naar de [adres] verhuisde was mijn opa hierbij aanwezig. Hij zag het balkon waarvan de zijkant openkon. De zijkant was dichtgemaakt met een draadje. Mijn opa vroeg aan de heer [gedaagde sub 1] om hier iets aan te doen omdat dit hek niet veilig was. De heer [gedaagde sub 1] antwoordde dat hij dat binnenkort zou verhelpen. Ook ik heb een paar keer tegen de heer [gedaagde sub 1] gezegd dat het hekje niet veilig was, in combinatie met ander achterstallig onderhoud (…). Ondanks beloften van de heer [gedaagde sub 1] dat hij de gebreken zou verhelpen, werd er niets gedaan.
Ik wist dat er iets met het balkon aan de hand was, maar ik had nooit gedacht dat het balkon zo gevaarlijk was dat er bijvoorbeeld niet tegen het balkon aan geleund mag worden. Zelf kwam ik nooit op het balkon. (…) Ik heb een hond en voor de openslaande deuren die toegang gaven naar het balkon stond een hondenmand. Tijdens het feestje waren de meeste spullen al verhuisd, zo ook de hondenmand. Bezoekers konden via de openslaande deuren rechtstreeks naar het balkon toe.
[eiseres][ [eiseres] , rb]
is een goeie vriendin van mij en kwam regelmatig op de [adres] langs. Zij wist dat er iets aan de hand was met het balkon, maar wij kwamen nooit op het balkon. (…) Ik heb tegen alle mensen op gezegd die op het feest kwamen dat zij voorzichtig moest zijn op het balkon. Ik heb niet exact verteld wat er aan de hand was omdat ik het zelf ook niet heel erg goed wist. (…)”
2.9.
[naam 1] heeft op 14 april 2017 tegenover de onderzoeker verklaard, volgens de schriftelijke vastlegging daarvan en voor zover hier van belang:
“(…) In de herfst van 2015 heb ik haar meegeholpen met verhuizen. VOOR de verhuizing heb ik tijdens schilders werkzaamheden ( in huis ) opgemerkt dat het balkon aan de zijkant open kon en was dichtgebonden met een ijzerdraadje. (…)
Nadat ik zag dat de zijkant van balkon dicht was gemaakt met een ijzerdraadje, heb ik hierover gebeld met de eigenaar de heer [gedaagde sub 1] dat dit niet veilig was en verzocht hem hieraan iets te doen. Vervolgens heb ik hierover niet meer met mijn kleindochter gesproken. (…)
Mijn kleindochter vertelde dat er regelmatig dingen kapot waren in de woning zoals bijvoorbeeld een kapotte ruit, de heer [gedaagde sub 1] werd verzocht dit te repareren, maar hij ondernam niets. (…)”
2.10.
Op 21 april 2017 heeft [eiseres] aan [gedaagde sub 2/eiseres] een aansprakelijkstelling verzonden. [gedaagde sub 2/eiseres] heeft een aansprakelijkheidsverzekering lopen bij Achmea.
2.11.
Bij brief van 20 juni 2017 heeft Unigarant aan [eiseres] te kennen gegeven dat er geen dekking bestaat voor eventuele aansprakelijkheid als gevolg van het ongeval. [eiseres] heeft [gedaagde sub 1] nogmaals per brief van 24 oktober 2017 aansprakelijk gesteld. Bij brief van 11 april 2018 heeft [gedaagde sub 1] aansprakelijkheid afgewezen.
2.12.
Bij brief van 23 november 2017 heeft Achmea, in reactie op de aansprakelijkstelling van [gedaagde sub 2/eiseres] , aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval van de hand gewezen.

3.Het geschil

in de hoofdzaak

3.1.
[eiseres] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primair
I. voor recht verklaard dat [gedaagde sub 1] op grond van artikelen 6:174/6:162 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) en [gedaagde sub 2/eiseres] op grond van artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [eiseres] voor de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft geleden, lijdt en nog zal lijden,
II. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea (Achmea op grond van artikel 7:954 BW) hoofdelijk veroordeelt tot vergoeding van de schade die [eiseres] als gevolg van het ongeval lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat,
III. [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea ieder voor zich en ook hoofdelijk veroordeelt in de kosten van deze procedure inclusief nakosten;
subsidiair
IV. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 1] op grond van artikelen 6:174/6:162 BW aansprakelijk is jegens [eiseres] voor de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft geleden, lijdt en nog zal lijden,
V. [gedaagde sub 1] veroordeelt tot vergoeding van de schade die [eiseres] als gevolg van het ongeval lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat,
VI. [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten van deze procedure inclusief nakosten;
meer subsidiair
VII. voor recht verklaart dat [gedaagde sub 2/eiseres] op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijk is jegens [eiseres] voor de schade die zij als gevolg van het ongeval heeft geleden, lijdt en nog zal lijden,
VIII. [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea (Achmea op grond van artikel 7:954 BW) veroordeelt tot vergoeding van de schade die [eiseres] als gevolg van het ongeval lijdt en nog zal lijden, nader op te maken bij staat,
IX. [gedaagde sub 1] en Achmea, ieder voor zich en hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure inclusief nakosten;
steeds inclusief wettelijke rente waar het een veroordeling tot betaling betreft.
3.2.
Volgens [eiseres] zijn zowel [gedaagde sub 1] als [gedaagde sub 2/eiseres] aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval. [eiseres] grondt haar vordering jegens [gedaagde sub 1] op risicoaansprakelijkheid ex artikel 6:174 BW en onrechtmatige daad ex artikel 6:162 BW. [eiseres] stelt daartoe – kort weergegeven – dat [gedaagde sub 1] aansprakelijk is voor de door haar geleden schade omdat (i) het hekwerk niet voldeed aan de eisen die daaraan in de gegeven omstandigheden mochten worden gesteld en (ii) hij daarvan op de hoogte was en desondanks de gevaarlijke situatie heeft laten voortbestaan. In het kader van artikel 6:174 BW brengt [eiseres] verder naar voren dat op [gedaagde sub 1] als eigenaar/bezitter van de woning de verplichting rust om zorg te dragen voor een veilig hekwerk (en daarmee voor een veilig balkon) dat geen gevaar voor zaken of personen mag opleveren. Doordat hij deze verplichting niet is nagekomen en het gevaar zich heeft verwezenlijkt, is [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk voor de schade van [eiseres] .
[gedaagde sub 2/eiseres] is aansprakelijk op grond van artikel 6:162 BW. Zij was op de hoogte van het gebrek aan het hekwerk en heeft nagelaten adequate voorzorgsmaatregelen te treffen. Op grond van artikel 7:954 BW is Achmea, in de hoedanigheid van de aansprakelijkheidsverzekeraar van [gedaagde sub 2/eiseres] , gehouden tot betaling van de schade.
3.3.
[gedaagde sub 1] voert verweer. [gedaagde sub 1] voert aan dat het hekwerk niet gebrekkig was in de zin van artikel 6:174 BW. Verder brengt hij naar voren dat het kennelijk losmaken van het ijzerdraadje voorafgaande aan het feest in verband met de verhuizing van [gedaagde sub 2/eiseres] niet aan hem kan worden toegerekend en dat hij daarom op grond van de zogenoemde ‘tenzij-formule’ niet op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is. Dit betekent dat hij ook niet op grond van artikel 6:162 BW aansprakelijkheid is. Subsidiair, voor het geval wel aansprakelijkheid wordt aangenomen, beroept hij zich op eigen schuld aan de zijde van [eiseres] , aldus nog steeds [gedaagde sub 1] .
3.4.
Ook [gedaagden/eisers] voert verweer. [gedaagden/eisers] betwist dat aan [gedaagde sub 2/eiseres] een verwijt kan worden gemaakt. [gedaagden/eisers] voert verder aan dat het ongeval te wijten is aan het onveilige handelen van [eiseres] waardoor er primair sprake is van risico-aanvaarding en subsidiair, voor het geval [gedaagde sub 2/eiseres] wel aansprakelijk is, eigen schuld.
in de vrijwaringszaak
3.5.
[gedaagden/eisers] vordert – samengevat – dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, (i) bepaalt dat [gedaagde sub 1] volledig aansprakelijk is voor alle schade die [eiseres] als gevolg van het ongeval heeft geleden, (ii) [gedaagde sub 1] veroordeelt om aan [gedaagden/eisers] te betalen datgene waartoe [gedaagden/eisers] in de hoofdzaak wordt veroordeeld en (iii) [gedaagde sub 1] veroordeelt in de kosten in de vrijwaring, te vermeerderen met de wettelijke rente.
3.6.
Voor zover [gedaagde sub 2/eiseres] aansprakelijk zou kunnen worden gehouden voor de schade van [eiseres] , dient [gedaagde sub 1] [gedaagden/eisers] voor alle schade, dan wel voor een percentage van 90 %, te vrijwaren. Deze verplichting vloeit voort uit de huurverhouding tussen [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2/eiseres] en artikelen 6:174 en 6:162 BW.
3.7.
[gedaagde sub 1] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkverklaring van [gedaagden/eisers] in haar vordering, althans tot afwijzing van de vordering, met veroordeling van [gedaagden/eisers] in de kosten van de vrijwaring.

4.De beoordeling

in de hoofdzaak

4.1.
Tussen partijen is niet in geschil dat [eiseres] schade heeft geleden doordat zij leunend tegen het hekwerk van het balkon naar beneden is gevallen. Partijen twisten erover of [gedaagde sub 1] en/of [gedaagde sub 2/eiseres] (en daarmee haar aansprakelijkheidsverzekeraar Achmea) aansprakelijk zijn voor de gevolgen van het ongeval.
aansprakelijkheid [gedaagde sub 1]
4.2.
[eiseres] houdt [gedaagde sub 1] op grond van zowel artikel 6:174 BW als artikel 6:162 BW aansprakelijk voor de gevolgen van het ongeval.
4.3.
Artikel 6:174 lid 1 BW bepaalt dat de bezitter van een opstal die niet voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen, en daardoor gevaar voor personen of zaken oplevert, aansprakelijk is wanneer dit gevaar zich verwezenlijkt, tenzij aansprakelijkheid op grond van de vorige afdeling (artikelen 6:162 BW en verder) zou hebben ontbroken indien hij dit gevaar op het tijdstip van het ontstaan ervan zou hebben gekend.
4.4.
Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 17 december 2010 (ECLI:NL:HR:2010:BN6236) komt het bij het antwoord op de vraag of de opstal voldoet aan de eisen die men daaraan in de gegeven omstandigheden mag stellen (en dus niet gebrekkig is) aan op de – naar objectieve maatstaven te beantwoorden – vraag of de opstal, gelet op het te verwachten gebruik of de bestemming daarvan, met het oog op voorkoming van gevaar voor personen en zaken deugdelijk is, waarbij ook van belang is hoe groot de kans op verwezenlijking van het gevaar is en welke onderhouds- en veiligheidsmaatregelen mogelijk en redelijkerwijs te vergen zijn.
4.5.
De stelplicht en bewijslast van het gebrek van het hekwerk rusten in beginsel op [eiseres] . Voor de toepassing van artikel 6:174 BW is vereist dat de schade door een gebrek is veroorzaakt.
4.6.
In deze zaak gaat het om de constructie van het hekwerk. Gebleken is dat het bestaande hekwerk aan de zijkant van het balkon was doorgezaagd en met (ijzer)draad weer aan elkaar was bevestigd. [gedaagde sub 1] erkent deze situatie, maar voert aan dat het hekwerk aldus nog steeds voldoende veilig en dus deugdelijk was. Deze situatie bestond overigens met het oog op een nog te realiseren mogelijkheid om via de opening in het balkonhek en een trap in de tuin te komen.
4.7.
De rechtbank volgt [gedaagde sub 1] niet in zijn verweer dat het een deugdelijk hekwerk betrof. Een balkon is bestemd voor dagelijks gebruik. Het hekwerk op een balkon dient ertoe om te voorkomen dat gebruikers van een balkon naar beneden vallen, in dit geval van 1 hoog. Het ontbreken van een veilig hekwerk brengt naar het oordeel van de rechtbank een groot risico mee dat een persoon van het balkon naar beneden kan vallen. Verder staat – onweersproken – vast dat hekwerk sinds september 2015 niet door [gedaagde sub 1] is gecontroleerd. Ook acht de rechtbank het nemen van andere maatregelen – bijvoorbeeld een andere wijze van bevestiging van het hekwerk of het afsluiten van het balkon – gelet op het daarmee te voorkomen gevaar, weinig bezwaarlijk. Daarmee is het hekwerk van het balkon, gelet op het te verwachten gebruik, ondeugdelijk. [gedaagde sub 1] heeft nog aangevoerd dat het hekwerk voldoende stevig – want met een elektriciteitsdraad bestaande uit een plastic buitenkant met koper binnenin – was vastgemaakt. Wat er ook zij van de kwaliteit van deze draad, het op deze wijze vastmaken van een doorgezaagd balkonhek is op zichzelf reeds ondeugdelijk, tenzij dit tijdelijk van aard is en passende maatregelen waren genomen maar daarvan is niet gebleken.
4.8.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor het ongeval. Het door [gedaagde sub 1] gedane beroep op de tenzijclausule van artikel 6:174 lid 1 BW komt hem in dit geval niet toe. Tussen partijen is immers niet in geschil dat [gedaagde sub 1] al een geruime tijd van het gebrek op de hoogte was, namelijk (in ieder geval) sinds het najaar van 2015 (zie 2.9) en dat hij voldoende mogelijkheid had om passende maatregelen te treffen.
4.9.
Gegeven dit oordeel behoeven de overige stellingen van partijen met betrekking tot de aansprakelijkheid van [gedaagde sub 1] geen verdere bespreking. Het beroep van [gedaagde sub 1] op eigen schuld aan de zijde van [eiseres] zal hierna worden behandeld.
aansprakelijkheid [gedaagde sub 2/eiseres]
4.10.
Voor de beoordeling of [gedaagde sub 2/eiseres] jegens [eiseres] aansprakelijk is op grond van onrechtmatige daad, dient de vraag te worden beantwoord of [gedaagde sub 2/eiseres] heeft gehandeld in strijd met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt (hierna: de zorgvuldigheidsnorm).
4.11.
Het in het leven roepen of laten voortbestaan van een gevaarlijke situatie is in strijd met de zorgvuldigheidsnorm, als een ander daarmee aan een groter risico is blootgesteld dan onder de gegeven omstandigheden redelijkerwijs verantwoord is. Dit onrechtmatigheidsoordeel in gevaarzettingssituaties is afhankelijk van alle omstandigheden van het geval. Rekening dient te worden gehouden met de mogelijkheid dat door anderen niet steeds de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid in acht zullen worden genomen en dat het met het oog daarop nodig kan zijn veiligheidsmaatregelen te treffen. Met name dient in aanmerking te worden genomen (i) in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, (ii) hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn, en (iii) in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is (vgl. HR 28 juni 2013, ECLI:NL:HR:2013:45 ( [partij] / [partij] ) en HR 5 november 1965, ECLI:NL:HR:1965:AB7079 (Kelderluik)). Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze waarschuwing zal leiden tot een handelen of nalaten waardoor het gevaar wordt vermeden (HR 28 mei 2004, ECLI:NL:HR:2004:AO4224 (Jetblast)). De rechtbank overweegt in dit verband als volgt.
4.12.
De rechtbank stelt voorop dat tussen partijen niet in geschil is dat [gedaagde sub 2/eiseres] op de hoogte was van de ondeugdelijkheid van het balkon. [gedaagde sub 2/eiseres] brengt naar voren dat zij niet bekend was met het exacte probleem op het balkon, maar dat zij wel wist dat men in ieder geval veilig op het balkon kon staan. Dit verweer van [gedaagden/eisers] vindt onvoldoende steun in de afgelegde verklaringen van [gedaagde sub 2/eiseres] en haar eigen processtuk. [gedaagde sub 2/eiseres] heeft immers ten overstaan van de onderzoeker verklaard:
“Ook ik heb een paar keer tegen de heer [gedaagde sub 1] gezegd dat het hekje niet veilig was”(zie 2.8). Daaruit blijkt dat [gedaagde sub 2/eiseres] bekend was met het gebrekkige hekwerk. Verder was de opa van [gedaagde sub 2/eiseres] , [naam 1] , betrokken bij de verhuizing van [gedaagde sub 2/eiseres] naar de woning. Hij heeft daarover verklaard dat hij heeft gezien dat het balkon aan de zijkant open kon en was dichtgebonden met een ijzerdraadje en dat hij vervolgens met [gedaagde sub 1] contact heeft opgenomen om te melden dat dit geen veilige situatie betrof en dat hij [gedaagde sub 1] verzocht heeft hier iets aan te doen (zie 2.9). [gedaagde sub 2/eiseres] heeft ter zitting hierover verklaard dat [naam 1] en haar moeder destijds tegen haar hebben gezegd dat zij niet op het balkon mocht komen en dat zij wist dat het hekwerk met een draad vast zat, hetgeen zij ook in de conclusie van antwoord heeft opgenomen. Dit leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat [gedaagde sub 2/eiseres] de gevaarlijke situatie op het balkon, te weten het ondeugdelijke hekwerk, kende.
4.13.
[gedaagde sub 2/eiseres] voert verder aan dat zij de juiste maatregelen heeft getroffen door alle aanwezigen op het feest te waarschuwen dat zij voorzichtig moesten zijn op het balkon, zonder dit nader te expliciteren. Daartegenover brengt [eiseres] naar voren dat [gedaagde sub 2/eiseres] voorafgaande aan het feest niet (iedereen) heeft gewaarschuwd.
4.14.
De rechtbank is van oordeel dat [gedaagde sub 2/eiseres] ter bescherming van de aanwezigen op het feest betere veiligheidsmaatregelen had kunnen en moeten treffen. Zoals hiervoor onder 4.12 overwogen wist [gedaagde sub 2/eiseres] van de gevaarlijke situatie op het balkon. Op basis daarvan is de door [gedaagde sub 2/eiseres] gestelde algemene waarschuwing onvoldoende. Op een feest waar de aanwezigen geneigd zullen zijn het balkon te betreden en alcohol te nuttigen, mag worden verwacht dat zij de gevaarlijke situatie onvoldoende zullen onderkennen en dus ook niet volledige oplettendheid en voorzichtigheid betrachten. Gelet op het hiervoor onder 4.7 overwogene is de kans groot dat daaruit ongevallen ontstaan. Verder is het een feit van algemene bekendheid dat een val van hoogte zeer ernstig letsel tot gevolg kan hebben. Het bij deze stand van zaken nemen van veiligheidsmaatregelen door bijvoorbeeld de balkondeuren op slot te doen of het spannen van een afzetlint, was eenvoudig en goedkoop en dus niet bezwaarlijk. Gelet op deze grote kans op ernstige schade en de geringe bezwaarlijkheid van de te nemen voorzorgsmaatregelen, heeft [gedaagde sub 2/eiseres] in strijd met de zorgvuldigheidsnorm gehandeld door niet de juiste voorzorgsmaatregelen te treffen. [gedaagden/eisers] wordt dan ook niet gevolgd in de stelling dat men op basis van haar waarschuwing voorzichtig zou zijn of überhaupt niet op het balkon zou komen. Overigens blijkt uit de verklaringen van de heer [naam 2] (zie 2.7) en [eiseres] (zie 2.6) dat zij niet door [gedaagde sub 2/eiseres] zijn gewaarschuwd zodat de door [gedaagde sub 2/eiseres] gestelde algemeen gegeven waarschuwing niet is komen vast te staan.
4.15.
[gedaagde sub 2/eiseres] beroept zich verder ter afwering van aansprakelijkheid op een rechtvaardigingsgrond ex artikel 6:162 lid 2 BW, namelijk op risico-aanvaarding door [eiseres] . Dit verweer kan [gedaagde sub 2/eiseres] niet baten. Risico-aanvaarding wordt niet als een zelfstandige rechtsfiguur aanvaard. Zo heeft de Hoge Raad in r.o. 3.4. van het arrest van 28 juni 1991 geoordeeld (ECLI:NL:HR:1991:ZC0300):
"(…) noch in het huidige recht, noch in het NBW is er behoefte aan een afzonderlijke rechtsfiguur ‘risico-aanvaarding’ in de zin van een rechtvaardigingsgrond van eigen aard die de onrechtmatigheid van een gedraging en daarmee ook de aansprakelijkheid opheft. Hetgeen men daarmee beoogt te bereiken gaat immers, naar gelang van de aard van het geval, volledig op in enerzijds de vraag of de gedraging in de gegeven omstandigheden jegens de benadeelde als onrechtmatig kan worden aangemerkt en anderzijds die of aan de benadeelde omstandigheden kunnen worden toegerekend die aanleiding kunnen zijn (niet alleen tot een vermindering maar ook) tot een vervallen van de vergoedingsplicht naar de maatstaf van art. 6:101 NBW, zoals deze ook naar huidig recht toegepast pleegt te worden. (…)."
4.16.
Overigens komt de handelswijze van [eiseres] aan de orde bij het eigen schuld verweer hierna.
4.17.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat [gedaagde sub 2/eiseres] onrechtmatig jegens [eiseres] heeft gehandeld en dat het handelen van [gedaagde sub 2/eiseres] aan haar kan worden toegerekend, zodat [gedaagde sub 2/eiseres] aansprakelijk is voor de schade die [eiseres] heeft geleden en lijdt als gevolg van het ongeval.
eigen schuld
4.18.
Uit het vorenstaande volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2/eiseres] in beginsel zijn gehouden de als gevolg het ongeval geleden schade van [eiseres] volledig te vergoeden. Dit is anders, althans de vergoedingsplicht kan worden verminderd, indien en voor zover de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan [eiseres] kan worden toegerekend op de voet van artikel 6:101 lid 1 BW. De stelplicht en de bewijslast van eigen schuld van [eiseres] rusten op [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2/eiseres] .
4.19.
Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de subsidiaire verweren. [gedaagden/eisers] beroept zich op eigen schuld door [eiseres] daartoe stellende dat [eiseres] op de hoogte was van de gebrekkigheid van het balkon en dat op haar ook een eigen verantwoordelijkheid als mede-organisator van het feest rustte, omdat zij als mede-organisator een zorgplicht had voor de veiligheid van de aanwezigen op het feest. [gedaagde sub 1] betoogt dat [gedaagde sub 2/eiseres] [eiseres] op het gebrekkige hekwerk heeft gewezen.
4.20.
De rechtbank is van oordeel dat de schade van [eiseres] niet mede een gevolg is van een omstandigheid die aan haar kan worden toegerekend. Op basis van hetgeen over en weer is aangevoerd kan niet gezegd worden dat [eiseres] , door op het balkon tegen het hekwerk te leunen, zich anders heeft gedragen dan een redelijk mens onder de gegeven omstandigheden zou doen. [gedaagde sub 2/eiseres] heeft niet dan wel onvoldoende onderbouwd dat zij voorafgaande aan het feest iedereen, en dus ook [eiseres] heeft gewaarschuwd en dat [eiseres] dus gewaarschuwd was voor het feit dat het balkon gebrekkig en niet veilig was (zie 4.14). Uit de verklaringen en stellingen van [gedaagde sub 2/eiseres] volgt verder niet dat [eiseres] bekend was met het gebrekkige hekwerk. Ook de omstandigheid dat [eiseres] eerder op de hoogte was (tijdens eerdere bezoeken aan [gedaagde sub 2/eiseres] ) van het gegeven dat er iets aan de hand was met het balkon, leidt niet tot een ander oordeel. Immers, het balkon was bij die gelegenheden geblokkeerd. [eiseres] heeft voor het ongeval ook nooit van het balkon gebruik gemaakt. Het balkon was (anders dan daarvoor) tijdens het feest echter vrij toegankelijk (zie 2.8). In dat kader wijst de rechtbank er ook op dat [gedaagde sub 2/eiseres] zelf ter zitting heeft bevestigd dat tijdens het feest regelmatig mensen op het balkon stonden. Voorts is van belang dat [eiseres] ter zitting heeft verklaard dat tijdens het betreden van het balkon het hekwerk dicht was en dat het buiten donker was. Het gebrek was dus niet (goed) waarneembaar. In deze omstandigheden is het redelijkerwijs voorstelbaar dat [eiseres] op het balkon is gaan staan en tegen het hekwerk is gaan leunen. Indien dit al een omstandigheid is die voor haar rekening komt, valt dit weg tegen de fouten van [gedaagde sub 2/eiseres] . Voor [gedaagde sub 2/eiseres] geldt immers dat zij, hoewel op de hoogte van het ondeugdelijke hekwerk, geen voldoende maatregelen heeft getroffen. Tot slot is het wel of niet mede-organiseren van het feest door [eiseres] geen relevante factor, nog los van het feit dat dit niet volgt uit de verklaring van [gedaagde sub 2/eiseres] zelf aan de onderzoeker (zie 2.8). Nu [gedaagde sub 2/eiseres] op de hoogte was van het gebrekkige hekwerk en [eiseres] niet, had [gedaagde sub 2/eiseres] de nodige maatregelen moeten nemen, ook als zij tezamen met [eiseres] het feest zou hebben georganiseerd. Verder geldt dat [gedaagde sub 1] zijn stelling dat [eiseres] door [gedaagde sub 2/eiseres] is gewezen op het gebrekkige hekwerk niet dan wel onvoldoende heeft onderbouwd. Alleen al op basis daarvan gaat de rechtbank aan deze stelling voorbij.
4.21.
Het voorgaande brengt met zich dat het beroep van [gedaagde sub 1] en [gedaagden/eisers] op eigen schuld van [eiseres] faalt.
hoofdelijke aansprakelijkheid
4.22.
Uit het voorgaande volgt dat [gedaagde sub 1] en [gedaagde sub 2/eiseres] , op grond van artikel 6:102 lid 1 BW hoofdelijk, aansprakelijk zijn voor de door [eiseres] als gevolg van het ongeval geleden schade. Het onder I door [eiseres] gevorderde zal daarom worden toegewezen.
schadestaatprocedure
4.23.
Als grondslag voor een veroordeling tot schadevergoeding nader op te maken bij staat is voldoende dat het bestaan van de schade of de mogelijkheid van schade aannemelijk is. Door [eiseres] is voldoende gesteld om te kunnen aannemen dat zij als gevolg van het ongeval schade lijdt en tevens is aannemelijk dat van toekomstige schade sprake is. Nu het bepaalde in artikel 7:954 BW een bevoegdheid van de benadeelde behelst om rechtstreeks van een verzekeraar betaling te vorderen van hetgeen degene die voor de schade aansprakelijk is, van zijn aansprakelijkheidsverzekeraar te vorderen heeft, is de vordering ook jegens Achmea toewijsbaar. Het onder II door [eiseres] gevorderde is gelet op het voorgaande toewijsbaar.
proceskosten
4.24.
Als de in het ongelijk gestelde partijen zullen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea hoofdelijk worden veroordeeld in de proceskosten aan de zijde van [eiseres] in de hoofdzaak. De vordering ieder voor zich in de proceskosten te veroordelen, zal worden afgewezen nu niet blijkt welk belang [eiseres] daarbij heeft naast de hoofdelijkheid. [eiseres] procedeert op basis van een toevoeging. Daarom zijn in deze zaak de explootkosten door de griffier voorgeschoten. Wegens het ontbreken van een wettelijke grondslag is een kostenveroordeling met de verplichting tot betaling van de door de griffier voorgeschoten exploot- en/of advertentiekosten niet mogelijk. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden voor het overige begroot op:
- griffierecht € 79,00
- salaris advocaat €
1.086,00(2 punten × tarief € 543,00)
Totaal € 1.165,00
4.25.
Verder zullen [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea worden veroordeeld in de nakosten. De nakosten zullen worden begroot op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
4.26.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen zoals in de beslissing vermeld.
in de vrijwaringszaak
4.27.
De rechtbank stelt voorop dat de vorderingen in vrijwaring naar hun aard alleen betrekking kunnen hebben op een mogelijke veroordeling waartoe [gedaagden/eisers] in de hoofdzaak is veroordeeld. Het onder (i) door [gedaagden/eisers] gevorderde (zie 3.5) ziet daar niet op en zal daarom worden afgewezen.
4.28.
Anders dan [gedaagde sub 1] betoogt, is naar het oordeel van de rechtbank de schade van [eiseres] zowel het gevolg van een omstandigheid die aan [gedaagde sub 1] moet worden toegerekend, namelijk de aanwezigheid van een ondeugdelijk hekwerk, als van een omstandigheid die aan [gedaagde sub 2/eiseres] moet worden toegerekend, namelijk het nemen van onvoldoende veiligheidsmaatregelen. Het standpunt van [gedaagde sub 1] dat iemand bij de verhuizing het ijzerdraadje mogelijk heeft losgehaald en niet heeft vastgemaakt, is zowel van ondergeschikt belang (ook met een ijzerdraadje is het hekwerk ondeugdelijk) als onvoldoende geconcretiseerd en wordt daarom gepasseerd.
4.29.
Voor de bepaling van hetgeen [gedaagden/eisers] enerzijds en [gedaagde sub 1] anderzijds in hun onderlinge verhouding jegens elkaar moeten bijdragen in de vergoeding van de door [eiseres] geleden schade, zal moeten worden beoordeeld in hoeverre genoemde omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. De verdeling van de schade zal naar evenredigheid daarvan moeten plaatsvinden, met dien verstande dat een andere verdeling plaatsvindt of de bijdrageplicht geheel vervalt of in stand blijft indien de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
4.30.
In de vrijwaringsprocedure heeft [gedaagden/eisers] aangevoerd (en [gedaagde sub 1] onvoldoende betwist) dat [gedaagde sub 1] een gebrekkige constructie van het hekwerk valt te verwijten: hij heeft de gevaarlijke situatie gecreëerd (door het hekwerk door midden (te laten) zagen) en onvoldoende maatregelen getroffen om deze situatie op te heffen. Daar komt bij, zoals [gedaagden/eisers] terecht betoogt, dat [gedaagde sub 1] al enige tijd op de hoogte was van de onveilige situatie en hij niet is overgegaan tot het nemen van maatregelen terwijl dat wel op zijn weg als eigenaar van de woning lag. Nu is gebleken dat [gedaagde sub 1] al enige tijd op de hoogte was van de onveilige situatie, gaat de rechtbank voorbij aan de stelling van [gedaagde sub 1] dat hij door [gedaagde sub 2/eiseres] niet is gewezen op zijn verplichting om het gebrek aan het balkonhek te verhelpen.
4.31.
Ten aanzien van de aan [gedaagde sub 2/eiseres] toe te rekenen omstandigheid geldt dat haar kan worden verweten dat zij onvoldoende veiligheidsmaatregelen heeft genomen.
4.32.
Voor beide omstandigheden geldt dat zij ieder voor zich tot de gehele schade hebben bijgedragen, in die zin dat (i) als [gedaagde sub 1] gezorgd zou hebben voor een deugdelijk hekwerk [eiseres] niet verongelukt zou zijn en geen schade zou hebben geleden en (ii) dat als [gedaagde sub 2/eiseres] voldoende veiligheidsmaartregelen zou hebben getroffen (bijvoorbeeld door het balkon tijdens het feest af te sluiten) [eiseres] evenmin verongelukt zou zijn en geen schade zou hebben geleden. Gelet op de aard en de ernst van de aan [gedaagde sub 1] (ook als eigenaar) te maken verwijten tegenover het verwijt aan [gedaagde sub 2/eiseres] (onvoldoende veiligheidsmaatregelen), komt de rechtbank tot het oordeel dat de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade voor 75% voor rekening van [gedaagde sub 1] en voor 25% voor rekening van [gedaagde sub 2/eiseres] 25% behoort te komen. In deze verdeling ligt onder meer besloten dat het verwijt dat [gedaagde sub 1] wordt gemaakt – het laten bestaan van de onveilige situatie als gevolg van het gebrekkige hekwerk – zwaarder weegt dan het verwijt dat aan [gedaagde sub 2/eiseres] wordt gemaakt – het treffen van onvoldoende veiligheidsmaatregelen – zodat de billijkheid in dit geval tot genoemde verdeling leidt.
4.33.
Dit brengt mee dat [gedaagde sub 1] voor 75% en [gedaagde sub 2/eiseres] voor 25% dient bij te dragen aan de door [eiseres] geleden en nog te lijden schade. Nu partijen in de hoofdzaak hoofdelijk zijn veroordeeld en op voorhand niet vaststaat welke partij wat aan [eiseres] zal voldoen, zal de rechtbank in de beslissing in de vrijwaringszaak bepalen dat [gedaagde sub 1] voor 75% wordt veroordeeld te voldoen al datgene wat [gedaagde sub 2/eiseres] en/of Achmea aan [eiseres] hebben voldaan uit hoofde van de veroordeling van [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea in de hoofdzaak, inclusief de proceskosten, met dien verstande dat [gedaagde sub 1] in de onderlinge verhouding met [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea nooit meer zal hoeven bijdragen dan 75% van de door [eiseres] geleden en te lijden schade.
4.34.
[gedaagde sub 1] zal als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van de vrijwaringszaak worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagden/eisers] worden begroot op:
- dagvaarding € 83,52
- salaris advocaat €
543,00(1 punt × tarief € 543,00)
Totaal € 626,52
4.35.
De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis.
4.36.
De nakosten worden ambtshalve begroot en zijn toewijsbaar op de wijze als hierna in de beslissing wordt vermeld.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
verklaart voor recht dat [gedaagde sub 1] op grond van artikel 6:174 BW en [gedaagde sub 2/eiseres] op grond van artikel 6:162 BW hoofdelijk aansprakelijk zijn jegens [eiseres] voor de schade die zij als gevolg van het ongeval op 20 maart 2016 heeft geleden, lijdt en nog zal lijden,
5.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea (Achmea op grond van artikel 7:954 BW), hoofdelijk tot betaling van de schade, nader op te maken bij staat, die [eiseres] als gevolg van het ongeval op 20 maart 2016 lijdt en nog zal lijden, inclusief de wettelijke rente,
5.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea hoofdelijk in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.165,00, te voldoen binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.4.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea hoofdelijk in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] , [gedaagde sub 2/eiseres] of Achmea niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de betekening van dit vonnis tot de dag van volledige voldoening,
5.5.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in vrijwaringszaak
5.7.
veroordeelt [gedaagde sub 1] aan [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea te voldoen 75% van hetgeen [gedaagde sub 2/eiseres] en/of Achmea aan [eiseres] hebben voldaan uit hoofde van de veroordeling van [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea in de hoofdzaak, inclusief de proceskosten, met dien verstande dat [gedaagde sub 1] in de onderlinge verhouding met [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea nooit meer zal hoeven bijdragen dan 75% van de door [eiseres] geleden en te lijden schade,
5.8.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de kosten van de vrijwaringszaak, aan de zijde van [gedaagde sub 2/eiseres] en Achmea tot op heden begroot op € 626,00, te voldoen binnen veertien dagen na de datum van dit vonnis, bij gebreke waarvan voormeld bedrag wordt vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.9.
veroordeelt [gedaagde sub 1] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [gedaagde sub 1] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de nakosten met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.10.
verklaart dit vonnis wat betreft de onder 5.7 tot en met 5.9 genoemde beslissingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.11.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L.S. Kalff, rechter, bijgestaan door mr. E.C. Kleverlaan, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2020.
De griffier is verhinderd
de beschikking te ondertekenen.