Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
[gedaagde sub. 3],
[gedaagde sub. 4],
1.De procedure
- het tussenvonnis van 2 oktober 2019
- het proces-verbaal van comparitie van 6 maart 2020.
2.De feiten
- de aan DS Beheer (en haar (middellijk) aandeelhouders en bestuurders) uitgereikte ingebrekestelling bij brief van 26 juni 2018;
- de inhoud, strekking en consequenties van de ingebrekestellingen en de op basis daarvan te nemen besluiten.”
- de laatste twee veroordelingen op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag, tot een maximum van € 200.000,- is bereikt.
3.Het geschil
in conventie
van Steder Amsterdam,
€20.000,00 per dag of gedeelte van een dag dat Steder Amsterdam en/of Agencies in gebreke blijven aan deze veroordeling te voldoen met een maximum van € 1.000.000,00;
4.De beoordeling
verzoekentot aanpassing van de tussen partijen geldende overeenkomsten, hetgeen echter geen tekortkoming oplevert. De afloop op 4 juli 2018 van de in de brief van 26 juni 2018 gestelde termijn heeft derhalve geen beëindiging van de managementovereenkomst tot gevolg gehad. Het beroep op artikel 3.3 van de managementovereenkomst faalt dan ook.
verzoekentot aanpassing van de tussen partijen geldende overeenkomsten, hetgeen geen tekortkoming oplevert. Daarnaast is deze opzegging ongeldig wegens het ontbreken van een met gekwalificeerde meerderheid genomen aandeelhoudersbesluit. Volgens de laatste zin van artikel 3.2 van de managementovereenkomst kunnen de aandeelhouders van Steder Amsterdam de managementovereenkomst opzeggen na een daartoe strekkend besluit van de vergadering van aandeelhouders met een stemverhouding ex artikel 19 lid 8 van de statuten van Steder Amsterdam. Artikel 19 lid 8 van de statuten bevat een stemvereiste van ten minstedrie vierden van de stemmen. Nu een zodanig besluit ontbreekt, is deze voorwaardelijke opzegging dan ook ongeldig.
aan wietoegang moet worden verstrekt. De vorderingen onder (a) en (c) zullen slechts ten bate van [gedaagde sub. 3] en DS Beheer worden toegewezen en niet van [gedaagde sub. 4] , omdat slechts DS Beheer bestuurder is en tussen partijen vast stond dat [gedaagde sub. 4] zijn werkzaamheden onder de managementovereenkomst voor DS Beheer zou beëindigen. Hierbij overweegt de rechtbank dat DS Beheer gehouden kan worden aan haar toezegging dat [gedaagde sub. 4] zich niet meer zal bemoeien met de werkzaamheden voor Steder Amsterdam. [gedaagde sub. 3] resteert dan als een bestaand directielid van DS Beheer die onder de managementovereenkomst werkzaamheden behoort te kunnen uitvoeren. De vordering zal voor het overige worden toegewezen met toewijzing van de onder 3.4.10 gevorderde dwangsommen als in het dictum omschreven.
ECLI:NL:HR:1996:ZC2215 NJ 1997,684). Daarbij wordt een partij die een veroordeling tot betaling van een geldsom verkrijgt, vermoed het vereiste belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad te hebben. Steder Amsterdam cs heeft aangevoerd dat zij een reëel restitutierisico loopt en heeft dat onderbouwd met verwijzing naar de eigen stellingen van DS Beheer cs. De rechtbank is van oordeel dat dit risico onvoldoende gewicht in de schaal legt. De belangenafweging moet in het voordeel van DS Beheer cs uitvallen. Daarbij weegt mee dat de hierna op te leggen dwangsomveroordeling is gebaseerd op de daartoe strekkende veroordelingen in de beide kortgedingvonnissen die beide uitvoerbaar bij voorraad zijn verklaard. Steder Amsterdam cs heeft bewust en stelselmatig nagelaten aan die veroordelingen te voldoen. In beide vonnissen is evenals in het onderhavige vonnis geoordeeld dat de managementovereenkomst niet geldig is beëindigd. De managementvergoedingen die daaronder verschuldigd zijn, zijn dan ook al ruim twee jaar ten onrechte niet betaald, waardoor DS Beheer plotseling zonder rechtsgrond van inkomsten verstoken is. Overeenkomstig het hiervoor gemelde vermoeden, heeft zij dan ook een terecht belang bij uitvoerbaarheid bij voorraad van de daarvoor in aanmerking komende vorderingen in dit vonnis, welk belang zwaarder weegt dan het restitutierisico bij Steder Amsterdam cs. Voor een veroordeling tot het stellen van een contragarantie is op grond van deze belangenafweging geen plaats.