ECLI:NL:RBAMS:2020:231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
15 januari 2020
Publicatiedatum
20 januari 2020
Zaaknummer
AMS 19/3186
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • C.J. Polak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van rechtswege van tijdelijk dienstverband en het vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 15 januari 2020 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (KNAW), en verweerder over de beëindiging van een tijdelijk dienstverband. Eiseres had een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd, die van rechtswege eindigde op 1 januari 2019. Verweerder had eiseres meegedeeld dat haar dienstverband niet werd opgevolgd door een nieuw dienstverband, wat eiseres betwistte. Eiseres stelde dat haar aanstelling als proeftijdaanstelling moest worden gekwalificeerd en dat verweerder gehouden was haar een vaste aanstelling aan te bieden. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een proeftijdaanstelling, aangezien het aanstellingsbesluit duidelijk aangaf dat het dienstverband van rechtswege eindigde. De rechtbank concludeerde dat verweerder niet in strijd met het geschreven of ongeschreven recht had gehandeld door de aanstelling niet te verlengen. Het beroep van eiseres werd ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De rechtbank oordeelde dat eiseres procesbelang had, maar dat haar beroep op het vertrouwensbeginsel niet slaagde, omdat er geen toezeggingen waren gedaan die haar rechtvaardigden in de veronderstelling dat zij een vast dienstverband zou krijgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 19/3186

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 januari 2020 in de zaak tussen

[eiseres] , te Amsterdam, eiseres

(gemachtigde: mr. L. van Dijk),
en

Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, verweerder (hierna: KNAW)

(gemachtigde: mr. J.R. Versluis).

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2018 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar dienstverband per 1 januari 2019 van rechtswege zal eindigen en dat haar dienstverband niet wordt opgevolgd door een nieuw dienstverband.
Bij besluit van 2 mei 2019 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres gedeeltelijk gegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 januari 2020.
Eiseres was aanwezig, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verder zijn namens verweerder verschenen [de persoon 1] ( [functie 1] ) [de persoon 2] [functie 2] ).

Overwegingen

Feiten en omstandigheden
1.1.
In de vacaturetekst van [datum] 2017 voor de [functie 3] staat, voor zover van belang, onder ‘Conditions of employment’ het volgende: “
Het betreft een aanstelling (32-38 uur per week) in vast dienstverband, mogelijk vooraf gegaan door een tijdelijke aanstelling van één jaar. Na dat jaar behoort op basis van functioneren een aanstelling voor onbepaalde tijd tot de mogelijkheden.” Eiseres heeft gesolliciteerd op deze vacature.
1.2.
Eiseres is per 1 januari 2018 aangesteld bij de KNAW [functie 3] bij de [afdeling] van het [bedrijf] . Het betreft een dienstverband voor bepaalde tijd op grond van artikel 2.2, eerste lid, van de cao-Nederlandse Universiteiten (cao NU) voor de duur van één jaar. Dit houdt in dat het dienstverband van rechtswege eindigt met ingang van 1 januari 2019, aldus het aanstellingsbesluit van 21 december 2017.
1.2.
Op 5 juni 2018 heeft een naselectiegesprek plaatsgevonden tussen de [functie 1] en eiseres. Van dit naselectiegesprek is geen verslag beschikbaar.
Op 26 september 2018 heeft een gesprek plaatsgevonden tussen eiseres en de [functie 1] waarin eiseres werd geconfronteerd met kritiek op haar functioneren. Ook van dit gesprek is geen verslag beschikbaar.
1.3.
Bij het primaire besluit heeft verweerder eiseres meegedeeld dat haar dienstverband per 1 januari 2019 op grond van artikel 8.3, eerste lid, van de cao NU van rechtswege zal eindigen. Verweerder heeft besloten haar dienstverband niet op te laten volgen door een nieuw dienstverband om de reden dat eiseres’ functioneren als [functie 3] niet aan de verwachtingen voldoet.
1.4.
Eiseres heeft op 29 november 2018 bezwaar gemaakt en bij brief van 15 februari 2019 (nadere) bezwaargronden ingediend.
1.5.
Op 18 maart 2019 heeft de hoorzitting in bezwaar plaatsgevonden. De Centrale Commissie van Advies Arbeidsgeschillen (hierna: CCAA) heeft op 12 april 2019 advies uitgebracht. De CCAA adviseert het bezwaar gegrond te verklaren, nu het primaire besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar het advies van de CCAA, het bezwaar (gedeeltelijk) gegrond verklaard, in zoverre dat wordt vastgesteld dat het primaire besluit een motiveringsgebrek kent. Het primaire besluit blijft gehandhaafd onder aanvulling van de motivering. Reeds tijdens het naselectiegesprek op 5 juni 2018 zijn kritiekpunten geuit. Het functioneren van eiseres is in de periode na het naselectiegesprek behoorlijk verslechterd. De kritiek op het functioneren valt uiteen in twee onderdelen: het onvoldoende in staat zijn om adequaat leiding te geven en het ontbreken van empathisch vermogen en organisatiesensitiviteit. In het bestreden besluit wordt een concrete onderbouwing gegeven van de kritiek op het functioneren van eiseres.
Juridisch kader
3.1.
Ingevolge artikel 8.3, eerste lid, van de cao NU wordt de werknemer die een dienstverband heeft voor bepaalde tijd, geacht te zijn ontslagen na verloop van de termijn waarvoor het dienstverband is aangegaan.
3.2.
Een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd loopt van rechtswege af. De mededeling dat een tijdelijk dienstverband van rechtswege afloopt, wordt mede opgevat als een besluit tot niet-verlenging van dat dienstverband dan wel als de weigering dat dienstverband om te zetten in een vast dienstverband. [1]
3.3.
Naar vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) brengt de omstandigheid dat een ambtenaar in tijdelijke dienst voor bepaalde tijd is aangesteld mee dat het bestuursorgaan die aanstelling na afloop van de gestelde termijn niet hoeft te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. Wel geldt daarbij de voorwaarde dat het bestuursorgaan met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht. Dit betekent dat de toetsing van een besluit tot niet-verlenging van een tijdelijke aanstelling terughoudend is.
3.4.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel is vereist dat de betrokkene aannemelijk maakt dat van de zijde van de overheid toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit de betrokkene in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en, zo ja, hoe het bestuursorgaan in een concreet geval een bevoegdheid zou uitoefenen. [2]
Het beroep van eiseres
4. Eiseres voert allereerst aan dat, gelet op de vacaturetekst en hetgeen haar is voorgehouden, de aanstelling te kwalificeren is als een proeftijdaanstelling. In dit kader verwijst eiseres naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2012. [3] Eiseres voert aan dat verweerder gehouden was haar een vaste aanstelling aan te bieden. Verder voert eiseres aan dat volstrekt onvoldoende is gemotiveerd dat sprake was van tekortschietend functioneren. De stevige aantijgingen in het bestreden besluit worden op geen enkele wijze geconcretiseerd door een naam, datum of feitelijke situatie te benoemen. Er is van de gevoerde gesprekken op 5 juni en 26 september 2018 geen verslaglegging gemaakt, ondanks de duidelijke gesprekscyclus. Eiseres is pas na een periode van bijna negen maanden (het gesprek op 26 september 2018) voor het eerst geconfronteerd met kritiek op haar wijze van leidinggeven. Er is geen hoor- en wederhoor toegepast. Voorts is eiseres geen enkele gelegenheid geboden om het vermeende gebrekkige functioneren te verbeteren. Nu de beëindiging van de aanstelling onrechtmatig is, gaat zij ervan uit dat haar aanstelling na eind 2018 is doorgelopen. Tot slot heeft eiseres verzocht om een schadevergoeding.
Eiseres heeft de beroepsgrond dat er geen aanmerkingen waren op haar functioneren zodat zij de proeftijd van 1 maand goed heeft doorstaan ter zitting ingetrokken.
Oordeel van de rechtbank
Heeft eiseres procesbelang?
5.1.
De rechtbank ziet zich (ambtshalve) voor de vraag gesteld of eiseres belang heeft bij haar beroep. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres geen procesbelang heeft. Gezien het feit dat zowel in bezwaar als in beroep een vordering tot opvolging van het dienstverband of een vast dienstverband ontbreekt, en nu eiseres tijdens de hoorzitting in bezwaar zelf te kennen heeft gegeven dat zij niet wenst terug te keren bij [bedrijf] , stelt verweerder primair dat daarom het beroep niet-ontvankelijk dient te worden verklaard. Verder wijst verweerder in dit kader op artikel 6:13 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), nu het bezwaar was gericht op de herplaatsingsinspanningen van verweerder en niet op de beëindiging van de aanstelling. Dat eiseres in beroep voor het eerst opkomt tegen de beëindiging van de aanstelling is dan te laat, aldus verweerder.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Volgens vaste rechtspraak van de Raad (zie de uitspraak van 29 januari 2008, ECLI:NL:CRVB:2008:BC3264) is sprake van voldoende procesbelang, indien het resultaat dat met het beroep wordt nagestreefd ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor de indiener van het beroep feitelijke betekenis kan hebben.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres procesbelang heeft. Uit de bewoordingen van het (aanvullend) bezwaarschrift en het beroepschrift blijkt genoegzaam dat eiseres het niet eens is met de beëindiging van haar dienstverband van rechtswege per 1 januari 2019 en het daaronder mede opgevatte besluit tot niet-verlenging van haar aanstelling dan wel omzetting naar een vast dienstverband. Verder heeft eiseres ter zitting bevestigd dat haar belang er in is gelegen dat zij (weer) aan het werk wil bij de KNAW. Er is geen sprake van een onderdeel van het primaire besluit waartegen eiseres geen bezwaar zou hebben gemaakt. Artikel 6:13 van de Awb staat dan ook niet in de weg aan een beoordeling van het beroep van eiseres.
Wat voor aanstelling had eiseres?
6.1.
De rechtbank stelt vast dat van een proeftijdaanstelling niet is gebleken. Immers, blijkens het aanstellingsbesluit van 21 december 2017 eindigt haar tijdelijke dienstverband van rechtswege op 1 januari 2019. In het aanstellingsbesluit is niets opgenomen over de mogelijkheid van een opvolgend dan wel een vast dienstverband bij goed functioneren. Indien eiseres van mening was dat het aanstellingsbesluit de intentie van partijen niet goed weergaf, had het op haar weg gelegen tegen het aanstellingsbesluit rechtsmiddelen in te stellen. Door dit niet te doen, dient de rechtbank uit te gaan van een tijdelijke aanstelling voor bepaalde tijd.
6.2.
De verwijzing naar de uitspraak van de Raad van 5 juli 2012 kan eiseres niet baten. De Raad heeft in die uitspraak geoordeeld dat in die situatie het aanstellingsbesluit onvoldoende duidelijkheid biedt en geen uitsluitsel geeft over het karakter van de aanstelling. De rechtbank is van oordeel dat in onderhavige zaak daar geen sprake van is. Zoals hierboven onder 6.1. weergegeven staat in het aanstellingsbesluit duidelijk vermeld dat het dienstverband van rechtswege eindigt op 1 januari 2019. In het aanstellingsbesluit is niets opgenomen met betrekking tot een mogelijk opvolgende dienstbetrekking of een vast dienstverband. Dat in de vacaturetekst staat dat een aanstelling voor onbepaalde tijd tot de mogelijkheden behoort doet daar niet aan af. Er zijn dan ook geen aanwijzingen voor de conclusie dat de aanstelling van eiseres wel het karakter draagt van een proeftijdaanstelling.
6.3.
Tot slot betrekt de rechtbank in dit kader de mededeling van verweerder ter zitting dat gedurende de sollicitatieprocedure van eiseres bij een gedeelte van de sollicitatiecommissie twijfels bestonden over de geschiktheid van eiseres. Daarom heeft verweerder expliciet gekozen voor een tijdelijk dienstverband en niet voor een proeftijdaanstelling. De rechtbank heeft geen reden om aan deze toelichting te twijfelen.
De wijze van toetsing door de rechtbank
7.1.
Nu de rechtbank heeft geoordeeld dat sprake is van een tijdelijk dienstverband, betekent dit dat verweerder in beginsel de aanstelling van eiseres na afloop van de termijn op 1 januari 2019 niet hoeft te verlengen of om te zetten in een vaste aanstelling. De rechtbank dient te toetsen of verweerder met het besluit om de aanstelling niet voort te zetten niet in strijd komt met het geschreven of ongeschreven recht. Bij dit laatste kan (onder meer) gedacht worden aan het vertrouwensbeginsel. Dit betekent dat de toetsing van een besluit tot niet-verlenging van een tijdelijke aanstelling terughoudend is.
7.2.
Hetgeen onder 7.1. is overwogen brengt ook mee dat al hetgeen eiseres heeft aangevoerd over (de motivering van) het standpunt van verweerder dat eiseres is tekortgeschoten in haar functioneren en of eiseres een kans is geboden om haar functioneren te verbeteren, niet relevant is voor de vraag of verweerder het besluit om de tijdelijke aanstelling niet voort te zetten kon nemen. Immers, ook bij goed functioneren is verweerder niet gehouden om na het aflopen van een tijdelijke aanstelling een vaste aanstelling of een opvolgend tijdelijk dienstverband te verlenen.
Is het besluit tot niet-verlenging van de aanstelling in strijd met geschreven of ongeschreven recht?
8.1.
Eiseres voert aan dat verweerder zich niet aan de gesprekscyclus heeft gehouden door geen verslaglegging te maken en in strijd met zijn eigen (geschreven) regels heeft gehandeld.
8.2.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat de gesprekcyclus een richtlijn betreft en dat de KNAW de afdelingshoofden volledig vrij laat in de vorm ten aanzien van functionerings- en beoordelingsgesprekken. Het enige dat vereist is, is een jaarlijks functioneringsgesprek met verslaglegging in het personeelsdossier. Dit geldt voor dienstverbanden langer dan een jaar en dus niet voor die van eiseres. Het naselectiegesprek op 5 juni 2018 is geen functioneringsgesprek en daar hoefde dan ook geen verslag van te worden opgemaakt, aldus verweerder.
8.3.
De rechtbank kan de toelichting van verweerder volgen. Eiseres heeft deze toelichting ook niet bestreden. Gelet daarop is de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van strijd met het geschreven recht.
9.1
Eiseres voert aan dat zij, gelet op de intentie bij het aangaan van het dienstverband, de vacaturetekst en haar impressie dat zij gedurende 2018 goed functioneerde en zij tot het gesprek in september geen signalen kreeg dat zij niet goed functioneerde, erop mocht vertrouwen dat haar een vast dienstverband verleend zou worden. Eiseres beroept zich dan ook op het vertrouwensbeginsel.
9.2.
De rechtbank overweegt als volgt. Het is niet onaannemelijk dat bij het aangaan van het tijdelijke dienstverband de intentie bestond om die aanstelling te zijner tijd om te zetten in een vast dienstverband. Dat is immers niet ongebruikelijk. Maar meer dan deze intentie is niet komen vast te staan. De rechtbank is van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat er toezeggingen zijn gedaan waaruit eiseres mocht afleiden dat haar een opvolgend dan wel vast dienstverband zou worden verleend. Temeer gelet op de ondubbelzinnige en duidelijke bewoordingen van het aanstellingsbesluit dat het een tijdelijke aanstelling betreft die van rechtswege eindigt. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt niet. Van strijd met het ongeschreven recht is dan ook geen sprake.
Conclusies
10. Het voorgaande betekent dat het beroep ongegrond is. Eiseres krijgt geen gelijk.
11. Bij deze uitkomst bestaat geen recht op schadevergoeding. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding dan ook af.
12. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Polak, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C. Trommel, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 15 januari 2020.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 18 november 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:2389.
2.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 31 december 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:4351).